Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
22 maart 2007

De Europese School

De Europese School
Bekijk Video
26 min

Vijftig jaar geleden zetten de regeringsleiders van zes Europese landen hun handtekening onder een verdrag waarmee de aanzet tot de eenwording van Europa werd gegeven. Het Verdrag van Rome. Frankrijk, België, Luxemburg, Italië, Duitsland en Nederland, allemaal wilden ze de boze geesten van het verleden achter zich laten. Nooit meer oorlog, nooit meer de misère van de crisisjaren dertig. Europa stond nu aan de vooravond van een nieuwe tijd: vreedzaam en in economische voorspoed zouden de Europese burgers de 20e eeuw tegemoet treden. En nu, vijftig jaar later, is dat ideaal werkelijkheid geworden. Europeanen leven in vrijheid en de welvaart is ongekend. Daarmee zou de vijftigste verjaardag van dit Europese Verdrag, op 25 maart, groots moeten worden gevierd. Maar Europa is geen ideaalbeeld meer, het is verworden tot een schrikbeeld. Brusselse bemoeizucht, regelgeving, geldverspilling en verlies van nationale belangen en identiteit. Dat is het beeld wat kleeft aan de organisatie van nu maar liefst 27 landen. En het huidige kabinet gaat daarin mee door te stellen dat een Europese ‘superstaat’ nu echt van de baan is. Europa 50 jaar, wat valt er eigenlijk nog te vieren?

Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

Als in 1950 de Franse minister Schuman een plan indient om Europa te behoeden voor oorlog wordt daar welwillend op gereageerd. De Westeuropese landen zijn tot samenwerking veroordeeld nadat het IJzeren Gordijn het oude continent in tweeën heeft gedeeld. De Amerikaanse Marshall hulp heeft al een flinke duw in de richting gegeven en het plan van Schuman moet de Europese samenwerking gaan bewerkstelligen. Door samenwerking van de kolen- en staalindustrie, de basis van de oorlogsindustrie, zouden de voormalige vijanden Frankrijk en Duitsland nader tot elkaar moeten komen. Het plan wordt verder omarmd door Italië en de Benelux-landen en in 1951 wordt in Parijs een verdrag voor de totstandkoming van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Edmund Wellenstein was als Nederlandse ambtenaar vanaf het begin in dienst van de EGKS.
Wellenstein: “De EGKS was eigenlijk de voorloper van alles wat we nu in de Europese Unie hebben. Een Raad van Ministers, en wat nu heel bescheiden Commissie heet, heette toen Hoge Autoriteit. We waren een beetje grandiozer. Daarbij kwamen nog een Hof van Justitie en ook met een voorloper van het Europees Parlement. Maar het ging alleen over de kolen- en staalmarkten. Die waren toen van vitaal belang voor onze economische wederopbouw.”

In 1952 ging de EGKS van start vanuit Luxemburg, onder leiding van Jean Monnet als eerste voorzitter van de Hoge Autoriteit.
Wellenstein: “Wij begonnen daar met 350 man. En daar zat alles in. Vertalers, secretaresses, de beleidsmedewerkers. Monnet zei: dat moet klein blijven, ik wil dat het niet dat het zich uitbreidt, dat is onnodig. Het was natuurlijk op den duur veel te weinig, maar we zijn na ruim tien jaar met nooit meer dan 1.000 personeelsleden geweest. Dus het was eigenlijk een heel kleine gemeenschap.”
De EGKS neemt het vormen van een gemeenschappelijke Europese markt enthousiast ter hand. In 1953 worden de douanerechten voor kolen en ijzererts afgeschaft. Het succes van de EGKS verleidt de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, Beijen, tot het idee om niet alleen op het gebied van kolen en staal, maar op het vlak van de gehele economie samen te gaan werken. In 1956 leidt een Belgisch voorstel over een Europese Economische Gemeenschap en een Europese Gemeenschap voor Atoomenergie tot het Verdrag van Rome in 1957. De EGKS, De EEG en Euratom vormen vanaf dat moment de basis voor verdere Europese economische en politieke samenwerking.

Een Europese School

‘In dit schoolgebouw zullen kinderen vanaf hun kleuterjaren tot aan de tijd van hun universitaire studie samenkomen uit Duitsland, België, Frankrijk, Italië, Nederland en uit andere landen, die belang stellen in de opbouw van een verenigd Europa’ (tekst van plaquette op de Europese School te Luxemburg).

Met de komst van de Europese ambtenaren naar Luxemburg ontstond een praktisch probleem voor de vaak kinderrijke gezinnen. Want waar moesten hun kinderen naar school?
Wellenstein: "Wij waren jonge dertigers, en het was de tijd van de babyboomers. Allemaal gezinnen met heel wat kinderen. De Luxemburgse scholen waren heel correct, maar de taal, dat Letzeburgsch, is nogal afwijkend van alle andere gangbare talen. Dus wij ouders staken de koppen bij elkaar en ik zei: zouden we niet een school kunnen stichten, een Europese School. Waar ieder zijn eigen taal krijgt maar ook nog een andere taal."
De EGKS ondersteunde haar medewerkers en faciliteerde het opzetten van een school die ruimte liet voor behoud van de moedertaal van het kind maar tegelijkertijd hen gezamenlijk liet deelnemen aan activiteiten op school. Allereerst zou er een kleuter- en lagere school worden gevormd. Wellenstein: "Er stond een oude meubelopslagplaats te huur. Dat bleek ideaal voor die school. Er was een toonzaal en een binnenplaatsje, voor speelplein en ook opslagplaats, en daar konden net vijf klassen in." Nu het gebouw en de leerlingen aanwezig waren moest er alleen nog worden gezocht naar geschikte docenten. Uit elk van de lidstaten werd een leraar aangetrokken. Voor Nederland was dat Jan Voogt. Hij ging een ongewis avontuur aan.
Voogt: Op het Ministerie van Onderwijs, waar ik me moest melden voor de vacature, konden ze me niet veel vertellen. Niets over het salaris, niets over hoe die school eruit zag en al helemaal niet voor hoe lang het zou zijn. Alleen maar dat als het na een jaar of twee jaar afgelopen was zij ervoor zouden zorgen dat ik weer in Nederland aan een baan geholpen zou worden. Ik ben toen gaan kijken in Luxemburg. Wat ik daar aantrof was een meubelmagazijn met ramen die tot een bepaalde hoogte gewit waren. Terug in Nederland heb ik de knoop doorgehakt: toch maar proberen."

Familieschool

‘Ieder van deze leerlingen zal onder leiding van leraren uit zijn eigen land zijn moedertaal kunnen leren en zijn nationale letterkunde en geschiedenis, maar tevens zal hij vanaf zijn jeugd praktische kennis verwerven van andere talen en profiteren van de gezamenlijke bijdrage van de verschillende culturen, die tezamen de Europese beschaving vormen’ (tekst van plaquette op de Europese School te Luxemburg).

Op 4 oktober 1953 opende de Europese School in Luxemburg haar deuren voor 16 Duitsers, 11 Belgen, 26 Fransen, 43 Italianen en 13 Nederlanders. Leraar Jan Voogt: "Het was toen een familieschooltje. Ik had kinderen van verschillende Nederlandse Europese ambtenaren: de Wellensteinen, de Kohnstamms, de Kröners. Elke leraar deed zijn eigen nationale programma van negen tot half elf. De Fransman deed zijn Franse programma, de Belg deed zijn Belgische programma, ik deed mijn Nederlandse programma. Dat werd niet met elkaar in overeenstemming gebracht. Daarna werd de tweede taal onderwezen, van half elf tot kwart over elf. Dat betekende voor de Fransen Duits, voor de Duitsers Frans en voor de Italianen Frans, en voor de Nederlanders ook Frans."
Inga Wellenstein en Margit Kröner leren elkaar kennen op de kleuterschool. Ze doorlopen de lagere school en ook de middelbare school wanneer die enkele jaren later wordt toegevoegd.
Margit Kröner: "Ik heb echt iedere dag van die school genoten. Het feit dat we daar met zijn allen zaten, het internationale karakter. Ik geloof dat ik me daar toen al redelijk van bewust was. Er gebeurde van alles en er was een sfeer van positiviteit." De leerlingen in de kleuterklas kwamen direct in contact met andere Europeaantjes, met hun andere taal en cultuur. Inga Wellenstein: "In de klas hoorde je dat om je heen. En er werd bewust een activiteit georganiseerd die alle kindertjes met elkaar konden doen om een tweede taal te leren. Daar hoorde vooral zingen bij. Liedjes die je in meerdere talen kon zingen, zoals Vader Jacob."
De focus op het samen werken en samen leren vond op de lagere school in de middaguren plaats. Jan Voogt: "Dan hadden we wat we noemden de Europese Uren, Les Heurs Européennes. Dat had in het begin helemaal geen inhoud, dat was gewoon experimenteren. We zetten een aantal kinderen van dezelfde leeftijd bij elkaar en deden daarmee gymnastiek of zingen, of handenarbeid of tekenen. We lieten ze samen een kasteel tekenen."

Schooldiscipline

‘Door deel te nemen aan dezelfde spelen, door het volgen van gemeenschappelijke lessen, zullen de jongens en meisjes van verschillende taal en nationaliteit elkaar leren kennen, elkaar waarderen, met elkaar leren leven’ (tekst van plaquette op de Europese School te Luxemburg).

De werkwijze van de school werpt zijn vruchten af. Het blijkt dat de leerlingen het taalprobleem in de praktijk heel snel oplossen. Dirk Brauckmann komt in 1961 op de middelbare school als zijn vader gaat werken voor de Hoge Autoriteit van de EGKS.
Brauckmann: "In het begin versta je elkaar niet. En dus moet het met gebaren en andere manieren want je moet toch kunnen overleggen met je klasgenoten. Maar na een paar maanden ben je wel ingeburgerd en dan gaat het bijna vanzelf." De kinderen krijgen vriendjes en vriendinnetjes, komen bij elkaar over de vloer. Inga Wellenstein: "Je kwam echt bij de mensen thuis, en daar zag je ook de verschillen. Als je bij een Franse familie kwam, dan ging dat met het eten heel anders. Maar je kon daardoor ook van elkaar leren."
Het gemak waarmee leerlingen onderling met elkaar omgingen verschilde met de wijze waarop de leraren omgingen met hun leerlingen. De docenten hadden duidelijk meer moeite met de cultuurverschillen. Margit Kröner: "Er werd altijd gezegd over de Nederlandse kinderen dat ze ongedisciplineerd zijn. Wij zouden brutaal zijn, of niet wachten op onze beurt. Terwijl de Franse kinderen veel rustiger zouden zijn en precies deden wat er gezegd werd."
Inga Wellenstein: "De manier waarop je je diende te gedragen als de leraar de klas binnenkwam was ook zo'n verschil. Bij de Franse en de Duitse leraren moest je blijven staan totdat de leraar binnen kwam. Of zodra hij binnen kwam hoppekee, vanuit je stoeltje omhoog. En goedemorgen wensen. Dat was even aan aanpassen aan het begin." Margit Kröner: "Ik heb ook een keer voor straf een opstel over discipline moeten schrijven. In het Frans."
Als betrokken ouder merkte EGKS ambtenaar Edmund Wellenstein bepaalde zaken op die speelden op de school van zijn kinderen. E. Wellenstein: " Natuurlijk, er zijn altijd cultuurverschillen. De Fransen en de Duitsers waren veel strenger, de Nederlanders meer een vrijgevochten manier van doen. Dat geeft discussies. Wij vonden het bijvoorbeeld niet zo prettig dat de beste van de klas werd geaccentueerd. Moet je die dan ook nog eens ijdeler maken?"
Leraar Jan Voogt herkent de voorbeelden. Voogt: "In de Franse klassen stonden de kinderen op. En daar had ik een vreselijke hekel aan. Dan zei ik tegen die onderwijzer: Louis, laat ze nou toch niet opstaan. Maar die zeiden dan weer: Als straks de onderwijsinspecteur komt, denken de leerlingen dat ze voor hem niet op hoeven te staan. Dan krijg ik dat op mijn brood."

Idealisme

‘Opgevoed in contact met elkaar, vanaf hun jeugd bevrijd van vooroordelen die scheiden, ingewijd in de schoonheid en de waarden van de verschillende culturen, zullen zij, als zij groter worden, zich bewust worden van hun solidariteit’ (tekst van plaquette op de Europese School te Luxemburg).

Wegens overweldigend succes wordt in december 1957 de nieuwbouw van de Europese School door Groothertogin Charlotte van Luxemburg geopend. De aanwas van ambtenaren en vooral kinderen naar de zetel van de EGKS en het Hof van Justitie noopt de school tot uitbreiding. Het nieuwe 'schoolpaleis' heeft een opvallende vorm. Jan Voogt: "Het is gebouwd in de vorm van een E. Dus: Europa. Daar ging het om."
De symbolische vorm van de school kenschetst de idealen ervan. De school zou een mini Europese Gemeenschap vormen, waar op intergouvernementele wijze op onderwijskundig gebied zou worden samengewerkt. Met als doel de vorming van een waarachtige Europese jeugd.
Margit Kröner: "We moesten een keer een opstel schrijven over het Land zonder Grenzen. Landen zonder Grenzen. Daardoor werd je gedwongen om te denken aan het grote geheel. En wij vonden dat niet raar." Jan Voogt: "Dat was wel het ideaal van de school. Men dacht dat het Europeaantjes zouden worden."
Margit Kröner: "Als je ruzie had met een paar Franse kinderen en dan zei: de Fransen doen vervelend. Dát mocht je dan niet zeggen. Daar was Voogt ook streng in. Dan werd er gezegd: je mag zeggen Jean Pierre, en Annemarie, en weet ik veel wie. Maar dé Fransen, daar heb je geen ruzie mee gehad, want zij waren er niet allemaal bij. Dat generaliseren werd je echt afgeleerd."
Aardrijkskunde en geschiedenis werden gezien als de vakken waarin het Europese ideaal het beste kon worden doorgevoerd. Maar de lesboeken, voornamelijk Franse, bevatten nogal eens fouten. Dit leidde ertoe dat Nederlandse ouders van de Europese School in Brussel hun beklag deden. In een uitzending van de actualiteitenrubriek Brandpunt, in 1965, wordt getoond dat in een aardrijkskundeboek een afsluitdijk tussen Friesland en Nederland was getekend.
Dirk Brauckmann: "We hadden voornamelijk Franse lesboeken en daar stond uiteraard niet zoveel in over Nederland. Het ging bij geschiedenis toch voornamelijk over de grote Franse thema's."
De ultieme lesmethode zou een eigen Europese uitgave moeten zijn. Maar dat werd geen succes, moet leraar Jan Voogt tot zijn spijt bekennen: "Er zijn allerlei commissies geweest, voor de Filosofie, voor de Europese Geschiedenis. Ik weet niet hoeveel commissies. Maar dat is jammer genoeg niet uitgekomen. Ze hadden materiaal moeten maken dat voor alle zes landen toegepast kan worden. Een soort echte Europese Geschiedenis. Maar ja dan krijg je het geval net als nu met de Canon."

Weerbarstige praktijk

‘Terwijl zij de liefde voor hun vaderland behouden, zullen zij naar de geest Europeanen worden, wel voorbereid om het werk te voltooien en te bevestigen, dat hun ouders ondernomen hebben om te geraken tot een verenigd en welvarend Europa’ (tekst van plaquette op de Europese School te Luxemburg).

De geschiedenis van de Europese eenwording is er een van vallen en opstaan geweest. De hooggestemde idealen uit de jaren vijftig werden begin jaren zestig al direct op de proef gesteld. De nieuwe Franse president, Charles de Gaulle, had grootse plannen met Europa, maar dan vooral met een belangrijke Franse inbreng. Het torpederen van de Engelse toetreding in 1963, een plan om Europa vooral onder de hoede van de nationale staten (lees: Frankrijk) te laten floreren, dat alles leidde tot een crisis binnen de EEG. De Fransen trokken zich zelfs op enig moment terug uit Brussel, om uiting te geven aan hun ongenoegen over de gang van zaken. Maar de overige lidstaten, met Nederland onder aanvoering van alltime recordhouder minister van Buitenlandse Zaken, Joseph Luns, voorop, hielden hun rug recht. Een jaar later, in 1966, keerden de Fransen terug op hun schreden van deze zogenaamde 'lege stoel politiek'. Maar de toon was toen al gezet. De belangen van de nationale staten speelden een belangrijker rol dan het naoorlogse ideaal van een echte Verenigde Staten van Europa. Een ideaal dat met de almaar voortschrijdende uitbreiding geografisch gezien weliswaar lijkt te zijn verwezenlijkt, maar politiek gezien verder weg is dan ooit. Maar wat er ook gebeurt, het Europa gevoel van de leerlingen blijft.
Margit Kröner: Ik heb inderdaad het gevoel dat ik Europeaan ben, eerder nog dan Nederlander. En ook dat ik een soort Europese ambassadeur ben."
Dirk Brauckmann beaamt dat gevoel dat de Europese School hen heeft bijgebracht : "Wat wij geleerd hebben is dat we naar de anderen kunnen luisteren. In hun eigen taal. Maar nu wordt er teveel vanuit de eigen achterban geredeneerd."
Europa voortrekker Edmund Wellenstein ziet de wijze waarop de politiek vandaag de dag met Europa bezig is hoofdschuddend aan. Wellenstein: "De mensen zijn als haasjes, als de dood. Wat nodig is, is meer elan, een beetje geloof! Allez, actie'. "

Research: Hasan Evrengün
Regie: Gerda Jansen Hendriks

Uitzending: do 22 mrt 2007, 21.25 uur, Nederland 2.

Beeldmateriaal

Bij het filmarchief is ruim gebruik gemaakt van een film van de AVRO uit 1962 'Kleine Wereldburgers', gemaakt door Hans Keller. Daarnaast is er in 1968 in opdracht van de EEG een korte film over Europese scholen gemaakt onder de titel 'De bus komt om 5 over 8'. Er is het Polygoonjournaal uit 1957 over de opening van het nieuwe gebouw van de Europese school in Luxemburg en een film van de VARA uit 1963 over het ontstaan van de EEG 'De Europese organen'. Het interview met minister Luns komt uit 'Europa im Jahre 10', een film die in opdracht van de EEG voor alle lidstaten is gemaakt in 1967 en hier wel bij de toenmalige NTS is ontvangen, maar nooit is uitgezonden. Al deze films worden bewaard bij het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.

De redactie heeft zich uitvoerige moeite getroost alle rechthebbenden te achterhalen. Indien u meent toch aanspraken te kunnen maken op rechten inzake audio-visueel materiaal, neemt u dan contact op met de redactie van Andere Tijden: redactie.anderetijd@ntr.nl

Geïnterviewden Bronnen
  •  Edmund Wellenstein - Europees ambtenaar
    Edmund Wellenstein

    Europees ambtenaar

  •  Jan Voogt - adjunct directeur Europese School Luxemburg
    Jan Voogt

    Adjunct directeur Europese School Luxemburg

  • Inga Wellenstein, Dirk Brauckmann en Margit Kröner

    Oud leerlingen Europese School Luxemburg

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: