De 17- jarige Van Norde wordt in de vroege morgen van 6 december 1944 op de Koude Horn in Haarlem aangehouden. Ook de 17-jarige Gé de Boer wordt opgepakt als hij in het Elswout verstopt zit. Een paar uur daarvoor grendelen Duitse soldaten Haarlem, Bloemendaal en Heemstede af en stropen achthonderd Duitse soldaten elke wijk, elke straat, elk huis af op zoek naar mannen om te werken in Duitsland. Het is de dag na Sinterklaas en veel jongens en mannen die in de buurt ondergedoken zijn, waren voor een avond naar huis teruggegaan om Sinterklaas te vieren.
Dertienhonderd Haarlemse mannen worden opgepakt en met de trein naar Rees gebracht. Aan dit slaperige Rijnstadje op 10 kilometer van de Nederlandse grens gaat de oorlog grotendeels voorbij. Natuurlijk vechten alle mannen aan het Oostfront maar er is voldoende eten en buiten de dagelijkse armada aan vliegtuigen die op weg zijn om het Ruhrgebied te bombarderen heeft niemand in Rees last van het oorlogsgeweld.
De Haarlemmers worden ondergebracht in één van de dakpannendrogerijen die het dorp rijk is. Dit zijn houten schuren met open wanden met stellages waarop dakpannen in de open lucht gedroogd worden voordat ze gebakken worden. De muren zijn provisorisch dichtgemaakt met strobalen maar dit biedt nauwelijks bescherming. De wind snijdt er dwars doorheen terwijl door gaten in het dak de sneeuw dwarrelt. “Als je dan ’s ochtends wakker werd lag er een laag sneeuw over je heen”, herinnert Gé de Boer zich.
“Een hel”, noemt Van Norde het kamp. Er was geen stromend water, geen eten, geen warme kleding en elke dag moesten we keihard werken." De mannen vullen de lege plekken die de Duitse mannen hebben achtergelaten op. In de fabrieken maar ook bij de verdedigingswerken van Duitsland. De dwangarbeiders van Kamp Groin worden ingezet om tankgrachten en schuttersputjes te graven en prikkeldraadbarrières op te werpen om de geallieerden tegen te houden. “Met pikhouwelen moesten we de bevroren grond openhakken. Dan stond je de hele dag zonder eten of drinken te hakken tot het donker werd en dan moest je een uur teruglopen naar het kamp waar je een pannetje soep kreeg. Nou ja soep, water met een aardappelschil."
Het duurt niet lang of de mannen krijgen last van ondervoeding, dysenterie en velen sterven. Richard van Norde: "Op een avond hoorde ik mijn slapie, Gerlof, diep zuchten en besefte dat 'ie dood was. Gelijk heb ik het stukkie brood gepakt dat 'ie onder zijn hoofd bewaarde in een soort knapzak. Anders pakt iemand anders het.”
De omstandigheden in kamp Rees zijn zo slecht dat het na de oorlog wel is vergeleken met een concentratiekamp. In een paar maanden tijd sterven er 381 mensen. Aan honger, uitputting, ziekte maar ook aan straffen. Hanni Franken was 19 jaar en woonde in de buurt van het kamp. Dagelijks ziet ze de stoet van ongelukkigen hun huis passeren. "Eén van hen maakte zich los uit de groep en wierp zich op de aardappels die in de bak van de hond lagen en verslond ze. Maar hij was gezien en werd gestraft. Hij werd helemaal kapot geslagen door de bewakers. Ze sloegen hem tot hij niet meer kon opstaan. Twee kameraden hebben hem meegesleept maar ik heb hem nooit meer gezien. Vreselijk.”
De bewoners van Rees hebben medelijden met de Hollanders. Omdat ze in het grensgebied wonen kunnen ze elkaar verstaan en veel inwoners helpen de dwangarbeiders. Hanni: "Moeder zei dan: 'Geef alles wat we in huis hebben, geef het ze: brood, worst, stukjes vlees'. We konden het niet openlijk geven want dat was verboden, we gaven het ze heimelijk. Voor ons was dat normaal, een beetje medemenselijkheid. Maar we hoopten misschien ook dat er iemand in Rusland zou zijn die hetzelfde voor onze mannen en zonen zou doen.”
Er zijn zelfs Duitsers die verder gaan dan het geven van eten en onderdak. Vele honderden Nederlandse dwangarbeiders zijn naar Nederland teruggebracht. Josef Becker, 84 : "Mijn vader was daar zeer bedreven in maar ik heb het ook wel gedaan. Samen met zo’n jongen fietsten we dan helemaal tussendoor over de karrenpaden en kleine weggetjes en dicht bij de Hollandse grens droeg ik ze dan over aan Nederlander die ze dan verder bracht.”
Van Norde wordt zo ziek dat hij naar het ziekenhuis moet. Uiteindelijk wordt hij bevrijd door de Amerikanen en keert op 10 juni 1945 terug in Haarlem. Met zijn stok loopt hij over de plek van het kamp, een kleine plaquette markeert de plek. "Ik woog nog 34 kilo toen ik werd bevrijd. Zo langzamerhand kan ik het allemaal een plaatsje geven maar af en toe als ik hier ben denk ik: 'Voor hetzelfde geld had je hier ook kunnen liggen.' Wat ben ik toch eigenlijk een geluksvogel."
Regie, samenstelling en tekst: Hein Hoffmann
Research: Hannah Dogger
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: