Op het vlakke Groninger land zie je ze van verre opdoemen: de grote Herenboerderijen. Vaak zijn ze als een soort vesting gebouwd, met pilaren naast de brede deur, een Engelse landschapstuin er omheen en soms zelfs nog een slotgracht. Op platteland van Groningen staan de grote herenboeren aan het begin van de twintigste eeuw in hoog aanzien. Ze zijn rijk en bovendien machtig in het politieke leven van de provincie. Een trap lager op de sociale ladder staan de burgers, kleine zelfstandigen en handwerklieden. En helemaal onder aan staan de landarbeiders, mannen die het land van een grote boer bewerken. Ook de vrouw en kleine kinderen werken in vakanties en tijdens oogsttijd geregeld mee. Elke extra cent is welkom want het waren vaak grote gezinnen die in armoede in de typische landarbeidershuisjes woonden. “Ieder die geen landarbeider was, achtte zich hoger”, aldus Marten Vogel (1917). Die scheiding komt al vroeg; in de schoolbanken zat een kind van een middenstander niet naast een kind van een landarbeider. Of zoals Kees Pieterman (1918) het zegt: “Een kwartje wilde niet bij een dubbeltje horen”.
De jeugd eindigt vroeg op het Groningse platteland. Kees Pieterman en Marten Vogel zijn net als Hendrik van Dijken (1911) als dertienjarige van school gegaan: “Ik mocht eerst nog een half jaar thuis werken, maar toen moest ik het huis uit naar de boer toe om de kost te verdienen”. Als dertien jarige jongen ga je als knecht in betrekking bij de grote herenboeren. Deze herenboeren werken namelijk niet zelf op het land. Ze zijn een soort bedrijfsleiders die het werk laten doen door landarbeiders en knechten. De contracten van de knechten lopen van mei tot mei. Op zondag mogen de jongens naar huis lopen voor bezoek en voor de rest van de tijd zijn ze dag en nacht op de boerderij. Ze hebben een soort van bedstee in de stal of achter op de deel. Pieterman: “Daar lag je dan in de nacht en ik vond het best eng, je hoorde overal geluiden en muizen lopen”. Ook Van Dijken herinnert zich die eerste nachten maar al te goed: “dan ben je dertien jaar. Ik was net een lam die bij het schaap was weggehaald, ik had heimwee naar mijn moeke”.
“Je woonde bij de boer, maar er was een hele grote afstand”, vertelt Marten Vogel. Niet alleen slaap je niet in het huis, maar je eet er meestal ook niet. Vogel: “we aten nooit bij de boer aan tafel. Overdag schaftte je in het land, of het nu regende of niet en ‘s avonds bij de koeien of soms in de keuken”. Over het eten klagen de mannen. Het zijn jongens in de groei en ze krijgen vaak niet genoeg te eten. Als je er wat van zei dan werd er een oude broodkorst op tafel gesmeten. “Maar”, zo vertelt Van Dijken, “meestal zei je er niks van en at ik wat aardappels die voor de varkens bedoeld waren op”. Op slecht eten moet zwaar werk gedaan worden: ploegen, eggen en op de knieën bieten poten. In het voorjaar moeten er schoven gemaakt worden van het hooi. Je wordt per schoof betaald. De mannen kunnen ongeveer 700 schoven op een dag doen.
De jongste knechten werken hard, groeien op tot volwaardig knecht en uiteindelijk als jongvolwassenen tot eerste arbeider. “Toen besprak de boer alles met mij en had ik bovendien een eigen huisje”, vertelt Vogel. Ook Pieterman herinnert zich dat moment nog goed: “eten kreeg ik van de boer, maar ik had ook een eigen stukje grond en bovendien nog twintig kippen erbij”. Hoewel de behandeling als eerste arbeider een stuk beter is dan als knecht, moeten de mannen nog steeds zeer zware arbeid verrichten. De situatie verandert pas echt na de Tweede Wereldoorlog. “Mijn pa had altijd een vooruitziende blik: jongen zei hij, straks gaan de machines het werk doen en hoeven wij het niet meer te doen. En zo is het ook gegaan”, glundert Marten Vogel.
In de jaren dertig is de mechanisatie van de landbouw al wat in gang gezet, maar de echte grote mechanisatiegolf in de landbouw komt pas na de Tweede Wereldoorlog op gang. Met dank aan de Marshallhulp. Het Marshallplan zorgt ervoor dat er voldoende kunstmest en machines kunnen worden ingevoerd. In totaal wordt ruim één miljard gulden in de landbouw geïnvesteerd. In de uitzending is een filmpje te zien van een optocht waarin nieuwe glimmende landbouwmachines die met de Marshallhulp aangekocht werden Nederland in rijden. De nieuwe machines maken het werk op de boerderij een stuk lichter. Mijnheer Vogel: “Bieten rooien dat was vroeger zwaar werk. Je moest ze één voor één op je knieën uit de grond trekken en dan tegen elkaar kloppen om het zand er af te halen. Nu pakt een machine in één keer een hele rij bieten. Het was geen zwaar werk meer bij de boer”.
Nu er bij de boer minder arbeidskracht nodig is, verandert er heel wat voor de knechten en landarbeiders. Veel van hen vertrekken bij de boeren om naar fabrieken of de Groninger scheepswerf te trekken. De arbeiders die bij de boer blijven, krijgen het een stuk beter. “We kregen eerst op zaterdag 2 uur eerder vrij, daarna de halve zaterdag vrij en al snel de hele zaterdag vrij. We wisten niet wat ons overkwam en het was nog maar het begin.” De boeren- en arbeidersbonden komen sociale wetgeving en vakantieregelingen overeen. “We hadden WW en vakantiedagen. Man, we kwamen in het paradijs te leven”, straalt mijnheer Vogel.
Research en Regie: Ina Spijk, Annemarie van Buuren
Tekst en samenstelling: Femke Veltman
Uitzending: za 19 feb 2011, 20.40 uur, Nederland 2.
Deze aflevering van Andere Tijden is een bewerking van een langere serie over knechten en landarbeiders, uitgezonden door TV Noord.
Link: www.rtvnoord.nl
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: