“Mijn vader zei: ‘Als je de kans hebt, moet je uit die rij weglopen. Maak de ster alvast een beetje los, zodat je die gemakkelijk af kan trekken.’ Ik heb dat gedaan, gaf mijn vader een zoen op zijn wang en zei: ‘Dag pap, tot morgen!’”
Zo vertelt John Blom over het moment dat het begin van zijn onderduiktijd zal vormen. Het is een tijd waarin hij als twaalfjarig joods jongetje niet mocht bestaan en opeens deel uitmaakte van een onbekend gezin. Die periode begon in juni 1943, toen John Blom en zijn vader opgepakt werden en in de Hollandsche Schouwburg terecht kwamen. John wist te ontsnappen en dook onder op verschillende adressen. Het langst verbleef hij in het Limburgse Tienray.
Hoeveel onderduikkinderen er precies zijn geweest, is niet duidelijk. Lou de Jong spreekt over vijf tot zes duizend kinderen, waarvan 4500 kinderen de onderduik - net als John Blom - overleefd hebben. Elma Verhey heeft het in haar boek ‘Om het joodse kind’ over slechts 4000 overlevenden. De meesten waren ondergedoken bij christelijke pleegouders. De ervaringen van deze kinderen zijn allemaal anders. Hoe was het voor een kind om een verborgen leven te moeten leiden?
De aanloop
Het is mei 1942. Nederlandse joden worden verplicht een gele ster op hun kleding te dragen. De anti-joodse maatregelen zijn inmiddels niet meer op twee handen te tellen. In de zomer van hetzelfde jaar ontvangen de joden massaal oproepen voor de Arbeitseinsatz. Ze moeten zich met een rugzakje melden om te gaan werken. Althans, zo luidt de oproep. In werkelijkheid worden ze na melding gedeporteerd naar het doorgangskamp Westerbork.
Al snel wordt duidelijk dat veel mensen geen gehoor geven aan de oproep. Zij die het onheil voorzien en de mogelijkheid hebben, duiken onder. Er volgen grootschalige razzia’s. In Amsterdam worden de joden verzameld in de Hollandsche Schouwburg en naar kamp Vught of Westerbork gebracht. Vanuit Westerbork gaan de meesten op transport naar de vernietigingskampen in het oosten, zoals Auschwitz en Sobibor.
Door de razzia´s is het voor joden nog moeilijker om onder te duiken. Bovendien wordt hulp aan joden zeer zwaar bestraft. Sommige ouders besluiten hun kinderen mee te geven aan onderduikorganisaties. Veel kinderen die in de Hollandsche Schouwburg terecht komen, gaan overdag naar de tegenoverliggende crèche. Hier is nauwelijks tot geen bewaking. Het lukt de ondergrondse om veel kinderen weg te smokkelen en onder te brengen bij pleeggezinnen. Gescheiden van hun ouders gaan zij een onbekende periode van onderduik tegemoet.
De onderduik
“Je bestaan was net zo stabiel geworden als de route van een pluisje in de wind.” Zo beschrijft Dr. Bloeme Evers-Emden in haar boek ‘Ondergedoken geweest: een afgesloten verleden?’ de situatie waar onderduikkinderen in terecht kwamen. Sommigen konden afscheid nemen van hun ouders. Anderen hadden die gelegenheid niet gekregen. Een onderduik was soms gepland, maar voor jonge kinderen kwam hij bijna altijd onverwacht. Vooral voor de allerkleinsten. Die beseften niet eens wat oorlog was. Laat staan dat onderduiken enige betekenis had.
De meerderheid van de kinderen zat gescheiden van de ouders ondergedoken. Moana Hilfman was pas 4,5 jaar toen haar moeder opeens allerlei kleertjes aan het opvouwen was. “Toen ik haar vroeg was ze daarmee deed, zei ze dat wij uit logeren gingen,” zo vertelt Moana. Moeder zei tegen haar jonge dochter dat het gezin naar Laren zou gaan. “Omdat ik als klein kind al eerder met mijn ouders in Laren gelogeerd had, en ik de hei erg spannend vond, werd ik gerustgesteld. En toen ik tegen mijn moeder zei: ‘Wanneer ga ik?’, zei ze, ‘Jij gaat morgen en wij komen daarna.’ Het heeft mij op dat moment niet verontrust, omdat ik dacht: het zal wel goed zijn.”
Maar de ouders van Moana kwamen niet. “Opeens was er een situatie ontstaan waarin niets meer vanzelfsprekend was, dus daar ben ik heel onzeker van gewonden. In mijn gastgezin zat ik gewoon aan tafel, ging naar bed met de kinderen en deed wat de andere kinderen ook deden.”
Meegenomen
Bij de familie Blom gaat op een avond de bel. John: “Ik lag al op bed toen er hard werd aangebeld. Daar werd ik wakker van. Ik hoorde twee stemmen. En die klosten zo de trap op. ‘Meneer u moet mee. U moet allemaal mee!’ Mijn vader hoorde ik zeggen: ‘Ik ga niet mee. Mijn vrouw is bedlegerig en die kan niet lopen. Die kan ik niet alleen laten. ‘Nou weet je wat, als u niet meegaat, dan neem ik de kleine man wel mee,’ zo besloot een van de agenten.”
“Mijn vader had natuurlijk nooit gedacht dat ik mee moest. Er ontstond een drama. Toen mijn moeder dat hoorde ging ze door het lint. Schreeuwen, gillen… Mijn vader was helemaal afwezig. Ik denk dat ie zijn hand overspeeld heeft. Ik moest in een overvalwagentje gaan zitten. Op een gegeven moment diende ik geregistreerd te worden. Er zat een Duitse ambtenaar met zo’n hakenkruisspeld op. En er zat een vrouw van de Joodse raad naast ‘m. Ik kwam aan de beurt en die man zei: ‘Bist du alein?’ Ik zeg: ‘Ja’. ‘Gehen Sie mahl fort.’ En toen mocht ik weer naar huis. Voor even. Niet lang daarna werden we alsnog opgepakt en moest ik onderduiken.”
Een andere identiteit
Het leven in onderduik was niet te vergelijken met het leven thuis. Veelal kwamen joodse kinderen terecht in een christelijk gezin. Er werd niet koosjer gegeten, de rustdag viel opeens op zondag en voor het eten werd er gebeden. Sommige kinderen gingen op zondag mee naar de kerk en de zondagsschool. Niet alle kinderen kwamen uit een streng joods milieu.
Soms kregen kinderen in het pleeggezin een nieuwe naam. Typische joodse namen, zoals Sarah en Levi vormden een extra gevaar. Het was van levensbelang dat kinderen die nieuwe naam niet vergaten. Moana Hilfmann hoefde alleen haar achternaam te veranderen. “Moana was een vrij exotische naam. Het verraadde niet dat ik joods was, dus alleen mijn achternaam moest anders. Dat werd Vos. Net zoals mijn pleegouders.”
John Blom paste zich volledig aan zijn nieuwe gezin aan. “Ja, da’s gek. Maar ik had toen ook al een soort van strategie, van onzichtbaar maken. Aanpassen en helemaal meedoen. En kijken hoe je je moet gedragen. Wat je moet doen, wat je niet moet doen. Ik had een heel apparaat daarvoor. Ik was immers een vreemd joods jongetje. Ja, ik kreeg allemaal voedsel dat ik niet kende, maar ik vond het ook nog wel smakelijk ook. En er werd iedere dag gebeden aan tafel. De lunch was dan ’s middags en dan werd de rozenkrans gebeden. Daar ging ik aan meedoen.”
Ook Moana voegde zich naar de gebruiken van haar gastgezin. Maar makkelijk vond ze dat niet. “Voor de buitenwacht heeft het geleken dat ik me heel snel aanpaste. Maar het is zo dat ik weet dat ik gedurende die hele oorlog zelf vrijwel constant een vervreemdend gevoeld had van ik ben hier wel, maar eigenlijk hoor ik hier niet te zijn.”
Extra verhalen
De ervaringen van onderduikkinderen verschillen enorm. Deels wordt dat veroorzaakt door de leeftijd. Een kleuter van 5 jaar herinnert zich dingen anders en minder goed dan iemand van 10. Maar ook de opvang na de oorlog en of (een van) de ouders nog terugkeerden zijn essentieel in hun gevoelens over en herinneringen aan de onderduik. Naast de verhalen van Moane Hilfmann, John Blom en David de Levita die u in de uitzending zag, leest u hier daarom nog twee extra geschiedenissen. Het zijn de herinneringen van Max Arian en Elly Pop.
Tekst en research: Mijke Pol
Samenstelling en regie: Yaèl Koren
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: