Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
17 december 2001

Andere Tijden

Botersmokkel goed
Bekijk Video
25 min

Romantische misdaad

Suiker, gedestilleerd, tabak, sigaren, sigaretten, vloeitjes, kauwgom, koffie, wol , katoen, dameskousen, handschoenen, heren boven –en onderkleding, dames boven- en onderkleding, koeien, kalveren,biggen, tapijten, jachtpatronen, deurmatten, horloges, koffers, radiotoestellen, schoenen, elastiek, zeep, waspoeder, fietsen, motorfietsen, kinderwagens, binnen en buitenbanden. Alles wat los en vast zat en waar iets op te verdienen viel werd na de Tweede Wereldoorlog in de grensstreek tussen Nederland en België gesmokkeld. Bedoeld om de moeilijke levensomstandigheden in de grensstreek iets te vergemakkelijken was de smokkel nog kleinschalig en vriendelijk. Dit veranderde dramatisch toen boter het meest winstgevende smokkelproduct in de geschiedenis werd. In de grensstreek ontspon zich een nietsontziend gevecht tussen douane en smokkelaars. Een strijd die gevoerd werd met pantserwagens, kraaienpoten, wapens en wilde achtervolgingen. Ondanks het geweld wordt de botersmokkel beschouwd als de meest romantische misdaad uit de Nederlandse geschiedenis. Smokkel die de staat honderden miljoenen guldens per jaar scheelde en die veel smokkelaars tot vermogende mensen maakte “geld dat niet verdiend wordt door arbeid maar wel door uiterst verregaande stoutmoedigheid en een onversaagde durf “ schreef een krant met nauwelijks verholen bewondering over de smokkelpraktijken in de grensstreek. Zelf dachten de smokkelaars er ook zo over. Nooit hadden ze het gevoel dat ze iets crimineels deden. ‘Nee’, zeggen oud smokkelaars en douaniers eensgezind, ‘het was een groot spel, een spel dat gespeeld werd door joviale jongens. Een miljoenenspel.’

Sinds mensenheugenis is smokkelen voor bewoners in de grensstreek een tweede natuur die dwars door alle lagen van de bevolking heen loopt. Van notabel tot werkloze, niemand laat zich de kans ontschieten om gebruik te maken van het prijsverschil dat aan weerskanten van de grens op bijna alle producten zit. Tot de Eerste Wereldoorlog werd er voornamelijk zout gesmokkeld door doorgaans arme grensbewoners die een halve cent per kilo zout bijverdienden.
De smokkelwaar werd in rugzakjes, of pungels zoals de buidels in de grensstreek genoemd worden, vervoerd. Tijdens de crisisjaren werd de smokkel veelzijdiger sigaretten, vloeitjes, parfum en jenever: contrabande, die onder andere werd verborgen in holle spatborden en zadels van fietsen. Hoewel de douane fel jacht maakte op de smokkelaars en zelfs op ze schoot was er geen sprake van vijandschap tussen de twee. Smokkelen werd gezien als een sport bedoeld om wat extra’s te verdienen en niet als een criminele activiteit. In bezettingstijd werd smokkelen zelfs gezien als een positieve of zelfs als een verzetsdaad. Douaniers waren toen vervangen door Wehrmacht soldaten. Mannen die volgens oud smokkelaar Veus Steijvers niet op een kogeltje keken en gericht schoten.

Pungelaars sluipen door de nacht
Pungelaars sluipen door de nacht

Pungelaars

Het vette goud

“Ik was een smokkelaar in het diepst van de nacht. Ik smokkelde boter over de grens.” Staand tegen grenspaal 137 in de buurt van Zundert zingt Dre Peeters zijn eigen woorden op de hit van Johnny Hoes ‘Hij was een smokkelaar’ waar in 1956 meer dan 100.000 exemplaren van werden verkocht. De woorden van Peeters zijn persoonlijker en beschrijven in twee beknopte zinnen het leven dat hij leefde van 1957 tot 1965. Een leven zoals vele duizenden avontuurlijke jongens aan de grens dat leidden. Het gevaarlijke leven van een smokkelaar in boter.
In het pikkedonker slopen kleine groepjes mannen over de bospaadjes die van Nederland naar België voerden. De boter zat in een rugzak, een pungel, waar 25 kilo in ging. Voorzichtig manoeuvreerden de pungelaars in het donker: ze waren op hun hoede voor de commiezen, de douaniers die overal langs de route konden liggen.
Oud douanier Michiel Van de Klundert: “Het enige dat we konden doen als we een groepje pungelaars langs zagen komen was uit de droge sloot springen en ‘halt douane’ roepen dan als een dwaas achter ze aanrennen. Ze gooiden dan hun pungeltjes af en renden weg. Wij hadden dan de boter en zij probeerden het die avond waarschijnlijk nog een keer.” Van de Klundert loopt in het Limburgse land in de buurt van Stramproy bij grenspaal 159, vlakbij het smokkelbruggetje, de plaats waar meer dan 40 jaar geleden vele pungelaars probeerden hun kleine lading naar de overkant te brengen. “vier procent pakten we”, gaat Van de Klundert verder, “de rest ging er van tussen maar die pungelaars waren eigenlijk het probleem niet. De problemen begonnen pas toen ze die boter met grote Amerikaanse auto’s de grens over reden.”

De periode na de oorlog kondigde een gouden tijd aan voor smokkelaars. Een kilo boter kostte in 1955 in Holland 3 gulden terwijl een paar honderd meter verder de prijs twee maal zo hoog was. Het verschil in prijs werd onder andere veroorzaakt door hogere productiekosten in België maar belangrijker was dat Nederlandse veehouders een gegarandeerde prijs voor hun boter ontvingen, die ongeveer overeenkwam met de productiekosten. Het verschil werd door de Nederlandse overheid gesubsidieerd. De prijs werd zo laag gehouden om de binnenlandse consumptie te verhogen en om de export van de zuivelbedrijven te helpen.
Op een gegeven moment werd er op elke kilo boter die naar Engeland werd geëxporteerd een gulden door de staat bijgelegd. Jaarlijks werden er honderden miljoenen guldens in het zuivelfonds gestort, waaruit boeren hun garanties ontvingen en de verliezen op de export werden gefinancierd. Daarentegen stelde de Belgische regering een importheffing op de Nederlandse boter. Hierdoor was het voor de Nederlandse bedrijven niet lucratief om hun goedkopere boter naar België te exporteren.
Door het sterke prijsverschil en de importbelemmeringen in België zagen handige jongens in de grensstreek een mogelijkheid om met weinig risico en inspanning een fors salaris te verdienen.

Douanen op zoek naar smokkelaars
Douanen op zoek naar smokkelaars

Het miljoenenspel

Felle jacht in België

“Ik werkte op het grenswisselkantoor in Weert en zag de hele dag smokkelaars die ik goed kende met grote pakken Belgische franken binnenkomen die ze wilden wisselen. Op een gegeven moment dacht ik dat moet ik ook gaan doen dan verdien ik veel meer. Toen ben ik zelf begonnen met smokkelen. Eerst met kleine VW kevertjes, daar kon een paar honderd kilo in en later met een Ford transit en uiteindelijk met de Chrystler Saratoga”. Jan Steijvers heeft in de jaren 50 en 60 honderdduizenden kilo’s boter de grens overgebracht. Hij vertelt met zichtbaar plezier over die periode, om de haverklap verzuchtend dat het zo’n prachtige tijd was! “Die Chrystler, die verzwaarde we een beetje van achteren en we sloopten alle stoelen behalve de bestuurdersplek eruit en dan douwden we die hele auto vol met zo’n 1500 kilo boter en dan reden we richting grens.”
In een ruime auto van Duits fabrikaat rijdt Steijvers ons rond over de oude smokkelweggetjes in de omgeving van Stramproy. De meeste zijn inmiddels geasfalteerd maar af en toen slippen we via een nat en modderig sluipweggetje richting België en terug. De grens meandert in een grillig patroon door het groene Limburgse landschap. Obelisk-vormige palen geven de grens aan. Op elke paal staat een afbeelding van de Nederlandse leeuw en een nummer. De ongemarkeerde kleine vierkante betonnen kubussen van 50 centimeter, die overal langs de weg staan geven aan dat ook hier de grens loopt, maar dat het hier een tussenpaal betreft.
“Wij zochten altijd die modderpaadjes op want als je auto geladen is met 1500 kilo boter dan ligt hij zo vast als een huis op de weg en dan kan je makkelijk door zo’n modderweggetje rijden. De douane reed in lege wagens waardoor ze vast bleven zitten”. Nagenietend bij de gedachte klopt Jan Steijvers met zijn hand op een plek tussen de twee voorstoelen: “Hier zaten wel 15 hendels die met kabels verbonden waren naar evenzoveel bakjes achterin de kofferbak waar kraaienpoten in zaten. Als ik aan zo’n hendel trok dan kieperde zo’n bak om en dan vielen er zo’n 30 kraaienpoten op de weg. Daar reden de commiezen zich de banden op stuk, maar in de modder hoefde dat niet daar reed ik zo wel zoek”.

Het enorme prijsverschil maakt dat er vreselijk veel geld te verdienen viel voor een ieder die het lef had de zaken groot aan te pakken. En de zaken werden groot aangepakt: Een Belgisch blad gokte in 1951 dat er maandelijks een miljoen kilo illegaal de grens overging wat neerkwam op een derde van het totale gebruik in België. In 1961 dacht de Belgische minister van landbouw dat 10 % van de totale Nederlandse productie, die toen de 100 miljoen kilo per jaar naderde, illegaal de grens werd overgebracht. Slechts een klein deel werd in beslag genomen. Uit een rapport van de ‘Nederlands Belgische werkgroep voor de botersmokkel’ uit 1961 blijkt dat door de gecombineerde inspanningen van de Belgische en Nederlandse douane in vier jaar tijd ruim 1000 auto’s en een schip hebben aangehouden waarbij 839.200 kilo boter in beslag werd genomen. Ongeveer één vijfde hiervan wordt door de Nederlandse douane onderschept. Dat de Belgen meer smokkelaars wisten aan te houden dan de Nederlanders lag aan het feit dat de economische schade in België groter was waardoor de noodzaak om te grijpen groter was. Daarnaast kregen Belgische douaniers tien procent van de waarde van de geconfisceerde boter als premie. Juist deze premie leidde ertoe dat veel Belgische douaniers fel jacht maakten op boter en de smokkelaars vaak lieten gaan omdat een smokkelaar op vrije voeten voor hen meer geld opleverde dan een smokkelaar die vast zit.

Een kraaienpoot
Een kraaienpoot

Kraaienpoten

De strijd verhardt zich

Was in de beginperiode van de botersmokkel hard ‘halt douane’ roepen voldoende om de smokkelaars af te schrikken, met de komst van de Amerikaanse auto’s werd de inzet te hoog om je zomaar gewonnen te geven. Immers, als de smokkelaars een tweedehands Amerikaan met 1000 kilo boter verspeelde aan de douane was dat een schadepost van ruim 5000 gulden. Er werd dan ook alles aan gedaan om aan de greep van de douane te ontsnappen die op hun beurt er alles aan deden om smokkelaars in te rekenen. Van de Klundert: “Ik weet nog wel dat ik de eerste dag kwam werken bij de douane in Weert en mijn collega’s vroegen of ik bang was in het donker. Ik ontkende, maar toen ze ‘s nachts met 120 kilometer over de Stramproyerdijk reden en de lampen uitdeden liep het me net niet dun door de broek, maar zo gingen die achtervolgingen. Soms was het levensgevaarlijk.”

“Hier stonden ze vaak”, Jan Steijvers wijst glunderend naar een kleine uitrit verscholen achter een paar grote beukenbomen in de buurt van de Stramproyerdijk op nog geen 300 meter van de Belgische grens. “Daar stonden ze te kijken ze hoorden je niet want een 8 cilinder hoor je niet, zeker niet als ie op benzine loopt en dan reed ik langzaam voorbij. Nou dan kreeg je wel een kick hoor. Je bleef kijken komen ze achter me aan of niet? Als ze achter je aan kwamen dan wist je dat ze achter je aan zaten maar net dat punt van volgen ze me of niet, prachtig”.
“Een smokkelwagen kwam nooit alleen” zegt van de Kundert altijd reed er een uitkijker voorop. Wij lagen in het veld met lijsten waarop types en nummerborden van smokkelauto’s stonden. Hadden we er één gevonden dan was het zaak voorzichtig te zijn en op het juiste moment de waarschuwingslichtkogel ten teken van versterking af te schieten. Was je te laat met die kogel dan was de smokkelauto voorbij, was je te vroeg dan reed die smokkelauto gewoon om.”
Er waren te weinig douaniers om de vele smokkelaars en smokkelpaden in de gaten te houden en de meeste smokkelwaar ging dan ook ongestoord de grens over. Als de commiezen een keer smokkelaars de pas afsneden dan hadden ze een aantal trucs om ze tot stoppen te brengen waaronder de spijkerplank. Een plank met vlijmscherpe spijkers die voor de wielen van aanstormende smokkelauto werd gegooid. De reactie van de smokkelaars hierop was met massieve banden te gaan rijden. Als de douane versperringen opwierpen lasten de smokkelaars een V-vormige baanschuiver aan de voorkant van hun auto waarmee de versperringen opzij geschoven konden worden. Toen de commiezen begonnen te schieten begonnen de smokkelaars hun auto’s te pantseren. Het was een constante race van twee groepen om elkaar de loef af te steken, waarin de smokkelaars altijd voor liepen op het gezag. “Wij achtervolgden smokkelaars in auto die van we van ze in beslag hadden genomen.” Van de Klundert haalt een foto uit zijn zak waarop vier geüniformeerde mannen bij een Chevrolet staan: “Dit is de enige auto die we rechtstreeks uit Den Haag hadden gekregen. Een tweedehandsje. Het is de oude dienstauto van minister Marga Klompé dat ding reed rond de 200 kilometer per uur. Een goede auto”.
De smokkelaars zetten ook rookpotten in maar het meest beruchte attribuut in de strijd is de kraaienpoot omdat ze niet allen de banden van de douane aan flarden scheurden maar ook de banden van andere weggebruikers. “Als we er s’nachts opuit waren geweest en we waren bestookt met kraaienpoten dan lukte het ons soms niet om al die dingen op te ruimen en dan gebeurde het vaak dat de bus naar Weert met twee platte banden aan de kant van de weg stond”, herinnert Van de Klundert zich, “dan stonden ze te vloeken op ons”.

In het boek “Smokkelen in Brabant’ wordt de fabricage van kraaienpoten beschreven.De smid pakte een lange staaf betonijzer. Daar legde hij kleine stukjes betonijzer dwars op, waarna ze aan elkaar werden gelast. De staaf werd vervolgens aan stukken gezaagd. De kraaienpoten kregen vervolgens hun uiteindelijke vorm door de uiteinden in de bankschroef om te buigen. Met behulp van een betonschaar werden de uiteinden vlijmscherp gemaakt. “Die dingen kostten 50 cent per stuk’ In bijna onverstaanbaar Limburgs vertelt oud smokkelaar Peeters dat ze er 3000 kraaienpoten per nacht uitstrooiden als de douane ze op de hielen zat. “Dat was 1500 gulden en dan was onze hele winst weg.”
De meest simpele manier om kraaienpoten op de weg te gooien was het met de hand strooien maar er waren die hun vrachtwagens uitrustten met een pijp die van de cabine schuin achter de achterbanden uitkwam waardoor ze vanuit de cabine handenvol kraaienpoten op de weg konden gooien.

De risico's

Nooit bekennen

Toch zaten er wel grote risico’s aan de smokkel, zo vertelt Peeters. Hij begon met een Oldsmobil maar stapte al snel over op een GMC een militaire vrachtwagen van Generaal Motors waar hij per keer 6 ton boter kon vervoeren. Het gevaarte werd gepantserd met staalplaten waardoor het meer op een tank leek dan een vrachtwagen. Peeters reed zoveel mogelijk, soms 7 in de week, en bracht gemiddeld zo’n 15 ton boter per week de grens over. Toch is hij naar eigen zeggen niet rijk geworden van de handel, integendeel straatarm naar eigen zeggen. “40 ritjes over de grens zou betekenen dat we uit zouden komen met de kosten maar de 39ste keer raakten we wagen kwijt. We hadden zelfs 500 gulden verlies. Want het smokkelen was een kostbare bedoeling een chauffeur kreeg 1000 gulden per ritje, de bijrijder 500 gulden en de man die de kraaienpoten gooide kreeg 750 gulden. Alleen de man met het houten been die het allemaal voor de spanning deed, deed het voor niets.”
Hoewel Peeters nooit op heterdaad is gepakt heeft twee keer in het gevang gezeten.. Eénmaal moet hij de volledige 9 maanden uitzitten een andere keer krijgt hij na een paar maanden gratie wegens het huwelijk van Beatrix en Claus.
“Vaak gebeurde het niet maar af en toe grepen we wel een smokkelaar” zegt Van de Klundert, die ging dan de bak in en de boter die we in beslag namen brachten we terug naar de boterfabriek waar de boter opnieuw omgesmolten werd. Van de melkfabriek kregen we een flesje chocolademelk als we alles aan het uitladen waren.”
Als een smokkelaar werd gepakt en in de gevangenis belandde zorgde een goede smokkelbaas voor diens vrouw en kinderen, maar alleen als de smokkelaar had ontkent. Veus Steijvers zegt dan ook: “Een goede smokkelaar bekende nooit, zelfs niet als je op heterdaad gepakt werd. De commiezen hadden ooit een vrouw uit de buurt aangehouden met boter op haar lijf en die zetten haar naast de kachel en maar stoken. De boter liep langs haar benen maar ze bekende niet. Ook Peeters bekende nooit. Als je bekende dan wist je zeker dat je de bak in ging als je niet bekende ookal had je de schijn tegen dan was er altijd nog een kansje. Dat heeft mij drie keer vrijspraak opgeleverd.

Het smokkelcafé

Einde van het miljoenenspel

In de grensstreek werd de smokkel niet gezien als iets illegaals maar meer als een spel. Het is daarom ook niet vreemd dat de meeste mensen bij de smokkel betrokken waren. Reden ze zelf niet met boter over de grens, dan stonden ze op de uitkijk, waren ze groothandelaar in boter of behoorden ze bij de boeren die de boter in hun schuren opsloegen voordat deze de grens over ging. Veus Steijvers had een café bijna op de grens. Hij was barkeeper en 80 procent van zijn klanten was smokkelaar. “Bij mij kwamen ze al hun smokkelcentjes opdrinken. Ik verdiende daar heel flink aan. Dubbel zelfs, want ze betaalden mij in franken en die smokkelde ik weer de grens over en die wisselde ik dan weer voor guldens. Het was een kwestie van centimes maar door de enorme hoeveelheid was het zeker de moeite waard. Het café was wel een belangrijk punt in de smokkel. Als wij het idee hadden dat de zaak niet veilig was dan lieten wij een bepaalde lamp in het café branden en dan reed de boter via een andere route naar België. Daarnaast had ik samen met mijn familie een soort smokkeltaal. Die bestond uit het lokale dialect van achter naar voren te praten. Dat was een truc die alleen wij beheersten. Ik kon hardop tegen mijn broer zeggen dat de commiezen in de achtertuin lagen en dat ze via een andere weg moesten rijden.”

Naarmate er meer belangen op het spel stonden verhardde de strijd zich. Het gebruik van vuurwapens en kraaienpoten nam explosief toe.Af en toe maar werd er iemand geraakt maar voor vele was de lol van de smokkel er al een beetje af. Het werd te gevaarlijk. Jan Steijvers stopte ermee. Hij had thuis twee kinderen, vond daarnaast dat de winstmarges te klein werden en was bang het gevang in te moeten. Ook Peeters stopte ermee: “Het maakte mij niet uit dat de commiezen gingen schieten, als je dat regelmatig overkomt dan let je daar niet meer op en bovendien schoten ze op de wagen en niet op mij. Het was niet persoonlijk maar de verdiensten werden gewoon te klein”.

De smokkel van boter is helemaal afgelopen toen 1963 een gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid ontwikkeld werd. In het kader van de EEG slechte België de importmuren en ook Belgische boterproducenten kregen subsidie. De prijzen nivelleerden in Europees verband en er was geen gulden meer te verdienen aan de botersmokkel. Eind jaren 60 behoorde de smokkel van boter tot het verleden. Sommige smokkelaars gingen zich toeleggen op de smokkel van illegaal gestookte jenever en slechts een enkele botersmokkelaar verlegde zijn werkterrein naar het smokkelen van hasj en later harddrugs, voor de meeste hoorde dit niet meer tot het spel.
“Het was een spel dat gespeeld werd tussen commiezen de smokkelaars een spel waar niemand slechter van werd”, zegt van de Klundert. “De Belgen kregen goedkope boter en wij waren het kwijt daar deed je niemand kwaad mee. Achteraf gezien vind ik het gewoon niet waard dat we zo vreselijk hard op die boter jaagden dat had echt niet gehoeven. De botersmokkel was een economisch delict en geen misdrijf. Ach het was gewoon leuk”.

Research: Laura van Hasselt
Tekst & reportage: Hein Hoffmann

Geïnterviewden Bronnen
  • De heer Andre Peeters, voormalig smokkelaar
    Andre Peeters

    Voormalig smokkelaar

  • Smokkelen in Brabant

    P. Spapens en A. van Oirschot, Smokkelen in Brabant: Een grensgeschiedenis. 1830-1970 (Kempenpers; Hapert 1988).

  • De grens gemarkeerd

    P. Spapens en K. van Kemenade, De grens gemarkeerd: Grenspalen en grenskantoren aan de landzijde (Kempenpers; Hapert 1992).

  • Smokkelverhalen van beide kanten van de grens

    Een pungel vol proza. Smokkelverhalen van beide kanten van de grens (Benego; Hazeldonk 2001)

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: