Vietnamoorlog
Het Amerikaanse leger dat Vietnamese dorpen en steden platbombardeert met napalm en clusterbommen is eind jaren ‘60 in Nederland dagelijks op televisie te zien. Eén van de bevrijders van de Tweede Wereldoorlog blijkt te zijn veranderd in een nietsontziende geweldsmachine. In Nederland steekt een storm van protest op tegen dit Amerikaanse optreden. Dit blijkt niet zonder risico: demonstranten kunnen een flinke straf krijgen als ze het Amerikaans staatshoofd een moordenaar noemen. De oplossing wordt al snel gevonden: “Johnson moordenaar” veranderen de actievoerders creatief in: “Johnson molenaar”, “Johnson moordvent” of “Johnson moordpresident”. In januari 1973 komt het anti-Amerika gevoel tot een hoogtepunt: meer dan 80.000 demonstranten verzamelen zich in Utrecht om te betogen tegen de oorlog in Vietnam.
Hulp aan Vietnam
Naast de demonstraties komt er ook een stroom aan praktische hulp voor Vietnam op gang. Tientallen door Nederlandse burgers opgerichte Vietnam-comités zamelen geld in. Andere comités zenden geen geld maar juist spullen naar Vietnam. Duizenden Nederlandse vrouwen geven gehoor aan een oproep kinderkleding te breien voor de kinderen van Vietnam. De Amsterdamse Naaimachinegroep zendt in de jaren zeventig honderden naaimachines naar Vietnam. Oude trapnaaimachines worden ingezameld en gereviseerd voor gebruik in die gebieden waar geen elektriciteit is.
Komitee Wetenschap en Techniek voor Vietnam
Ook vanuit de universitaire wereld komt protest en worden initiatieven ontwikkeld. Een groep wetenschappers en studenten richt in 1971 het Komitee Wetenschap en Techniek voor Vietnam, Laos en Cambodja op. Het Komitee richt zich, anders dan de naam doet vermoeden, al snel uitsluitend op Vietnam. Op vrijwillige basis wordt apparatuur gemaakt voor het Zuid-Vietnamese Bevrijdingsfront. Zo worden er onder andere operatielampen, bloeddrukmeters en een filmlaboratorium gefabriceerd.
“Slechts weinig Vietnamezen wisten van ons bestaan en werk af. Wij keken door een one way screen naar Vietnam. Toch speelde dat voor ons geen rol. Je vraagt een drenkeling immers ook niet of hij jou kent of van jou houdt, je springt het water in om hem te redden,” vertelt Peter de Goeje, mede-oprichter van het Komitee: “Een enkele keer knaagde het wel eens wanneer de Vietnamese kameraden onze gevoelens van solidariteit niet opmerkten. Maar het was oorlog, en we begrepen dat zij wel wat anders te doen hadden.”
Hanoi houdt Nederland op afstand
Het Komitee maakt spullen waarvan zij vermoeden dat de Vietnamezen het kunnen gebruiken. Maar of dat daadwerkelijk ook zo is, weet het Komitee niet. Van communicatie met Vietnam is in het begin van de hulp geen sprake. Hanoi houdt de Nederlandse wetenschappers op grote afstand. Pas in 1973 mag voor het eerst een delegatie van het Komitee op bezoek komen. Dat is meteen de basis voor de latere banden met de Nederlandse universiteiten. Honderden Vietnamese onderzoekers volgen vanaf begin jaren ‘70 in Nederland een opleiding; een groot aantal Nederlandse wetenschappers en technici reist af naar Vietnam en er worden verscheidene laboratoria gebouwd van Nederlands geld.
Jan Pronk maakt geld vrij
De solidariteitsstrijders hebben wat betreft ontwikkelingssamenwerking de tijd mee. Jan Pronk is minister van Ontwikkelingssamenwerking en hij maakt meer geld vrij voor ontwikkelingshulp. Zo ontvangt het Komitee in 1976 ruim één miljoen gulden subsidie voor een tractorrevisiewerkplaats en een filmlabaratorium. Het ministerie vindt het niet riskant om aan een klein Komitee zo veel geld te geven. Het idee van solidariteit en vrijwillig inzetten voor een hoger doel is in die jaren volstrekt normaal en wijdverbreid. Dat het geld goed terecht zal komen, daar wordt door het ministerie op geen enkel moment aan getwijfeld. Onderaan de brief van de subsidieverlening schrijft Jan Pronk dan ook: “Ik zou het op prijs stellen indien U mij van de voortgang van de activiteiten op de hoogte zult houden.”
Als Peter de Goeje en Jaap Brands van het Komitee eind 1977 afreizen naar Vietnam om te kijken hoe ver de twee gesubsidieerde projecten zijn gevorderd, zakt hen de moed in de schoenen. Daar staan de dure werktuigen, voor tonnen aan apparatuur, midden in een rijstveldje onder wat dekzeilen. De werkplaats blijkt nog niet gebouwd en na veel overleg wordt de apparatuur uiteindelijk verscheept naar een tractorrevisiebedrijf in Hanoi.
Einde van de oorlog
Het eind van de oorlog in 1975 zorgde er voor dat de wereldwijde solidariteit met Vietnam ineen zakte. Van de tientallen hulpcomités bleef er slechts een handjevol over, waaronder het Komitee Wetenschap en Techniek voor Vietnam. Het Komitee liet Vietnam niet in de steek; tot de dag van vandaag werkt zij mee aan een samenwerkingsverband tussen Vietnamese en Nederlandse universiteiten. Volgens Vietnamese onderzoekers uit de beginjaren van de samenwerking bood dit hen de kans in contact te komen met de internationale wetenschappelijke wereld. Zoals Vu Tan Trao, een Vietnamese immunologe die in Utrecht studeerde, verwoordt: “De samenwerking met Nederland heeft ons onafhankelijk gemaakt.”
Niet iedereen denkt er zo over. Een anonieme Vietnamese kunstenaar antwoordt op de vraag van Peter de Goeje of de solidariteit wederkerig zou zijn en zegt: “Je vroeg mij of ik Nederland zou helpen als zich bij jullie een ramp heeft voorgedaan. Zou ik me daar moreel toe verplicht voelen omdat zoveel Nederlanders Vietnam hebben geholpen? Nee. Het klinkt gevoelloos maar jullie hulp is als de oorlog tegen de Amerikanen: de geschiedenis is zo gelopen. Niemand heeft er om gevraagd. Jij hebt gedaan wat je het beste vond.”
Regie: Yaèl Koren
Research: Merlejn Schneiders
Uitzending: 20 jan 2013, 21.20 uur, Nederland 2.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: