Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
18 maart 2017

Verborgen verleden: Herman Finkers

Herman Finkers in Verborgen verleden met Harmen Snel

Turftijdperk

Herman Finkers weet dat zijn overgrootvader als klein jongetje ‘in de turf’ heeft gewerkt. In de negentiende eeuw gaat het bergafwaarts met de turfwinning in Noordoost-Nederland. Steenkool komt op en verdringt de turf – brokken gedroogd veen – als belangrijkste brandstof.

Het heersende beeld dat is overgebleven van het leven als turfsteker is hierdoor dat van armoede en ellende. Turfstekers wonen in de jaren twintig van de twintigste eeuw onder erbarmelijke omstandigheden in zogenaamde ‘plaggenhutten’ en verdienen weinig geld met hun zware werk.

28 december 2016

Turf in Drenthe, jaren 30

Turf in Drenthe, jaren 30
Bekijk Video
2 min

Veenkolonie
Drie eeuwen daarvoor brengt turf juist werkgelegenheid en welvaart naar Noordoost-Nederland. In de Gouden Eeuw is turf in opkomst. De stad Groningen is hierin een belangrijke aanjager. Het bestuur van de stad werft uit alle landstreken ‘kolonisten’ voor de grote veenmoerassen. Ze stichten speciale veenkoloniën waar turfstekers kunnen wonen.

Trekschuiten
Een probleem dat de turfwinning in de zeventiende eeuw remt, is dat het veen nog grotendeels onder water ligt. De kolonisten graven talloze kanalen door het landschap om het water af te voeren. Hierdoor ontstaat een rijk waternet in het veengebied. Dit is ideaal voor turfschippers. Zij krijgen steeds meer mogelijkheden om het turf te vervoeren naar andere provinciën.

De turfschuiten – vaak voortgetrokken door paarden of door de schipper en zijn gezin zelf – varen voornamelijk richting Holland en Friesland. Het laden en lossen van de trekschuit is precies werk dat met de hand en een paar kruiwagens moet gebeuren. De schippers proberen per tocht zoveel mogelijk turf mee te nemen, maar het grote risico is dat een onnauwkeurig gestapelde lading overboord kan vallen.

22 januari 1986

Veen en welvaart, NOS

Veen en welvaart, NOS
Bekijk Video
11 min

Het laatste turfschip
De groei van de bevolking en daarmee het aantal potentiële werknemers in de veenkoloniën zorgt ervoor dat de lonen dalen. Daarbij komt ook nog de concurrentie van steenkool. Na drie eeuwen van welvaart wordt het gebied snel armer.

In de jaren zestig van de twintigste eeuw doet ook gas zijn intrede. Turf gaat dan alleen nog naar fabrieken die het materiaal verwerken tot potgrond en actieve kool. In 1965 vertrekt het laatste turfschip vanuit Drenthe en de jaren tachtig verdwijnt het laatste veenbedrijf. Het is het einde van het turftijdperk.

Aalmoezeniersweeshuis - © Amsterdam Museum
Aalmoezeniersweeshuis in Amsterdam © Amsterdam Museum

Weeshuizen in Amsterdam

In de hoofdstad zijn in de Gouden Eeuw veel verschillende weeshuizen gevestigd. Ieder opvanghuis heeft zijn eigen ideologie en richt zich op een specifieke groep kinderen. Zo zijn er katholieke en gereformeerde weeshuizen. Daarnaast heeft Amsterdam ook haar eigen Burgerweeshuis en een Aalmoezeniersweeshuis.

Het laatstgenoemde weeshuis is het afvalputje van de stad. Wanneer kinderen nergens terecht kunnen, bijvoorbeeld omdat ze niet over de benodigde burgerrechten beschikken of niet welkom zijn in een religieus weeshuis, hebben ze recht op een plekje in het Aalmoezeniersweeshuis.

Werken voor het weeshuis
Dit geldt in de zeventiende eeuw voor veel kinderen. In 1680 - ruim tien jaar na de oprichting - wonen in het Aalmoezeniersweeshuis al circa 1300 kinderen. Het weeshuis moet hierdoor meerdere keren uitbreiden. In 1807 is het aantal kinderen bijna verdubbeld. Zo’n 2500 wezen en vondelingen verblijven in het overvolle tehuis aan de Prinsengracht. Het risico op overlijden door bijvoorbeeld kinderziektes is groot.

De kinderen die tot hun tiende in leven blijven, krijgen in het Aalmoezeniersweeshuis onderwijs. Het is een investering, want zodra ze oud genoeg zijn om ergens te gaan werken, ontvangt het weeshuis hun loon. De regenten van het weeshuis zenden veel kinderen richting het platteland, vaak naar de veenkoloniën in Drenthe.

Strafkolonie
In 1822 besluit het stadsbestuur van Amsterdam dat kinderen die ouder zijn dan zes jaar moeten vertrekken naar de strafkolonie in Veenhuizen, een opvangsoord voor landlopers, bedelaars en wezen. Dit geldt voor alle weeshuizen die subsidie krijgen vanuit Amsterdam. Dus ook voor het welgestelde Burgerweeshuis.

De regenten van beide opvanghuizen vinden dit een slecht idee. Het Burgerweeshuis kan zonder subsidies blijven voortbestaan en hoeft dus niet te luisteren naar het stadsbestuur. Maar dat geldt niet voor het Aalmoezeniersweeshuis.

De leiding weet de verplaatsing van de kinderen nog enkele jaren tegen te werken. Uiteindelijk nemen alle regenten ontslag. Maar dat werkt averechts. Op 1 augustus 1825 sluit het hele weeshuis en moeten alle kinderen vertrekken.

Het Burgerweeshuis bestaat ruim een eeuw later nog steeds.

1 mei 1926

Burgerweeshuis in Amsterdam

Burgerweeshuis in Amsterdam
Bekijk Video
1 min
Credits
  • Anne Verwaaij
Bronnen

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: