Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
9 oktober 2008

Volkscultuur

Andere Tijden 09-10-2008 - Volkscultuur
Bekijk Video
26 min

De ontdekking van een vaderlandse volkscultuur in Andere Tijden

Nederland zoekt zijn identiteit. Net als zo’n honderd jaar geleden. Begin vorige eeuw gingen zogeheten volkskundigen aan de slag om onze tradities te redden. Het eiland Marken werd een gewilde attractie en het Openluchtmuseum bewaarde onze klompen.

September 1919 komen duizenden Nederlanders naar het Openluchtmuseum in Arnhem om zich er drie dagen lang te vergapen aan allerhande volksvermaken en een keur van kleurige klederdrachten: het Vaderlandsch Historisch Volksfeest. Voor het oog van de camera trekt een bonte stoet van klootschieters en drakenstekers, van Urker vissers en Twentse boeren voorbij aan de enthousiaste toeschouwers.

Andere Tijden 09-10-08 volkscultuur

Maar het zou wel eens de laatste keer kunnen zijn dat een dergelijke vertoning van de Nederlandse volkscultuur te zien is. De snelle modernisering van die tijd vormt een gevaar voor de volkscultuur die overschald dreigt te worden door de radio, vervangen door confectiekleding of letterlijk zou verdwijnen onder het asfalt. Volkskundigen uit die tijd luiden de noodklok en proberen te redden wat er te redden valt. Zo opent het Nederlands Openluchtmuseum in 1918 haar deuren ter behoud van het plattelandserfgoed. En legt volkskundige D.J. van der Ven de tradities en folklore van Nederland in de jaren twintig vast op film.

Andere Tijden keert terug naar de tijd dat Nederlande volkskundigen op zoek zijn naar de Nederlandse identiteit en die weten te vinden in de volkscultuur van het platteland.

 Andere Tijden 09-10-08 volkscultuur-optocht

Eenheid door verscheidenheid

 

Het centrum van Arnhem ziet zwart van de mensen. Allemaal op hun paasbest gekleed. Ze kijken vrolijk in de camera, zwaaien met hun hoeden. Duizenden Nederlanders zijn begin september 1919 naar Arnhem gekomen om er het Vaderlandsch Historisch Volksfeest mee te maken. Drie dagen lang zal er in de stad en op het terrein van het Openluchtmuseum een keur van historische taferelen, plattelandsfolklore en oude gebruiken worden vertoond. Het is een feest van de volkscultuur.

De beelden laten ons Urker vissers, Twentse spinsters en Limburgse drakenstekers zien. De folkloristische canon van 1919 glijdt aan onze ogen voorbij. Bedenker van dit zogenaamde ‘vredesfeest’is de Amsterdamse volkskundige D.J. van der Ven. Hij vatte in 1918, het jaar waarin de Eerste Wereldoorlog eindigde, het plan op om Nederlanders uit diverse regio’s te laten samenkomen om, gehuld in traditionele streekdracht, te getuigen van een nationale eenheid in verscheidenheid. Van der Ven had al voorspeld dat er na de oorlog ‘een breed en verdiept nationaal gevoel zou ontstaan, waarbij tevens belangstelling zou komen voor zulk een groots gedenkteeken als het Nederlandsch Openluchtmuseum ongetwijfeld zou worden.’

De Haagsche Post was jubelend over het op komst zijnde feest… ‘maar het is prachtig als wij zulke kerels hebben die Nederland eens aan zijn vaderlandsche schouders schudden en het zijn rijkdom aan folkloristische pracht van kleuren en zeden onder den neus wrijven… Heel het platteland in gala! Al wat oud-Nederland aan gilden, aan volksvermaken, aan handboogschutters en klootschieters, aan dorpsglorie, in één woord, aan ras-Nederlandsch mooi kledij en uitdossing, bezit, komt 3 september naar Arnhem gestroomd, ongeveer 3000 man, uit alle provincies.’

Het hoogtepunt was wel de grote folkloristische optocht van het museumterrein door de stad naar het terrein van de voetbalvereniging Vitesse. Aan deze tocht deden afvaardigingen van alle provincies mee. Het werd een soort ‘grande finale’ van het feest. De deelnemers waren allen gekleed in de eigen klederdracht en de bijna drie kilometer lange stoet werd enthousiast gevolgd door duizenden toeschouwers. Zelfs in de voortuintjes van de Arnhemse huizen waren tribunes gebouwd.
‘Zo leerden wij hier in Arnhem ons oude Hollandse volk weer kennen, dat wij zelf bijna vergeten waren en alleen gebruikten om zoals op Marken een tentoonstelling voor buitenlanders te maken’, constateerde de Telegraaf.

Andere Tijden 09-10-08 volkscultuur

Volkscultuur of folklore

 

Begin twintigste eeuw moderniseert Nederland in ras tempo. Met de komst van de auto worden we mobieler, de telefoon brengt mensen dichter bij elkaar. En met massaproductie via de lopende band en confectiekleding wordt Nederland een uniformer land. Volkskundigen zien deze modernisering met argusogen aan, immers, zou dit er niet toe kunnen leiden dat oude volksgebruiken, plattelandstradities en klederdrachten zullen gaan verdwijnen?

In de tweede helft van de achttiende eeuw ontstaat interesse voor oude volksverhalen, zoals de sprookjes van Grimm. Aan het begin van de twintigste eeuw groeit de belangstelling voor onder meer wooncultuur, feesten, volksgeloof, klederdrachten, volksliteratuur, dialecten en (plaats)namen. In 1915 verschijnt van de Nijmeegse hoogleraar Schrijnen het standaardwerk ‘De Nederlandse volkscultuur.’ En enkele jaren daarvoor, in 1912, heeft een groep volkskundigen zich sterk gemaakt voor de oprichting van een Nederlands Openluchtmuseum, geënt op de voorbeelden in Scandinavië waar met uitsterven bedreigde boerderijen worden verzameld. Of, zoals een van de oprichters, Van Erven Dorens, het in die tijd verwoord: ‘Het publiek staat hier plotseling in verrukking voor iets nieuws en geniet hier en daar van herinneringen uit vroeger dagen. Een zucht naar het verleden valt samen met het genot van een stuk poëzie, dat hier is uitgestald. Het trouwe beeld uit het leven van den oude tijd verkregen, weegt op tegen vele en lange uitleggingen.’ In 1918 zal het Openluchtmuseum officieel haar deuren voor het publiek openen.

Het gaat de volkskundigen echter niet alleen om een zuiver behouden van allerhande vormen van volkscultuur. Die cultuur zelf heeft ook nog eens waarde voor de samenleving van die tijd. Het staat model voor een geïdealiseerd beeld van een ‘zuivere’ cultuur en dient als tegenwicht voor de zedenloze, materialistische invloeden van de stad.
Die twee werelden moeten nader tot elkaar worden gebracht waarbij de moderne burger de normen en waarden van de ‘volkseigen’ plattelandscultuur zou moeten leren. Een cultuur die ook inzicht geeft in de oorsprongsgeschiedenis van de Nederlander. Van veel oude gebruiken wordt dan verondersteld dat ze Germaanse wortels hebben.

Door bestudering van oogstgebruiken, volksdansen of streekdrachten en deze onder de aandacht te brengen, willen de volkskundigen een bijdrage leveren aan de versterking van de eenheid van ‘het Nederlandse volk’.

De wijze waarop Van der Ven de volkscultuur onder de aandacht wilde brengen, via het Vaderlandsch Historisch Volksfeest, en later, door middel van folkloristische films (Lentefilm, Oogstfilm, Zuiderzeefilm) schiet de academici in het verkeerde keelgat. Het is toch zeker niet de bedoeling om de volkscultuur te degraderen tot folklore, tot een soort van opvoering voor het publiek om hen te amuseren. Het is een discussie die nog lang zal voortduren.

Andere Tijden 09-10-08 volkscultuur

Kijkhuisjes en herenjagen

 

‘Wat er mis is met Marken is dat het voornamelijk uit toeristen bestaat’, zo wordt verzucht in een reisgids uit 1905. In een artikel uit 1999 vertelt Herman Roodenburg, onderzoeker van het Meertens Instituut, in een notendop de geschiedenis van de folkorisering van het voormalige eiland Marken.

Op de golven van de aandacht voor volkscultuur worden de ‘safe havens’ van de Nederlandse volkscultuur eind 19e eeuw, begin 20e eeuw ‘ontdekt’. In het geval van Marken gaat het dan eerst om schilders van de Haagse School, die vallen voor de pittoreske huisjes, de verstilde dorpsgezichten en de kleurige klederdrachten. In hun kielzog volgen de toeristen die dit eiland en haar bewoners ‘in ruimte en tijd’ van dichtbij willen zien.

Maar ook volkskundigen raken geïnteresseerd in het eiland en haar bewoners. De paalwoningen, de klederdrachten, het geïsoleerde eilandleven, de volkskundigen ontkomen er niet aan een romantisch beeld van Marken te schetsen. Hier zouden ‘oer-Nederlanders’ leven, niet gehinderd door contact met de moderne buitenwereld. Alle gebruiken, de klederdrachten, het zou allemaal terug te voeren zijn op eeuwenoude tradities. Zelfs de schedels van de Markers, met het opvallende achteruitwijkende voorhoofd, leiden tot de meest wilde theorieën. Hier werd de Batavus Genuinus gevonden, de Ware Bataaf. De missing link met de in de halverwege negentiende eeuw gevonden Neanderthaler schedels. Gelukkig wordt het raadsel van de achteruitwijkende voorhoofden in 1912 ontrafeld: ze zijn het product van de strak over het hoofd getrokken mutsjes die de Marker kinderen, zowel jongens als meisjes, tot hun zevende jaar moesten dragen.

De aandacht voor het eigen eiland leidde bij de Markers tot het inzicht dat er ook wel wat aan te verdienen was. De regelmatige stoombootdiensten tussen Amsterdam en Marken en Monnickendam en Marken zorgde voor een gestage toestroom van toeristen uit binnen- en buitenland. Ze openden hun deuren voor de dagjesmensen die voor het bezichtigen van de zogenaamde ‘kijkhuisjes’ een kleine bijdrage mochten geven. Eén van de meest bekende ‘kijkhuisjes’ is natuurlijk dat van Sijtje Boes. Zij begon als ‘herenjager’, een van de jonge meisjes die met een mand vol souvenirs achter de toeristen aanliep om een paar dollars te verdienen (in bijna honderd jaar toerisme lijkt er weinig te zijn veranderd). Omdat de zaken zo goed liepen opende zij naast haar kijkhuisje aan de haven een heuse souvenirwinkel. Die tot op de dag van vandaag door hordes toeristen wordt bezocht.

De folklorisering van Marken was hiermee voltooid. De authentiek geachte volkscultuur van de Markers werd door henzelf opnieuw uitgevonden om het toerisme te garanderen. Niet tot ieders tevredenheid, zo blijkt uit de ingezonden brief die de Amerikaanse reisboekenschrijver G. W. Edwards in 1919 publiceerde in zijn herziene uitgave van ‘Holland Today’. De briefschrijver vroeg hem of hij zijn lezers toch vooral duidelijk wilde maken dat niet alle Nederlanders Volendammer of Marker vissers zijn, dat het niet altijd windmolens zijn die de horizon markeren, dat niet alle bloemen tulpen zijn en dat men ook nog anders dan met de trekschuit of postkoets reizen kan: “That, in short, the people of the Netherlands are entirely and fully “up to date”, and desire to be so considered.”’

Andere Tijden 09-10-08 volkscultuur-wittewieven

Uutgetrokken

 

In de loop van de jaren twintig en dertig wordt er serieuzer aan wetenschappelijk onderzoek naar volkscultuur gedaan. Daar komt in 1934 het Meertens Instituut bij, dan nog het Dialectenbureau en het Volkskundebureau. In 1948 komt daar nog het Naamkundebureau bij.
De drie Bureau’s trokken het land in om een collectie aan te leggen op het gebied van taal en volkscultuur.

Ook het Openluchtmuseum doet aan dit zogenaamde veldwerk. Het verwerven, beschrijven en vastleggen van de materiële volkscultuur. To van Waning-Mijnlieff kwam in 1948 als medewerkster op de afdeling klederdrachten te werken. Het werd haar taak om vooral de accessoires bij de klederdrachten te beschrijven, te laten fotograferen en waar mogelijk ook te collectionneren. Van Waning: “Wij wilden dan bijvoorbeeld de hele haardracht tot ondermuts beschrijven. Tot en met het oorijzer daarover heen weer aan toe.” De vrijpostigheid van de veldwerkers werd vaak met argwaan bekeken. Van Waning: “ De mensen waren vaak afhoudend. Er zijn veel opkopers en antiquairs en gespuis die de boerderijen allemaal afgingen om antiek te kopen. Ik ging dan altijd eerst langs de wijkverpleegster of de pastoor die me dan doorverwees naar de mensen die nog in klederdracht liepen. Want dat waren vertrouwde personen, en als zij je gestuurd hadden, dan zat het meteen goed.”

To van Waning reisde voor het Openluchtmuseum door heel Nederland. Van Terschelling tot Limburg en van Laren tot het Zeeuwse Beveland. En ze merkte dat het dragen van klederdrachten in die jaren na de oorlog sterk terugliep. Van Waning: “Ze zeiden dan dat als ik eerder was gekomen ‘de kàrk nog helemaal wit zag van de mutsen.’ Maar dat stierf snel uit en één van de redenen was dat ook de mutsenplooisters, de mutsenwassters, de mutsenopmaaksters verdwenen. En dan konden hun muts niet meer goed opgemaakt krijgen.”

Tot slot was het de bedoeling dat de kleding en bijbehorende sieraden werden gefotografeerd voor de documentatie afdeling van het museum. Van Waning: “Met als argument dat het natuurlijk heel belangrijk is om dit te behouden zodat hun kinderen en kleinkinderen konden zien hoe het vroeger gedragen werd. Maar dan moest je niet zeggen: mogen wij u fotograferen, want dat woord kennen ze nauwelijks. Maar dan zei ik: bent u wel eens uutgetrokken? Want zo noemen ze dat, fotograferen.”

Andere Tijden 09-10-08 volkscultuur-volksfeest

De wet van Voskuil

 

Hoogleraar Nederlandse etnografie Gerard Rooijakkers is de huidige Voskuil van de volkscultuur. Met zijn leerstoel en aanstelling bij het Meertens Instituut treedt Rooijakkers in de voetsporen van Meertens en Voskuil. Maar wel met een eigen zienswijze. Rooijakkers: “De geschiedenis van de volkscultuur is in drie fases onder te verdelen. In de eerste fase wordt de diagnose van het verdwijnen van gebruiken of objecten vastgesteld. En dat wordt als verlies ervaren. Meertens ging hier in zijn tijd op in en probeerde vast te leggen wat er nog vast te leggen was. In die traditie moeten ook mensen als Van der Ven, met zijn Historisch Volksfeest en zijn films, en de oprichters van het Openluchtmuseum worden gezien.

In een tweede fase zie je dat het ritueel wordt opgevoerd voor een publiek. De meest wervende demonstratieve elementen worden dan benadrukt. In de kleding wordt de meest fraaie dracht gedragen en ook in de rituelen zien we, bijvoorbeeld bij het vendelzwaaien, dat het een kleurrijk schouwspel wordt waar mensen van kunnen genieten. Dat leidt tot de derde fase waarin het ritueel letterlijk van functie en betekenis is veranderd. Van een ritueel dat binnen de eigen groep een betekenis had, is het nu cultureel erfgoed geworden.”

Mensen als Voskuil hadden een broertje dood aan deze gefolkloriseerde vorm van volkscultuur, die niet meer authentiek was. Voskuil wilde die dan ook op allerlei manieren proberen te ontmaskeren. Zijn strijd tegen deze folklorisering kwam ook voort uit de ervaringen van de Tweede Wereldoorlog waarin volkscultuur werd gebruikt voor de Blut und Boden theorieën en eng nationalisme in de hand werkte.
Tegenwoordig is de nieuwe generatie volkskundigen juist weer geïnteresseerd in die gefolkloriseerde vorm. Rooijakkers: “Want het is buitengewoon boeiend om te zien dat ook in een moderne hoogtechnologische samenleving als de onze, mensen nog steeds behoefte hebben aan die tradities. En als die tradities er niet zijn, dan worden ze uitgevonden, met andere woorden: ook in onze samenleving is er een enorme behoefte aan mythologie.”

Tenslotte heeft Rooijakkers in deze tijden van financiële conjuncturele chaos nog een toepasselijke analyse, die hij de Wet van Voskuil noemt. Rooijakkers: “Voskuil stelde de conjunctuur van het Openluchtmuseum diametraal tegenover die van de economie. Wanneer het met Nederland economisch goed gaat dan beleeft het Openluchtmuseum slechte tijden. Maar wanneer het crisis is dan stromen de mensen in grote getale naar Arnhem toe. Dat was zo in de jaren ’30, in de jaren ’70 en we zien het nu ook in deze tijd. Er is een economische crisis, deels, maar toch ook een soort morele en mentale crisis. Dat wij in Nederland niet meer weten wie wij zijn. Maxima die zegt: ‘dé Nederlander bestaat niet.’ Hoogtijdagen voor het Nederlands Openluchtmuseum. En dat is de Wet van Voskuil.”

Andere Tijden 09-10-08 volkscultuur-hooien

Julius Röntgen

 

Componist Julius Röntgen had liefde voor oude volksmuziek – iets wat hij deelde met zijn vriend Edvard Grieg – en schreef bewerkingen van oud-Nederlandse dansen en liederen. In de bioscoop Tuschinsky in Amsterdam zorgde hij vaak voor de muzikale begeleiding van de stomme films van de folklorist D. J. van der Ven. Daarbij speelde hij stukjes volksmuziek, die hij vroeger al had gearrangeerd. Zo ook voor de Lentefilm (1921) van Van der Ven, de folklorefilm waarmee hij door het land trok.

In een brief aan Van der Ven maakt Röntgen zijn lezer deelgenoot van diens ideeën en gedachten bij het componeren van de muziek. “Het lentevoorspel en de ‘Paaschklokken’ zijn klaar. Nu wacht ik zéér op de verdere motieven. Zoudt u mij nog eens duidelijk willen opgeven, bij welke scenes muziek behoort, zoodat ik mijn geheele werk voor oogen heb? Het slot is mij muzikaal ook nog niet duidelijk – ik zou het jammer vinden, wanneer het zonder ‘Sang und klang’ eindigde! … Een paar kinderstemmen achter de scene op de mooie melodie ‘Hallelujah de blijde zang’ zouden prachtig effect maken…”

Van der Ven was bijzonder opgetogen over het feit dat Röntgen zijn film muzikaal wilde omlijsten. In de brochure behorende bij de Lentefilm legt hij de lezer uit waarom. ‘Het was mij een buitengewone voldoening, prof. Julius Röntgen niet alleen bereid te vinden deze compositie op zich te nemen, maar in samenwerking met mij deze in meer dan ééne muzikale filmvoordracht persoonlijk aan den vleugel ten gehoore te brengen. Door zijn enthusiaste medewerking verkreeg ik de zekerheid, dat bij het projecteeren op het doek van echt-vaderlandsche tafereelen ook inderdaad Nederlandsche muziek ten gehoore zou worden gebracht, waardoor tevens het muziek-historische karakter van deze volkscultureele film zou kunnen worden aangetoond.’

Speciaal voor deze Andere Tijden uitzending zette pianist Kees Wieringa twee werken, die Julius Röntgen schreef voor de folkloristische 'Lentefilm', op muziek. Zie de audiobalk rechts in het scherm.

Tekst en Research:
Hasan Evrengün

Samenstelling en regie:
Erik Willems

v.l.n.r Jannetje Uithuisje, Neeltje van Altena, Jannie Commandeur en Luutje Kes
© nvt
Andere Tijden 09-10-08 volkscultuur-poster
Geïnterviewden Bronnen
  • Jan Vaessen
    Jan Vaessen

    Directeur Nederlands Openluchtmuseum

  • Gerard Rooijakkers
    Gerard Rooijakkers

    Bijzonder Hoogleraar Nederlandse Etnologie

  • To van Waning
    To van Waning-Mijnlieff

    Voormalig medewerkster afdeling klederdrachten Nederlands Openluchtmuseum

  • v.l.n.r Jannetje Uithuisje, Neeltje van Altena, Jannie Commandeur en Luutje Kes
    Jannetje Uithuisje, Neeltje van Altena, Jannie Commandeur, Luutje Kes

    Inwoners Marken

  • De Lentefilm-muziek

    Ven, D. J. van der. De Lentefilm-muziek. (1923)

  • Brieven aan D. J. van der Ven

    Röntgen-Des, A. en Amorie van der Hoeven. Brieven aan D.J. van der Ven van 1921-1931

  • De voorgeschiedenis van het Nederlands Centrum voor Volkscultuur

    Zeijden, Albert van der. De voorgeschiedenis van het Nederlands Centrum voor Volkscultuur: de ondersteuning van de volkscltuurbeoefening in Nederland 1949-1992. (Utrecht 2000)

  • Marken als relict

     Roodenburg, Herman. Marken als relict: het samengaan van schilderkunst, toerisme, schedelmeterij en volkskunde rond 1900, in: Volkskundig bulletin. (Amsterdam 1999)

  • De Nederlandse Volkskunde

     Dekker, Ton. De Nederlandse volkskunde: de verwetenschappelijking van een emotionele belangstelling. (Amsterdam 2002)

  • Uit liefde voor het volk

     Henkes, Barbara. Uit liefde voor het volk: volkskundigen op zoek naar de Nederlandse identiteit 1918-1948. (Amsterdam 2005)

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: