In Larchmont, een stadje even ten westen van New York, vestigde zich begin jaren veertig een selecte groep Nederlanders. De top van de N.V. Philips Gloeilampenfabriek betrok hier, samen met hun gezinnen, vlak na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een aantal woningen. Hoe kon deze groep het bezette Nederland ontvluchten en hoe waren ze in Larchmont terechtgekomen?
Het evacuatieplan
Hoewel Philips bijna synoniem staat voor Eindhoven, is het bedrijf altijd internationaal gericht geweest. Eind jaren dertig had het bedrijf ongeveer 30.0000 werknemers, waarvan een derde deel buiten Nederland werkzaam was. Door dochterbedrijven elders in Europa had Philips een goed beeld van de internationale verhoudingen. De groeiende politieke en economische spanningen in Europa en de daarmee groeiende angst voor een conflict deed de Philips-directie besluiten om in 1934 een kleine werkgroep op te richten die zich bezig ging houden met de maatregelen voor een eventuele evacuatie van personeel en machines.
De bedrijfsjurist van Philips, J. Hamming, was samen met Frans Otten, financieel en administratief directeur en schoonzoon van Anton Philips, belast met het opstellen van een evacuatieplan. Het plan hield in dat de productie-installaties voor de vervaardiging van de voornaamste Philips-producten overgebracht moesten worden naar Vesting Holland, de veilige plaats achter de Waterlinie. Voor het uitvoeren van dit evacuatieplan was hulp van het leger nodig. Daarom moest het plan goedgekeurd worden door de regering. De regering bereid haar goedkeuring te geven, mits Philips ook voor het leger zou gaan werken. Hierop besloot het bedrijf de plannen te herzien. In de nieuwe versie werd slechts een deel van de machines – degenen die geschikt waren voor het fabriceren van wapens – vanuit Eindhoven overgebracht. In de zomer van 1936 gaf de minister van Defensie Colijn het nieuwe evacuatieplan zijn akkoord en werd medewerking van militaire zijde beloofd.
Regeling Buitengewoon Vervoer (RBV) luidde de titel van het evacuatieplan. Het plan kon in werking worden gesteld zodra er een waarschuwingstelegram van de regering zou komen. Het beschreef tot in detail de overbrenging van een deel van het personeel, de machines, voorraden en grondstoffen, alsmede de archieven van de hoofdboekhouding en de octrooiafdeling. Personeelsleden zouden naar Noord- en Zuid-Holland gaan en een klein deel van de staf zou zich gereed maken voor vertrek naar Engeland. Hiervoor werd een landgoed –Snowdenham Hall bij Londen – aangekocht. Verder was precies aangegeven op welk tijdstip elk over te brengen machinedeel, stuk gereedschap of hoeveelheid afgewerkt produkt moest worden ingeladen en op welke manier het naar de nieuwe bestemming moest worden vervoerd. Men dacht drie dagen nodig te hebben om al het materiaal via waterwegen en spoor- en wegverbindingen naar de Vesting Holland over te brengen.
Ook zorgde Philips ervoor dat er maatregelen genomen werden die de onderneming juridisch onbereikbaar maakten voor een eventuele bezettingsmacht. In Londen en New York werden beheermaatschappijen, zogenaamde trusts, ingesteld, waarvan aandeelhouders van Philips de eigenaren waren. Hoofddoel van alle regelingen en daden was het in stand houden van het moederbedrijf.
De evacuatie
Diek Otten, zoon van Frans Otten en als dertienjarige één van de Philips evacuees, zegt over het RBV-plan: ‘Mijn vader had een geweldige common sense. Hij zei: “Jongens, het gaat gebeuren, je ziet het voor je. Als je Mein Kampf gelezen hebt, dan weet je toch wat hij wil.”’ Volgens Diek Otten was Philips beter voorbereid op de oorlog dan Nederland.
Het evacuatieplan is drie keer in werking gezet. Zowel in november 1939 als in april 1940, na de invasie van Noorwegen en Denemarken, is de Philips-top met familieleden naar Den Haag vertrokken. Die eerste twee keren was het loos alarm. Diek Otten: ‘De verzamelplek was Hotel De Witte Brug in Den Haag. De bedoeling was altijd dat eerst de vrouwen en kinderen weg gingen zodat de mannen daar geen zorgen meer over zouden hebben. Dan moesten die mannen bij een invasie maar zien hoe zij op een gegeven moment in Den Haag terechtkwamen. De derde waarschuwing was juist. Als kind vind je het allemaal spannend, de gevaren zie je niet.’
Op de avond van 9 mei 1940 ontving Frans Otten van de Nederlandse militaire attaché in Berlijn, majoor G.J. Sas, het bericht dat die avond Duitse troepen Nederland zouden binnentrekken. Het sein tot evacuatie werd gegeven. Alles werd in werking gezet: machines werden gedemonteerd en in vrachtwagencolonnes afgevoerd op weg naar de waterlinie. Ook de voor evacuatie aangewezen stafleden en hun gezinnen gingen mee. Op het station in Eindhoven stond een gereserveerde trein klaar. Toen de aanval begon, vertrok de trein met ongeveer 150 mensen aan boord. Door de aanval bereikten de trein en de meeste colonnes hun bestemming niet. Op 12 mei kwam er wel een groep met auto’s in Den Haag aan. Tot deze groep behoorden de leden van de directie. De groep uit de trein en anderen die bij het mislukte evacuatieplan betrokken waren en zich nog in west-Nederland bevonden, trokken na de capitulatie terug naar Eindhoven.
De Philips-directie in Hotel De Witte Brug werd geïnformeerd over de militaire situatie. Op 13 mei krijgt Frans Otten van de regering te horen dat indien de Philips-directie het land wilde verlaten, zij onmiddellijk naar Hoek van Holland diende te vertrekken, waar Britse destroyers gereed lagen om de leden van de regering aan boord te nemen. De Philips-directie besloot te vertrekken want het werd duidelijk dat de Vesting Holland in grote problemen kwam. Frits Philips bleef als enig lid van de directie achter om het bedrijf in Nederland te blijven runnen. Anton Philips met zijn vrouw, de directieleden Otten, Loupart en Van Walsem met hun gezinnen en een aantal stafleden gingen naar Hoek van Holland. Tineke, de zeventienjarige dochter van Van Walsem, herinnert zich de reis nog goed. ‘Voordat we aan boord van de destroyer mochten, werden we gecontroleerd. Je moest “Scheveningen” goed kunnen uitspreken. De Duitsers hebben de destroyers geprobeerd te bombarderen, maar dat is niet gelukt. We hebben eerst een aantal dagen in een Londens hotel gelogeerd en zijn vervolgens naar Snowdenham Hall gereisd. Dit landgoed, even buiten Londen, had Philips een aantal jaren daarvoor aangekocht. In Snowdenham Hall kwam de hele Philipsgroep samen.’
Snowdenham Hall en Larchmont
Tijdens het verblijf in Snowdenham Hall zijn de mannen voor Philips aan het werk, verdelen de vrouwen de huishoudelijke taken en gaan de kinderen naar school. Van Walsem: ‘Het was allemaal soepel geregeld. We woonden met z’n allen in het grote huis. Ik weet nog dat bij het ontbijt de oude heer Philips besliste hoeveel gestoofde pruimen je mocht hebben. Hij kon het niet laten om nog een beetje te managen.’
Wegens de dreigende bombardementen op Londen en het feit dat de Philips-top zich te veel gebonden voelt door de strenge Engelse bedrijfswetgeving, vertrok men een aantal maanden later uit Snowdenham Hall. In verschillende groepen ging het per schip naar de Verenigde Staten. Oud-Philips werknemer Arie Vernes die in Amerika woonde, werd gevraagd het één en ander te regelen. Toen de Philips-gezinnen arriveerden, was er al een aantal gemeubileerde huizen in het plaatsje Larchmont geregeld. Een volledige verdieping van het Roosevelt Hotel in New York deed dienst als Philips kantoor.
Het leven in Larchmont wende snel volgens de kinderen van de directieleden. Men ging naar school en universiteit, er werd gesport, gezeild en er waren lange zomervakanties. Met Sinterklaas werd er in het huis waar Anton Philips met zijn dochter en schoonzoon Frans Otten woonde een feest gegeven voor alle aanwezige Philips gezinnen. Diek Otten: ‘Ik was niet thuis met de Sinterklaasfeesten want ik zat op kostschool. Volgens mij zagen de Philips-gezinnen elkaar verder niet zoveel. Het was geen gezellige club die samen koffie dronk. Die mannen zagen elkaar overdag al de hele tijd. Het verbroederen lag mijn grootvader niet zo erg, hij was echt de baas geweest van het hele stel en dan met feestjes bij elkaar komen, dat lag niet voor de hand.’
In de herinnering van Tineke van Walsem en Diek Otten waren hun vaders altijd aan het werk. Uit de bedrijfsarchieven van het Philips-concern blijkt dit ook. De mannen van de Philips-top onderhielden contacten met alle Philips-vestigingen, hadden contact met de Nederlandse regering in Londen, maakten plannen voor Nederland na de bevrijding en probeerden de Amerikaanse regering te overtuigen aan de oorlog deel te gaan nemen.
Philips op de Amerikaanse markt
De Philips-top zag echter ook kansen in Amerika. De mannen maakten van het verblijf in Amerika gebruik om het Philips-imperium uit te breiden. Volgens arbeidssocioloog, professor Ad Teulings, had Anton Philips al jarenlang plannen om de Amerikaanse markt veroveren. ‘Toen vanaf 1940 ineens de echte Philips top in Amerika aanwezig was, moest men van de gelegenheid gebruik maken.’ Er werden fabrieken opgezet voor leveranties van onder andere radiobuizen aan het Amerikaanse leger. Teulings: ‘Philips verdiende aan twee kanten. Aan de ene kant werkte Philips mee met de geallieerden om een belangrijke bijdrage te leveren aan de bevrijding, terwijl in Nederland een deel van Philips in dienst stond van de Duitse oorlogsmachine. Zo werden aan beide kanten goede zaken gedaan.’ Philips was een aantrekkelijk bedrijf voor de bezetter omdat het onderdelen fabriceerde die belangrijk waren voor de oorlogsindustrie, zoals radio’s voor vliegtuigen en duikboten. Door te vluchten en het bedrijf op te splitsen in trusts kon de Duitse bezetter niet de controle over het complete Philips concern krijgen. Zij kregen wel de controle over de nog in Eindhoven aanwezige bedrijven, personeel en machines. Het bedrijf in Eindhoven waar Frits Philips de leiding had, kwam onder een Duitse beheerder (Verwalter) te staan. Door de splitsing van het Philips-concern is Philips één van de weinige bedrijven die versterkt uit de oorlog is gekomen.
Het opbouwen van de Amerikaanse Philips-tak ging niet zonder slag of stoot. Niet alleen kreeg Philips tot twee keer toe een boete wegens het overtreden van de anti-trustwetten, ook werd er door de Amerikaanse Senaat een onderzoek ingesteld naar de handelswijze van de Eindhovense Philipsfabrieken gedurende de oorlog. De Senaats-subcommissie aangaande de oorlogsmobilisatie onder leiding van senator Corwin D. Edwards beschuldigde de Philips-leiding ervan van twee walletjes te eten. Want naast een ‘onafhankelijke Engelse en Amerikaanse trust’ had Philips ook soortgelijke Duitse trust in het leven geroepen: de Allgemeine Deutsche Philips AG, die het beheer over de onder Duits bezetting vallende Philips ondernemingen moest voeren. Edwards beschuldigde de Amerikaanse Philips-tak ervan dat zij in geregelde verbinding stond met de Nederlandse en Duitse tak. Philips zette op het diplomatieke front de tegenaanval in. Uiteindelijk werd het onderzoek van de Senaatscommisie na een vertrouwelijke behandeling door het State Department zonder verdere gevolgen voor Philips afgesloten. Philips was duidelijk een internationaal concern met vergaande invloed geworden.
Na de bevrijding keerde het grootste deel van de Philips-gemeenschap terug naar Eindhoven. Enkele stafleden besloten met hun gezinnen in Amerika te blijven omdat er goede carrière-mogelijkheden binnen de Amerikaanse vestiging van Philips waren. De Philips-directie keerde wel terug naar Nederland. Tineke van Walsem: ‘Zoals bijna alle jongelui was ik verliefd geworden op het land Amerika. Ik vond het dus wel jammer om naar Nederland terug te gaan, maar na verloop van tijd was ‘Amerika’ een periode in mijn leven geworden waar ik op terugkeek, het behoorde tot het verleden.’
Tekst en research: Femke Veltman
Samenstelling en regie: Carla Tromp
Hoe dit programma tot stand kwam
Op een prachtige herfstdag in het jaar 2000 kocht ik voor één dollar een glanzend fotoboekje. Deze aankoop zou mijn leven een half jaar lang beheersen. Uiteindelijk zou de vondst van dit fotoboekje leiden tot het uitzenden van een aflevering van Andere Tijden op 1 april 2003.
Ik vond het bewuste fotoboekje op een rommelmarkt in de staat Connecticut, in het Noordoosten van de Verenigde Staten. Een half jaar daarvoor was ik met man en kinderen, vanuit 's-Hertogenbosch naar Amerika verhuisd. Mijn echtgenoot werd namelijk voor een periode van twintig maanden naar de Verenigde Staten uitgezonden door zijn werkgever Philips.
Toen ik het fotoboekje in een stoffige schuur opensloeg, herkende ik onmiddellijk vertrouwde beelden van de generatie van mijn ouders. Een jonge man, in driedelig kostuum met een hoed op, keek zelfverzekerd in de camera. Zijn bruid, met knotje in het haar, stond verlegen lachend naast hem. Tot mijn verrassing bleken deze mensen uit Eindhoven te komen. Onder een karakteristiek jaren dertig huis stond hun adres geschreven met een datum eronder, oktober 1939. Verder bladerend zag ik weer een foto van de vrouw met knot, nu met kind, in een tuin. De achtergrond van de foto was duidelijk Amerikaans, het onderschrift luidde: juni 1940, Larchmont, New York State. Echt raadselachtig was een ingeplakte krantenfoto van een vrolijke baby in een rieten mand, met als onderschrift ‘Robert Planje, an exile from Eindhoven’.
Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en ik begon te speuren. Het werd een verhaal vol toevalligheden. Toen ik de overlijdensakte van de ‘man met de hoed’, die ik inmiddels had leren kennen als Johan Planje, voor het eerst onder ogen kreeg, stond, tot mijn verbazing, onder het kopje former occupation: vice-president Philips North America. Dit was hetzelfde bedrijfsonderdeel van Philips waar mijn man inmiddels voor werkte.
Uiteindelijk heeft mijn vondst van het fotoboekje en de daaropvolgende zoektocht geleid tot een Andere Tijden uitzending over de minutieus voorbereide evacuatie van stafleden van Philips Gloeilampenfabriek met hun gezinnen in mei 1940.
Petra Nijdam
Bronnen
Philips Concern Archief:
Jan Paulussen
Ivo Blanken
BEELDMATERIAAL:
Nederlands Audiovisueel Archief
Privé-films van de familie Otten
Literatuur
I. Blanken, Geschiedenis van Philips Electronics N.V. (1935-1950) / Onder Duits beheer (Zaltbommel 1997)
M. Metze, Hoe Philips zijn talenten verspilde (Nijmegen 1991)
A. Teulings, Philips. Geschiedenis en praktijk van een wereldconcern (Amsterdam 1956)
F. Philips, 45 jaar met Philips (Rotterdam 1976).
G. Bekooy, Philips Honderd, een industriële onderneming (Zaltbommel 1991)
P.J. Bouman, Anton Philips, de mens/de ondernemer (Amsterdam 1956)
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: