Chemische industrie in Amsterdam
Het is 1960 en het gaat Amsterdam economisch niet voor de wind. Bestaande industrie is verouderd, de werkgelegenheid loopt terug. Het gemeentebestuur besluit de problemen groots aan te pakken. In het westelijk havengebied, langs het Noordzeekanaal, moet een enorm complex voor petrochemische industrie komen. Het gebied wordt in de loop van een paar jaar met zand opgespoten, bestaande boerderijen verdwijnen. Het nabijgelegen dorpje Ruigoord blijft vooralsnog gespaard. "Het zand van Joop", wordt het gebied al snel genoemd, naar de energieke wethouder van Publieke Werken, Joop den Uyl, later minister-president. Den Uyl gelooft in die periode heilig in het aantrekken van grote industrie voor Amsterdam. Tegenstanders wijzen dan al op de gevaren voor het milieu en het geringe effect op de werkgelegenheid. Er blijkt namelijk helemaal niet zoveel animo te zijn bij petrochemische bedrijven om zich te vestigen in Amsterdam. Mobil Oil is met een raffinaderij de eerste klant. Marbon Europe N.V. volgt vrij kort daarna, in 1965. Dit Amerikaanse bedrijf, onderdeel van het Borg-Warner concern, maakt zogenaamde ABS-plastics. Dit is een hoogwaardige kunststof waar onder meer speelgoed en meubels van worden gemaakt. Het eindproduct is ongevaarlijk, maar bij de fabricage van ABS-plastic zijn wel gevaarlijke stoffen nodig. Het gaat om het zeer giftige acrylnitril, het uitermate explosieve butadieen en het iets minder schadelijke styreen.
Marbon en de Hinderwet
Als chemisch ingenieur Jan Cleij in 1969 bij de gemeente Amsterdam in dienst komt, treft hij een hele plank aan vol onbehandelde aanvragen voor Hinderwetvergunningen. Cleij is de allereerste chemicus die gaat werken bij wat tegenwoordig de Milieudienst heet. Tot dan is er weinig besef dat een ambtenaar met kennis van zaken op dit terrein wel eens nuttig zou kunnen zijn. Er bestaat sinds 1952 een Hinderwet (ter vervanging van een wet uit 1875), maar die wordt niet al te stringent toegepast. In de begeleidende en ook bindende richtlijnen van de staatssecretaris valt te lezen: "In dit verband zou ik willen opmerken, dat het geenszins de bedoeling is, dat tegen inrichtingen, waarvan 'ontdekt' wordt, dat zij zonder vergunning of niet overeenkomstig een verleende vergunning in werking zijn, terstond met het dwangmiddel van sluiting wordt opgetreden." Het hoeft dus geen verbazing te wekken dat Marbon jarenlang zonder Hinderwetvergunning draait. Het bedrijf heeft zich bovendien gevestigd zonder officiële toestemming. Bij de discussie in de gemeenteraad over de gronduitgifte voor Marbon, eind 1965, wordt geconstateerd dat de gebouwen er al staan. Vermoedelijk is dit onderhands met een ambtelijke dienst geregeld. Geconfronteerd met een voldongen feit, besluit de gemeenteraad dan maar toestemming te geven. De wethouder belooft dat er tenminste aan de Hinderwetvergunning strenge eisen zullen worden gesteld. Er komt weinig van. In 1967 dient Marbon een eerste aanvraag in voor een Hinderwetvergunning. De aanvraag wordt pas eind 1969, met de komst van Jan Cleij, in behandeling genomen. De ironie wil dat de vergunning ambtelijk wordt afgehandeld op 10 augustus 1971, precies de dag dat de explosie met rampzalige gevolgen plaats vindt. Cleij adviseert overigens positief. Nu zegt hij bij het bekijken van de oude vergunning: "Kijk, ik heb hier geschreven dat er op eventuele gevolgen van stofwolken gelet moest worden, maar ik heb met geen woord geschreven over het butadieen. Je wist niet wat er zou gebeuren als dat zou ontploffen. Als ik het zo doorlees, ja, dan kan je zeggen dat het primitief was."
De brandweer en Marbon
Met name na de Tweede Wereldoorlog groeit het gebruik van chemische stoffen in het dagelijkse leven. De brandweer wordt bijvoorbeeld geconfronteerd met nylon tapijt in brandende huizen. Zowel de opleiding als de gebruikte apparatuur wordt daaraan geleidelijk aangepast. Wat een gemeentelijke brandweer moet doen bij een calamiteit in een groot chemisch bedrijf, blijft een open vraag. Grote bedrijven moeten op last van de gemeente een eigen bedrijfsbrandweer hebben. In de praktijk wordt die bedrijfsbrandweer vaak opgeleid door ervaren brandweerlieden van de gemeente. Zonder af te doen aan hun kennis van zaken, ontstaat er zo toch een situatie waarin de lamme de blinde leidt. Er zijn maar weinig mensen, noch bij de brandweer noch bij het bedrijf, die een volledig inzicht hebben in de complexiteit van het productieproces. Ook voor Marbon geldt dat de bedrijfsbrandweer is opgeleid door een ervaren brandweerman van de gemeente, Rien van der Zee. Hij blijft regelmatig trainingen geven op het bedrijf. De Amsterdamse brandweer heeft ook in een ander opzicht te maken met Marbon: er komen sinds de oprichting in 1965 veelvuldig alarmmeldingen binnen. De bezetting van de Jan van Schaffelaarkazerne, die alle bedrijven in het westelijk havengebied onder zijn hoede heeft, rukt automatisch uit als een van brandmelders op het terrein van Marbon afloopt. Soms is het loos alarm, soms is er een lekkage, een kleine brand, een beperkte explosie. Brandmeester Bertus Schaak, die bij vele storingen uitrukte: "Ik vroeg dan wat er aan de hand was, wat er achter bepaalde deuren zat. Dan deden ze een beetje geheimzinnig, deden de deur op slot. Soms kreeg je wel inzage, maar dan begreep ik het niet" Het is voor alle brandweerlieden in ieder geval duidelijk dat Marbon een bedrijf is waar je voorzichtig moet zijn, ook al weet het merendeel niet precies wat er in omgaat.
De explosie
Het is een stralende zomerdag, 10 augustus 1971. Om 14.57 ratelt het morse-toestel op de Jan van Schaffelaarkazerne. Een brandmelder bij Marbon is afgelopen, er wordt geen brand gemeld. Een autospuitwagen wordt er op uitgestuurd. Ondertussen probeert men op de centrale seinzaal van de brandweer meer duidelijkheid te krijgen. Een telefoontje met de portier van Marbon leert dat er ergens op het bedrijf lekkage is. De morse ratelt opnieuw. Er worden nog een spuitwagen en een persluchtwagen uitgestuurd, alsmede de officier van dienst. Dat is die dag de jeugdige Kees Van Louvezijn. Als hij met de officierswagen en chauffeur aankomt bij Marbon, treft hij daar de brandmeesters van de twee spuitwagens, onder wie Bertus Schaak. Het toeval wil dat het hele brandweergezelschap wordt opgewacht door een collega: Rien van der Zee, de brandweerman die de bedrijfsbrandweer van Marbon traint en daar net die middag mee bezig is. De brandweerwagens worden geparkeerd bij de oprit van het bedrijf. De situatie lijkt onheilspellend, bedrijfssirenes loeien, alarmbellen rinkelen, het voltallige personeel, 200 man en vrouw, staat buiten de poort. Van Louvezijn gaat met de brandmeesters, Van der Zee en enkele mensen van de veiligheidsdienst van Marbon op verkenning uit. In de zogenaamde latex-afdeling lekt een van de reactoren. Er stroomt butadieen uit, in de vorm van een borrelend schuim dat inmiddels al tot een hoogte van een halve meter reikt op de vloer van de verder afgesloten ruimte. Boven het schuim zindert een laagje gas. Er wordt besloten om met water een weg vrij te spuiten door het schuim, zodat mensen van de technische dienst van Marbon bij het lek kunnen komen om het te repareren. In de herinnering van Van Louvezijn is er geen sprake van hectiek. Hij vertrouwd op het oordeel van de veiligheidsdienst en collega Van der Zee, die menen dat dit een oplosbaar probleem is. Ook brandmeester Schaak herinnert zich dat: "De eerste indruk die ik had was, dit is niet normaal. Maar na een gesprek met die man [van de veiligheidsdienst], dacht ik: ja, het is een fluitje van een cent, het is zo verholpen." Voorzichtig blijven de brandweerlieden wel, ze weten dat butadieen hoog explosief is en dat vonken moeten worden voorkomen. Die kunnen heel makkelijk ontstaan, het indrukken van een knopje van een portofoon is al voldoende. Niettemin wordt de elektriciteit in de latex-afdeling niet afgesloten. Er is licht nodig om te kunnen werken en volgens de technici van Marbon is alles explosieveilig aangelegd. De bezetting van de twee spuitwagens krijgt opdracht om brandweerslangen aan te leggen naar de latexafdeling. Het wegspuiten van het schuim zal door de bedrijfsbrandweer gebeuren. Van Louvezijn heeft al eerder voor de zekerheid nog twee brandweerwagens laten komen, maar geeft om 15.30 aan de centrale seinzaal door dat er alleen van hulpverlening sprake is. Het lijkt er op dat dit het zoveelste alarm bij Marbon zal zijn, zonder ernstige gevolgen. Zeven minuten na het laatste bericht van Van Louvezijn, krijgt de seinzaal een nieuwe melding, van een van de wagens die bij de poort staat: "Er is een hevige explosie geweest, alles waarschuwen!"
De afloop
Als het stof is opgetrokken, is Rob Rood vooral bang. Hij is net één jaar brandweerman en is met de laatste wagen bij Marbon aangekomen. Vervolgens is hij vooral nieuwsgierig, wil het bedrijf in om te gaan kijken. Hij kan met moeite worden tegengehouden door zijn oudere collega, wat zijn redding is. Diezelfde oudere collega praat hem na de explosie de angst uit zijn hoofd. Er is werk te doen, mensen moeten worden gered. De eerste gewonden komen bebloed en met gescheurde kleren het terrein aflopen. Gerrit Anker en Rob Haastrecht, net als Rob Rood ook sinds één jaar aan het werk op de Jan van Schaffelaarkazerne, staan in het trappenhuis bij de latex-afdeling als de explosie ontstaat. Rob roept dat het water kan worden opengedraaid, Gerrit loopt de trap af om dat uit te voeren. Eigenlijk is het de taak van zijn maatje Johnny Huiskens, maar Gerrit zegt dat hij het wel even zal doen. Dat hij inderdaad drie treden van de trap afloopt, is het laatste dat hij zich herinnert. Geen klap gehoord, niets, de letters op de ambulance zijn zijn volgende herinnering. Ook Rob Haastrecht hoort geen klap. In zijn getuigenverklaring, een week na de ramp, verklaart hij: "Plotseling kwam er een erge windstoot, alles werd grijs en daarna stortte het gebouw in." Van Louvezijn herinnert zich evenmin een klap, eerder een soort zucht vlak voor de explosie. Hij loopt op dat moment samen met Schaak aan de zijkant van de latex-afdeling, die op die plek is afgeschermd met een zogenaamde explosiemuur. Dat redt hun leven. Schaak is zwaargewond en wordt door Van Louvezijn naar buiten gesjouwd: "We zijn met z'n tweeën dat hele gebouw door gegaan, gedeeltelijk nog met onze beschermende kleding en dat heeft een hele tijd geduurd in onze beleving, voordat we uiteindelijk aan de andere kant van het gebouw, trappen waren er allemaal niet meer, er uit konden komen." In werkelijkheid staat Van Louvezijn 6 minuten na de explosie bij de poort en meldt zich bij de seinzaal met de nuchtere mededeling: "We zijn net onder het puin vandaan gekropen. Verzoeke tweede officier." Hij wordt, net als Schaak, met een ambulance afgevoerd. De chaos op het terrein van Marbon is op dat moment enorm. Hoeveel doden en gewonden er zijn weet niemand, er gaan geruchten over het zwaar giftige acrylnitril waar Marbon mee werkt. Ambulance-chauffeurs weigeren, in opdracht van hun centrale, om gewonden af te voeren die bedekt zijn met een laag wit poeder. Vermoed wordt dat die besmet zijn met acrylnitril. Er ontstaat bijna een vechtpartij met de brandweerlieden, die dreigen zelf met de ambulances naar het ziekenhuis te rijden, als hun gewonde collega's niet direct worden meegenomen. Milieu-ambtenaar Cleij komt ongeveer een half uur na de explosie bij Marbon. Hij is er naar toe gehaald vanwege zijn kennis van het bedrijf, die hij heeft opgedaan omdat hij de Hinderwetverguning net die morgen definitief heeft afgehandeld. Het kost hem grote moeite om de hulpverleners er van te overtuigen dat er geen giftig acrylnitril is vrijgekomen. De tanks waar dat in is opgeslagen, zijn allemaal nog intact. Ondertussen is ook de wijde omgeving in rep en roer. Naburige bedrijven worden stilgelegd, net als het scheepvaartverkeer op het Noordzeekanaal. In Zaandam waarschuwt de politie met geluidswagens de bevolking en vraagt iedereen binnen te blijven, er komt mogelijk een giftige gaswolk de kant van de gemeente op. Daar is geen sprake van, maar het geeft aan hoe groot de verwarring in eerste instantie is. Een kleine twee uur na de explosie komt het hoofd van de brandweer, commandant Baay, op het idee om appèl te houden. Opnieuw ontstaat er verwarring, want een aantal brandweerlieden, onder wie Haastrecht en Anker, zijn afgevoerd zonder dat iemand dat weet. Ze staan in eerste instantie op de lijst vermisten. De brandweer kent op dat moment ook niet de plicht om identificatieplaatjes te dragen, wat het opstellen van lijsten niet makkelijker maakt. In de loop van de avond kan tenslotte het juiste aantal doden en gewonden worden vastgesteld: 5 brandweerlieden van de gemeente en 3 personeelsleden van Marbon zijn ter plekke om het leven gekomen. Er zijn 23 gewonden naar het ziekenhuis afgevoerd. Een van hen, een personeelslid van Marbon, sterft een paar dagen later. Het aantal dodelijke slachtoffers van de ramp komt daarmee op 9.
Het onderzoek
De dag na de ramp zegt burgemeester Samkalden de gemeenteraad toe dat er verschillende onderzoeken zullen worden gehouden. Om het overzicht te houden, stelt de gemeenteraad ook een eigen commissie in. Die komt een half jaar later met een rapport waar een en ander is uitgezocht, maar waarin de schuldvraag niet wordt beantwoordt. Dat zal ook later niet gebeuren. Het rapport gaat uitgebreid in op de oorzaak van de lekkage. Het gaat om een afsluiter die is gaan lekken, een zogenaamde blindflens. De commissie stelt vast dat dit het gevolg is van een samenloop van omstandigheden en dat de ramp kon ontstaan door "onvoldoende inzicht bij de daarvoor aangewezen deskundigen van Marbon in de daardoor ontstane situatie en dientengevolge in de te treffen maatregelen." Wat de exacte oorzaak van de explosie is, kan de commissie niet achterhalen. Ze verwijst naar de mening van deskundigen, onder meer TNO, die menen dat in een situatie als bij Marbon, waar een explosief mengsel zich in een afgesloten ruimte bevindt, een ontploffing nooit kan worden voorkomen, hoe voorzichtig men ook te werk gaat. Zoals Jan Cleij zegt: "De ervaring leert dat gaswolken bijna altijd wel een ontstekingsbron vinden." Het rapport van de raadscommissie besteedt uitgebreid aandacht aan het bedrijf Marbon. Door toedoen van Cleij bevat het rapport een novum: een risico-analyse. Tegenwoordig is dat verplicht, destijds was het ongehoord dat openbaar werd gemaakt welke risico's een bedrijf voor de omgeving oplevert. Cleij: "Daar liepen een hoop mensen tegen te hoop, wetenschappers die zeiden dat dat zo niet mocht, de industrie die zei dat hoort niet openbaar, de gemeente die eigenlijk niet wist of ze dat nou wel leuk vond." Het rekenwerk van Cleij en z'n collega's geeft aan dat de zogenaamde risico-sigaren, giftige gaswolken, in het geval van Marbon niet de bebouwde kom zullen bereiken. Het is toeval, bij het bouwen is geen rekening gehouden met mogelijke rampen. Dat gebeurt na de explosie bij Marbon wel. Cleij: "We hebben daarna de fabrieken gedimensioneerd, alleen opslagen toegestaan die zulke kleine sigaren hadden dat ze de woonbebouwing niet zouden raken. Dus dat heeft een behoorlijk leereffect gehad. Duur betaald wellicht, te duur misschien, dat weet ik niet, maar het is niet zonder effect."
Onderbelichte aspecten
De raadscommissie verklaart in haar rapport dat niet te achterhalen valt waarom er bij Marbon besloten is het butadieenschuim weg te spuiten om het lek in de reactor te repareren. Het spuiten verhoogt de kans op een explosie en de reactor waar het butadieen uitstroomde was al bijna leeg. Uit een aantal andere rapporten, zoals dat van de Arbeidsinspectie, wordt duidelijk dat er vermoedelijk zowel bij het Marbon-personeel als bij de brandweer onvoldoende inzicht bestond in het gevaar. Nergens wordt aandacht besteedt aan de psychologie rond het nemen van het besluit. Dat ligt pijnlijk, want het gaat om mensen die bij de explosie zijn omgekomen: de veiligheidschef van Marbon en brandweerman Rien van der Zee. Bij de Amsterdamse brandweer is het formeel officier Kees van Louvezijn die besluiten moet nemen. Hij is jong, heeft niet lang daarvoor zijn opleiding aan de Brandweer Academie afgerond. Als hij bij Marbon arriveert, treft hij daar de veel oudere en ervaren collega Van der Zee, toevallig aanwezig omdat hij de bedrijfsbrandweer traint. Een collega en vriend van Van der Zee, Freek Biginski, zegt daar nu over: "De tragiek van het geval wil dat Van der Zee er altijd van overtuigd was dat het bedrijf absoluut veilig was, het was voorzien van allerlei beveiligingsvoorschriften, daar kon absoluut niks gebeuren, het was naar zijn opvatting en inzichten een veilig bedrijf. Dat was wel een punt waar we verschil van mening hadden. Ik had toch niet van de positieve ervaringen opgedaan met bedrijfsdeskundigen, die waren vrij subjectief, wat wij wel eens noemen een bedrijfsblinde, die de eigen risico's en gevaren niet overzag." Van der Zee vertrouwt Marbon en Van Louvezijn vertrouwt op zijn beurt Van der Zee: "Hij was van huis uit geen chemisch opgeleide brandweerman natuurlijk, maar met zijn kennis van de opleiding en van het bedrijf zelf, wist hij er ontzettend veel van. Ook van de methoden om het aan te pakken." Het fatale besluit om het butadieenschuim weg te spuiten wordt in feite genomen door twee 'bedrijfsblinden'. Beide heren komen om bij de explosie, hun argumenten zullen nooit achterhaald kunnen worden. Toch is wel duidelijk dat zij zelf overtuigd waren van de juistheid van hun besluit. Toen de explosie kwam, waren ze beiden bezig met het wegspuiten van het butadieenschuim. Hun lichamen werden na afloop aangetroffen vlakbij de lekkende reactor.
Nasleep bij de brandweer
Een week na de ramp bij Marbon wordt er in het programma AVRO's Televizier een discussie gevoerd met een aantal brandweer-commandanten. Er is rumoer ontstaan bij de brandweer, veel personeel vraagt zich af of zij wel de aangewezen dienst zijn om calamiteiten bij gevaarlijke bedrijven op te lossen.
De plaatsvervangend commandant van de Amsterdamse brandweer, D. Nielsen, wuift in de uitzending de problemen weg: "Ik geloof niet dat dit brandje van blijvende invloed is, dat we bang moeten wezen dat het het moreel van het korps aantast." Zijn woorden zijn olie op het vuur. Freek Biginski, op dat moment personeelsvertegenwoordiger bij de brandweer, is woedend. Hij is de avond van de ramp langs geweest bij diverse families om ze uitermate slecht nieuws te brengen en vindt het onbegrijpelijk dat de leiding zo weinig inzicht in de nieuwe tijd heeft: "Meteen na de klap had men toch nog de arrogantie om te denken dat men dit soort dingen de baas kon." Burgemeester Samkalden moet er aan te pas komen om het hoog oplopende conflict tussen leiding en personeel te sussen. Uiteindelijk zet de ramp wel aan tot verschillende veranderingen bij de brandweer. Er worden zogenaamde aanvalsplannen opgesteld, die op elke brandweerwagen te vinden zijn. Marbon heeft tot op heden de twijfelachtige eer nummer 1 te zijn in de boeken van Amsterdam. Explosiemeters komen standaard op de wagens, de brandweerlieden krijgen identificatieplaatjes. En misschien wel het allerbelangrijkste: door Marbon treedt er een mentaliteitsverandering op. Individuele brandweerlieden worden voorzichtiger, ze vertrouwen veel minder dan voorheen op bedrijfsdeskundigen. Ze lopen bij een melding niet meer zomaar een bedrijfsterrein op, dat mogen ze ook niet volgens het aanvalsplan. Wat niet verandert, is de interne opvang. Die is er niet in 1971 en het zal nog vele jaren duren voordat die wel komt, na weer een andere ramp met dodelijke slachtoffers. Het merendeel van de brandweerlieden die bij Marbon betrokken zijn, is vol lof over collega's die op ziekenbezoek komen, maar daarna gaat het leven en het werk door. Voor evaluatie is geen tijd. Ze merken echter bijna allemaal dat de ramp lange-termijn-gevolgen heeft. Ze worden onredelijk, agressief, achterdochtig en het duurt jaren voordat dat over is. Bij een enkeling gaat het nooit meer over, die belandt in het psychiatrische circuit.
Marbon draait weer
De gemeenteraad zit na de ramp behoorlijk in zijn maag met Marbon. Het bedrijf wil zo snel mogelijk weer opstarten, maar het is wel duidelijk dat de Hinderwetvergunning die de ochtend van de ramp is afgehandeld, toch even in de ijskast moet. Tot in de Tweede Kamer wordt er discussie gevoerd over de wenselijkheid van chemische bedrijven in de buurt van woongebieden. Het Vrije Volk kopt: "Wij leven in ons land op een vulkaan". Toch waarschuwt burgemeester Samkalden nog geen 3 dagen na de ramp voor een al te emotionele stemming. Amsterdam heeft behoefte heeft aan industrie en Marbon hoort daar ook bij. Er wordt een nieuw Hinderwetonderzoek ingesteld voor het bedrijf. Terwijl dit nog loopt vraagt Marbon aan B&W toestemming voor een zogenaamde 'testrun' bij de afdelingen die niet door de explosie zijn vernield. Die toestemming wordt gegeven, voor 14 dagen. De proef houdt echter na die twee weken niet op. Net als de eerste keer, draait het bedrijf op volle toeren als de nieuwe Hinderwetvergunning uiteindelijk wordt afgegeven. Milieu-deskundige Cleij was er destijds tijdens een hoorzitting zichtbaar ongelukkig mee en kon niet anders dan blijven herhalen dat het laten voortduren van de 'testrun' een verantwoordelijkheid was van B&W. Dat college laat in 1972 het economisch belang zwaarder wegen dan de zorg om mogelijk nieuwe rampen of schade aan het milieu. De ontplofte latex-afdeling is bij Marbon nooit meer in gebruik genomen, er wordt geen vergunning meer voor afgegeven. De daar geproduceerde stof wordt voortaan kant en klaar aangevoerd. Het bedrijf verandert een klein jaar na de ramp ook van naam, het gaat Borg-Warner heten. Marbon is een te beladen woord geworden. Op dezelfde plek worden overigens nog steeds ABS-plastics gemaakt, onder naam van een nieuwe eigenaar, General Electric. Die geeft er de voorkeur aan niet over het verleden te praten.
Eeuwige risico's
Is een ramp als bij Marbon te vermijden? Het antwoord van alle betrokkenen is eensgezind: nee. De apparatuur van de brandweer is veel beter dan toen, de mentaliteit is bij hen en bij betrokken overheden veranderd. Maar er zullen altijd tegenstrijdigheden blijven. Van Louvezijn zegt dat bedrijven niet graag het achterste van hun tong laten zien waar het gaat om hoeveelheden stoffen die ze hebben opgeslagen. Hij wijst ook op het belang van controle: er zijn heel veel regels in Nederland, maar die zijn zinloos als je niet veel geld besteedt aan het controleren van de regels. Cleij is optimistischer waar het gaat om grote bedrijven, die houden zich wel aan regels. Hij denkt dat het gevaar nu eerder ligt bij kleinere bedrijfjes en wijst naar de recente vuurwerkramp in Enschede. De mannen die nog steeds branden blussen, Anker, Haastrecht en Rood wijzen op hun blijvende afhankelijkheid van bedrijfsdeskundigen. Ze zijn door hun ervaring wantrouwend geworden, maar ze kunnen uiteindelijk niet anders doen dan slimme vragen stellen aan veiligheidschefs om er zo achter te komen hoe groot het gevaar is. Als ze, met of zonder opzet, verkeerde informatie krijgen, dan is daar niets tegen te doen. Biginski en Schaak wijzen tenslotte op bedrijfsbelangen. Zeker bij grote bedrijven loopt de schade al snel in de miljoenen als het productieproces moet worden stopgezet. Een bedrijf zal dat zo lang mogelijk willen uitstellen, terwijl het voor de veiligheid wellicht beter is om het wel te doen. De brandweerlieden van nu wegen risico's beter af dan in 1971, maar ze zullen altijd opnieuw in situaties terecht kunnen komen die fataal aflopen.
Tekst:Gerda Jansen Hendriks
Research: Hendrina Praamsa
Bronnen
BEELDEN
De beelden van de ramp in de reportage zijn afkomstig van het NOS-journaal en van AVRO's Televizier, die ook de discussie met brandweercommandanten uitzond. Verder is gebruik gemaakt van 2 reportages van VPRO's Berichten uit de Samenleving, over een herziening van het Streekplan Noordzeekanaal en over het verschijnen van het raadscommissie rapport over Marbon. Foto's zijn van het ANP.
Literatuur
M.J. van Duin, Van Rampen Leren, proefschrift Leiden, 1992.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: