Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
5 maart 2002

Het boekenbal van 1969 + Hadtjememaar

Naakte vrouwen boekenbal
Bekijk Video
25 min

Het beroemde drankorgel van Amsterdam

Lange Manus, Simon de Polletieker, Jan Misdruk, Gerrit van ’t Spui, Okkeloentje en Kees de Pijpendoorroker waren begin vorige eeuw bekende bijnamen van straatfiguren in Amsterdam. Er was echter één naam die hen allen in bekendheid overtrof en dat was: ‘Had-je-me-maar’, oftewel Cornelis de Gelder. Terwijl ‘Had-je-me-maar’ bij veel mensen kleurrijke beelden oproept, is Cornelis de Gelder een bijna vergeten man.

Cornelis de Gelder werd op 22 november 1856 geboren aan de Batavierstraat te Amsterdam. Deze metselaar en kermisartiest verloor op jonge leeftijd zijn vrouw in het kraambed waardoor hij achterbleef met drie kleine kinderen. Toen enkele jaren later zijn tweede vrouw ook stierf, kon hij de zorg voor vijf kinderen niet aan. Een leven van drank en rondzwerven begon. Hij zwierf rond in de binnenstad en was vaak te vinden rond het Rembrandtsplein, wat begin vorige eeuw ook al tot het uitgaansgebied behoorde. Hier vrolijkte hij de mensen op de terrassen op met zijn kreten, liedjes en dansjes in de hoop wat geld van hen te krijgen. Verreweg zijn bekendste liedje en tevens de reden van zijn bijnaam was het liedje ‘Had-je- me-maar’. Dit liedje zong hij voor het eerst om reclame te maken voor een nieuwe musical die in de schouwburg in première ging.

Het begon dus als een kleine bijverdienste, maar het werd zijn lijflied. Bij het liedje voerde ‘Had-je-me-maar’ ook nog een dansje op voor de volle terrassen. Hermien Swaanswijk, in die tijd een jong meisje nu een vrouw van 86, herinnert zich dat nog goed. “Als wij ‘Had-je-me-maar’ zagen, renden wij altijd met een groep kinderen naar hem toe. Ik vond het prachtig om hem te zien. Hij stond voorover gebogen met een sigarenkistje in zijn hand. Er zaten elastiekjes rond het sigarenkistje waar hij op tokkelde alsof het een snaarinstrument was en dan maakte hij er nog een soort dansje bij. Ik vond het als kind een hele interessante man.” Zijn bekendheid reikte ver voorbij het Rembrandtsplein. Als De Gelder in 1919 zijn knie ontwricht en in het ziekenhuis opgenomen wordt, staat het de volgende dag uitgebreid in de kranten van Amsterdam.

Hoe vrolijk ‘Had-je-me-maar’ gedurende de dag en avond ook ronddanste en zong, toch kon hij vaak niet voor een slaapplaats voor de nacht zorgen. Hij had daarvoor te weinig geld, omdat het geld dat hij ophaalde met zijn “optredens” meestal aan drank opging. “Hij sliep vaak op straat, bijvoorbeeld in het straatje op de hoek van het postkantoor, daar lag hij dan op straat in de kou. Ook heb ik hem wel eens zien slapen bij het Victoriahotel, lekker op de warme roosters”, aldus Jan van der Brink. De 94-jarige Van der Brink groeide op in de Jordaan en was in de jaren twintig veel op straat te vinden. “Ik weet nog wel dat 'Had-je-me-maar' een uur in de wind stonk. Dat kwam omdat hij spiritus dronk. Jenever was te duur voor de zwervers en spiritus konden ze goedkoop bij de apotheker kopen. Dit vulde ze aan met water en dat dronken ze dan, maar je kan je wel voorstellen dat het stonk. Als kind zagen wij ook de lege flessen spiritus op de grond liggen. Ik sprak hem wel eens aan, dan gaf ik hem een klap op de schouder en vroeg ik: ‘zo Hadje, hoe gaat het met het leven?’ En dan mompelde hij: jajajajajjjjjaaaaaaa. En dan ging hij weer zingend verder langs de terrasjes.”

Hadjememaar in de gemeenteraad

Gemeenteraads-verkiezingen

Een zwerver wordt politicus

Toen in het voorjaar van 1921 bekend werd dat de zwerver 'Had-je-me-maar' de politiek in wilde, was de verbazing onder Amsterdammers zeer groot. 'Had-je-me-maar' die zich kandidaat stelde voor de gemeenteraads-verkiezingen, hoe kon dat nu?
Zoals de meeste Amsterdammers, kenden ook een groep bohémiens de dronken zwerver van het Rembrandtsplein. Deze groep kunstenaars, anarchisten en vrijdenkers richtten vanuit hun stamkroeg 'de Uilenkelder' een nieuwe politieke partij op: de Rapaille-Partij. De partij besloot mee te doen aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 die enkele weken later plaats zouden vinden. Lijsttrekker van deze nieuwe partij werd niemand minder dan Cornelis de Gelder, oftewel 'Had-je-me-maar'.

Op 12 maart 1921 stelt 'Had-je-me-maar' zich met een kruisje als handtekening officieel kandidaat voor de partij en geeft hij aansluitend op de trappen van het stadhuis zijn eerste persconferentie. Hier maakt hij de hoofdpunten van zijn verkiezingsprogramma bekend: 'er moet veel veranderen mensen, in deze stad. We zullen strijden tegen de hoge prijzen. We zullen strijden voor jajempies (= borrels) van vijf cent, want wie geen jajem drinkt is een snoeper en snoepen is ongezond. En het brood moet op 11 cent komen en het vet op 35 cent. En die inrichting voor het algemeen nut (= urinoir) op het Rembrandtsplein moet weg, want daar stoot ieder fatsoenlijk mens zijn neus an'. Later bleek dat ook 'vrij vissen in het Vondelpark' hoog op de politieke agenda van 'Had-je-me-maar' stond. De Rapaillepartij startte een heuse verkiezingscampagne met posters en borden waarmee 'Had-je-me-maar' door de stad trok. Naast Cornelis de Gelder bestaat de kandidatenlijst van de Rapaillepartij uit nog maar één naam: Hubertus Zuurbier. Zuurbier was in die dagen een bekende venter, die de idealen van de Vrije Socialistische Beweging verkondigde.

De gemeenteraadsverkiezingen vinden plaats op 27 april 1921 en dan blijkt dat Lijst 17, de Rapaillepartij, zeer populair is. Meer dan 14.000 kiezers stemden op de Rapaillepartij en hiermee behaalde de partij twee zetels. "Een zwerver als stadsbestuurder, dat was natuurlijk een sensatie!", zegt Van der Brink. Het stadsbestuur van Amsterdam deelde deze mening, al vonden zij het geen prettige sensatie. Zij waren voor de verkiezingsdag al zo geschrokken van de populariteit van 'Had-je-me-maar' dat zij voorzorgsmaatregelingen hadden getroffen. Een aantal dagen voor de verkiezingsdag werd 'Had-je-me-maar' opgepakt wegens dronkenschap. Volgens Hermien Swaanswijk is het duidelijk wat men hiermee wilde bereiken: "'Had-je-me-maar' was altijd dronken, ze hadden hem dus altijd al kunnen oppakken, maar nu ineens was zijn dronkenschap voldoende op hem uit het openbare leven te houden." De Gelder werd opgepakt en op de dag van zijn verkiezingen werd hij veroordeeld tot celstraf met aansluitend een verblijf in een sanatorium voor drankzuchtigen.

In zijn cel krijgt 'Had-je-me-maar' een paar dagen na zijn verkiezing tot gemeenteraadslid, bezoek van een hoge ambtenaar van het stadhuis en een politie-inspecteur. Tijdens dit bezoek tekent 'Had-je-me-maar' onder toezicht van de gevangenisdirecteur, al dan niet vrijwillig, een verklaring waarin hij afziet van zijn benoeming tot gemeenteraadslid. Het was het Amsterdamse stadsbestuur gelukt 'Had-je-me-maar' uit de gemeenteraad te houden. Verder zorgde de waarnemend burgermeester Den Hertog en zijn administrateur er ook nog voor dat in overleg met 'Den Haag' een wet werd voorbereid waarin werd voorgesteld dat verkiesbare personen aan 'zekere normen' zouden moeten voldoen. De zetel van 'Had-je-me-maar' kon niet door iemand anders worden ingenomen omdat de kandidatenlijst van de Rapaillepartij slechts uit twee namen bestond. Zuurbier heeft zijn periode in de Amsterdamse gemeenteraad wel uitgezeten, zij het zonder enig noemenswaardige bijdrage.

Erich Wichman is een van de oprichters van de Rapaillepartij

De Rapaillepartij

Anti-burgerlijk en tegendraads

‘Had-je-me-maar’ als lijsttrekker van een politieke partij. Het klinkt als een grap, maar wat was de gedachte achter de Rapaillepartij en wie waren haar oprichters?
De Rapaillepartij was een idee van een divers gezelschap. De overeenkomst van de oprichters van de partij was dat zij allen kunstenaars waren en anarchistische en vrij-socialistische groepen aanhingen. Van de oprichters vormden Anthon Bakels, Erich Wichman en Henk Eikeboom het dagelijks bestuur van de partij. Bakels was schrijver, Wichman was abstract kunstenaar en dichter en Eikeboom was dichter en uitgever. Deze groep kwam samen in de Uilenkelder aan de Reguliergracht, waar zij stevig dronken en de bohémienne levensstijl uitdroegen. Zij richtten vanuit de Uilenkelder de Rapaillepartij op, uit onvrede tegen het algemeen kiesrecht.

Het algemeen kiesrecht was in 1917 ingevoerd en het vrouwen kiesrecht in 1919. Ook bestond de opkomstplicht; elke kiesgerechtigde was verplicht naar het stemlokaal te komen. Tijdens discussies in de Uilenkelder waren Bakels, Wichman en Eikeboom het erover eens dat deze situatie van algemeen kiesrecht en opkomstplicht geen goede zaak was. Zij konden misschien dan wel de juiste keuzes maken, maar kon iedereen dat wel? Kon de massa de juiste politieke keuze maken? De heren waren overtuigd van niet. Zij waren van mening dat als de massa mocht kiezen, zelfs een zwerver in de politiek gekozen zou kunnen worden. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 mocht voor het eerst iedereen met de kiesgerechtigde leeftijd stemmen.

De Uilenkelder-gangers vonden dat de tijd rijp was om hun stelling te testen en met dat doel werd de Rapaillepartij opgericht en werd ‘Had-je-me-maar’ tot lijsttrekker benoemd. “Ze richten een schertspartij op, met een schertslijsttrekker en een schertsprogramma”, aldus Rogier Eikeboom, zoon van oprichter Henk Eikeboom. Ook de dochter van Erich Wichman, Wil Wichman, bevestigt dat de Rapaillepartij inderdaad is opgericht uit onvrede tegen het algemeen kiesrecht. “Het klinkt wel arrogant maar mijn vader had het gevoel dat de brede massa geen goede politieke keus zou kunnen maken. Meer mensen dachten dat in die tijd. Mijn vader had sowieso geen hoge dunk van Nederland. Hij zei: ‘Nederland zakt weg in de modder’. Het was niet zo dat hij zichzelf van een hogere orde zag, maar hij vond natuurlijk wel dat hij over een grote intellectuele bagage beschikte.” Toen ‘Had-je-me-maar’ inderdaad de stemmen had gehaald om in de gemeenteraad te komen en de oprichters van de Rapaillepartij hun punt dus gemaakt hadden, trokken zij zich ook direct terug uit de partij en stierf de partij na één raadsperiode een stille dood.

Erich Wichman had al voor de Rapaillepartij aangegeven dat hij tegen het algemeen kiesrecht en de opkomstplicht was. In juni 1917 riep hij bij gelegenheid van de verkiezingen voor de nieuwe kamer, de Aristocratische Revolutie uit. Rondlopend met een bord ‘Stemt niet, leest Goethe’, riep hij op tot stemweigering, wat hem drie dagen gevangenisstraf opleverde. Eigenlijk was Wichman tegen alles wat maar op braafheid of burgerlijkheid leek. De burgerlijke maatschappij moest bestreden worden. Volgens Wichman-kenner Joep Haffmans ontstond bij veel jonge kunstenaars na de Eerste Wereldoorlog een gevoel van afkeer tegen de maatschappij en de bourgeoisie. Deze gevoelens uitte zich in geëngageerde kunst en in het voeren van acties. Dat deze sfeer van antiburgerlijkheid en tegendraadsheid een antidemocratisch karakter kon aannemen, werd pas later duidelijk.

Anarchist Eikeboom mede-oprichter van de Rapaillepartij

Bevriende anarchisten

Pro en contra het fascisme

Erich Wichman was iemand met veel talenten. Hij had op zijn dertiende eindexamen Gymnasium gedaan en studeerde daarna enige tijd scheikunde en kunstgeschiedenis. Als kunstenaar was hij breed onderlegd. Hij was schilder, etser, tekenaar, lithograaf en houtsnijder. Verder schreef en dichtte hij veel en was hij een gepassioneerd pamflettenschrijver. Als principieel alcoholist schreef hij ‘Het Witte Gevaar’, een pamflet dat waarschuwde voor de gevaren van het drinken van melk. Een ander beroemd geschrift is ‘Het Fascisme in Nederland. Pro en Contra’. Dit pamflet werd in 1925 uitgegeven en Wichman had het samen met Henk Eikeboom geschreven.

Eikeboom maakte al op jonge leeftijd de keus voor het anarchisme. Nadat hij als dienstweigeraar een straf uitgezeten had, begon Eikeboom in 1919 te schrijven voor anarchistische bladen. Volgens Rogier Eikeboom leerden Wichman en zijn vader elkaar in die tijd goed kennen. “Ik denk dat ze elkaar in de antidemocratische gedachtestroom vonden; mijn vader was anarchist, Wichman was eerst ook anarchist, maar vond later de anti-democratische gedachte in het fascisme.”

In het pamflet ‘Het Fascisme in Nederland. Pro en Contra’ nam Eikeboom het contra-deel op zich en Wichman het pro-gedeelte. In 1924 had Wichman enige tijd in Italië verbleven, waar hij onder de indruk was gekomen van het fascisme van Mussolini. Vanaf die tijd zou hij een aanhanger van deze ideologie blijven en noemde hij zichzelf ‘de eerste Nederlandse fascist’. In 1928 begon Wichman met het schrijven van radicale artikelen in het fascistische weekblad De Bezem. Niet lang daarna overleed hij. Toen Wichman eind december 1928 voor een aantal studenten in Utrecht een lezing zou houden bleek dat alle studenten de zaal verlaten hadden om te helpen bij een overstroming in Breukelen. Ook Wichman vertrok direct om te helpen met zandzakken een dijk te bouwen. Hij liep hier echter zo’n ernstige longontsteking op dat hij op 1 januari 1929 op negenendertig jarige leeftijd overleed.

Terwijl de antigezapige burgerlijke gevoelens bij Wichman uitliepen in het aanhangen van het fascisme, bleef Henk Eikeboom ook na de episode van de Rapaillepartij het anarchisme trouw. Na de Pro en Contra brochure over het Fascisme in Nederland, schreef Eikeboom een jaar later de brochure “Mussolini, een ziektegeval”. Toen Eikeboom dit schreef, zagen nog weinig mensen het fascisme als wereldgevaar. Volgens Eikebooms biograaf Pszisko Jacobs was de overgang tot het fascisme van zijn vriend Erich Wichman voor Eikeboom een grote schok, die hij eigenlijk nooit geheel heeft kunnen verwerken. Eikeboom wordt wegens deze anti-Mussolini en antifascistische geschriften als één van de eerste mensen in Nederland tijdens de Duitse bezetting opgepakt en gebracht naar de gevangenis van Scheveningen. Eikeboom bleef de hele oorlog gevangen en stierf op 11 mei 1945 in het concentratiekamp Sachsenhausen.

Hadjememaar

Dossier De Gelder

Een tragisch einde

De wegen van de oprichters van de Rapaillepartij hadden zich gescheiden, de partij zelf was als een nachtkaars uitgegaan, maar hoe ging het verder met ‘Had-je-me-maar’?
Anderhalf jaar nadat Cornelis de Gelder opgenomen was in een sanatorium, werd hij voor het eerst weer gesignaleerd in Amsterdam. Dit feit haalde zelfs ‘De Tijd’. Volgens het artikel had ‘Had-je-me-maar’ zijn leven gebeterd. Hij was niet meer dronken, hij “was goed gekleed, den baard verminderd tot een mooie puntige kinbedekking” en hij had zelfs een eigen handeltje opgezet. Als straatkoopman verkocht hij diverse artikelen, van zeep tot ansichtkaarten en van speldenkussens tot spaarpotten.

Toch gingen de zaken niet heel florissant. Uit de dossiers van De Gelder van de Sociale Dienst blijkt dat De Gelder regelmatig een beroep deed op het Burgerlijk Armbestuur voor een bijdrage ‘handelsgeld’. Verder blijkt uit het dossier-De Gelder dat de gemeente Amsterdam zich verantwoordelijk voelde voor het wel en wee van ‘Had-je-me-maar’. In het dossier bevindt zich een correspondentie tussen de directeuren van het Gemeentelyk Bureau van Maatschappelyken en Armbestuur en de directeur van het Medisch Consultatie-Bureau voor Alcoholisme te Amsterdam. Uit de correspondentie blijkt dat De Gelder in een logement verbleef en dat hij af en toe geld voor eten of handel ontving van het Medisch Consultatie-Bureau voor Alcoholisme. Dat het geld van het Gemeentelijk Bureau komt, wordt voor De Gelder geheim gehouden. In ruil hiervoor doet het Medisch Consultatie-Bureau voor Alcoholisme regelmatig verslag aan de Gemeente: “ Zyn gedrag is in alle opzichten goed, dronkenschap is de laatste jaren niet meer voorgekomen, naar hy zegt, gebruikt hy totaal niet meer, dit zou ik niet durven onderschryven. Over het verloop kunnen we wel tevreden zyn”.

Het Medisch Consultatie Bureau had eerder al aangeven dat het geval De Gelder sowieso waard was wat geld in te steken, omdat: “er reeds een aanzienlyke winst behaald is, dat hy nu bykans een jaar uit onze straten is weggebleven, geen aanstoot heeft geven en het politiek gesol met hem niet heeft kunnen plaats grypen.” De correspondentie loopt door tot 1931. De Gelder werd op straat nog vaak herkend als “Had-je-me-maar” en scharrelde met zijn diverse handeltjes zijn kostje bij elkaar. In 1931 werd De Gelder bij het oversteken bij het Leidse Bosje aangereden door een auto. Enkele dagen, op 30 november 1931, overleed Cornelis de Gelder, alias ‘Had-je-me-maar’ op 75-jarige leeftijd in het Binnengasthuis te Amsterdam.

Tekst en research: Femke Veltman
Reportage: Jahaga Bosscha

Literatuur

F.J. Haffmans, ‘Geest, Koolzuur en Zijk. Briefwisseling van Erich Wichman’, Alkmaar,1999

P. Jacobs, ‘Henk Eikeboom, Anarchist’, Haarlem, 1986

P. Van der Zwan, 'Amsterdams straatleven en straatfiguren tussen 1900 en 1940', Amsterdam, 1979

J.A. Groen jr., ‘Had-je me maar, Zuurbier en de Rapaille-Partij’, in Ons Amsterdam, december 1970

Bronnen

BEELDMATERIAAL

Nieuwe candidaat voor de Amsterdamse gemeenteraad: Hadjememaar 1921 (RVD filmarchief)
Jodenbuurt in Amsterdam, 1926 (RVD filmarchief)
De droom van Hadjememaar, Polygoon 1921 (Filmmuseum Amsterdam)
Raad en Daad, Polygoon 1937 (NAA)

Foto’s Erich Wicman en Henk Eikeboom

MUZIEK
Hadjememaar bij de gemeenteraadsverkiezingen Amsterdam, ODEON 1920
Busy Bods, pianos Solo, (NAA)

ARCHIEF
Gemeente-archief Amsterdam

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: