“Onder de brandende tropenzon kruipt een grote zilveren tor naar de oplossing van een eeuwenoud raadsel. Maar de Tellem geven hun geheimen niet zo gemakkelijk prijs en de rotswand weigert de blanke indringer de toegang“, schrijft de Revue op 18 april 1964. En niet alleen de Revue schenkt aandacht aan de zoektocht van amateurarcheoloog Herman Haan naar het verdwenen dwergvolk de Tellem. Ook het Algemeen Dagblad volgt de ontwikkelingen op de voet. Bovendien zendt de NCRV-televisie een semi-live verslag uit van deze Tellem-expeditie in het Afrikaanse Dogongebied. Miljoenen mensen zitten aan de buis gekluisterd en wachten gespannen af hoe de expeditie af zal lopen en of het “mysterie van de Tellem” opgelost zal worden.
Wat is dit voor expeditie, waarom is het Nederlandse volk zo geboeid door dit archeologische onderzoek en wat heeft deze expeditie opgeleverd? Nu de VPRO televisie vanaf het schip de Beagle semi-live verslag doet van de reis van Darwin, kijkt Andere Tijden terug naar de televisie-expeditie uit 1964, die de gemoederen in Nederland maanden in bedwang hield.
Van Winschoten tot de Sahara
Architect en amateurarcheoloog Herman Haan groeit op in Winschoten. Zijn vader is directeur Verkoop van de Verenigde Oost Groningse Steenfabrieken. Haan raakt al op jonge leeftijd gefascineerd door architectuur en bouwkunst. Daarnaast houdt hij van reizen en avontuur. Hij maakt lange fietstochten door het Groningse en Drentse landschap en verzamelt onderweg stenen en prehistorische artefacten. Regelmatig gaat hij met zijn vader mee op zakenreis naar Scandinavië en Duitsland. Op zijn 15e vraagt hij zijn vader 100 gulden te leen. Haan wil meer van de wereld zien dan het platte Nederlandse noorden rond Winschoten; hij wil naar Afrika. Met de trein en vrachtboten komt hij inderdaad in Afrika terecht. Meereizend met verschillende Berberkonvooien maakt hij voor het eerst kennis met de Sahara en haar bewoners. Dat is het begin van zijn levenslange fascinatie voor de woestijncultuur. In de jaren dertig maakt hij voordurend nieuwe reizen door Afrika. Zijn uiteindelijke passie vindt hij in Mali, bij de Dogon aan de zuidrand van de Sahara. Hij kan geen genoeg krijgen van verhalen over de Dogon en van hun manier van bouwen. Haan wisselt het reizen af met zijn werk als architect in Nederland.
Zijn reizen krijgen steeds meer een archeologisch karakter.
1958: Haan begint als eerste Nederlander met Dogononderzoek. De Duitse taalkundige en antikolonialist Gottlob Adolf Krause en de Franse Marcel Griaule gingen hem voor. De prehistorische artefacten die Haan meeneemt uit Afrika groeien uit tot een aanzienlijke collectie. Hij schenkt de collectie aan het Museum voor Land en Volkenkunde in Rotterdam en wordt benoemd tot honorair conservator.
Tem Mem: “Wij vonden hen”
Haan trekt in 1960 met een ezel langs de steile rotswand van de Bandiagara en stuit per toeval op culturele resten van de Tellem. Dit Tellem-volk is al bekend uit mythen van de Dogon. Zij hebben de resten van dit vreemde volk eeuwen geleden aangetroffen in de buurt van Sangha en noemen hen “Tem Mem”; “Wij vonden hen”. Later verandert dit in Tellem. Vanaf de voet van de loodrechte rotsformaties ziet Haan de nietige kegelvormige torentjes hoog boven aan de randen van de rotsspleten in rijen naast elkaar. Hij begrijpt niet hoe de Tellem deze duizelingwekkend hoge grotten binnengedrongen zijn en er hun doden hebben kunnen bijzetten. Ze moeten geboren klimmers zijn geweest, zonder hoogtevrees.
De Dogon zijn nooit zo hoog geweest. Uit verhalen van de Dogon begrijpt hij dat het Tellemvolk magische kracht zou bezitten. Zij kunnen vliegen en hebben plakvoeten en plakhanden waarmee ze zich kunnen vastkleven om tegen de rotst op te klauteren. Haan raakt zo gefascineerd door dit volk, dat hij alles over hen te weten wil komen. Wat is dit voor cultuur? Bestaat er verwantschap tussen de Tellem en de Dogon? Als honorair conservator bij het museum grijpt hij zijn kans en besluit een expeditie naar de Tellem te organiseren: de Tellem-expeditie.
De kogel van Herman Haan
Haan zet alles in het werk om de Tellemexpeditie te realiseren. Hij enthousiasmeert bevriende architecten en kunstenaars en zoekt geldschieters. Hij vindt geen rust voordat hij het geheim van de Tellem in de onbereikbare grotten ontrafeld heeft. Jacques Groeneveld loopt in 1963 stage bij het architectenbureau van Herman Haan. Groeneveld: “Haan is in die tijd heel erg bezig met de voorbereidingen van de expeditie naar de Tellem. Hij was een hypersnelle man, hij was naast zijn werk als architect veel met zijn hobby archeologie bezig en had ook een baantje bij het museum in Rotterdam. Haan sprak vaak over zijn plannen, vooral over het ontwerpen van een kogel om mensen in op te hijsen. Ik vond het allemaal prachtig”.
Haan krijgt het geld bij elkaar om de expeditie te bekostigen. Hij kent iemand bij de NCRV televisie, voor wie hij als architect gewerkt heeft. Hij maakt ook de NCRV enthousiast voor het project. De omroep betaalt een deel, en zal op televisie semi-live verslag uitbrengen van de expeditie. Kees van Langeraad werkt in 1964 als regisseur/verslaggever bij de NCRV: “Wij waren ook bij de voorbereidingen betrokken. Dat kostte maanden. Regelmatig kropen we bij Haan thuis over de vloer om tekeningen te bekijken en rotswandmetingen te doen. En we filmden het maken van de speciale bol”.
Die speciale aluminium bol of kogel is een ingenieus hijssysteem dat Haan heeft ontwikkeld om mensen op te hijsen naar de hoge grotten. De rotswanden zijn uitzonderlijk steil. Met behulp van de bol kunnen de expeditieleden via deze constructie met een ijzeren kabel langs de rotswand omhoog gehesen worden. Ze moeten verankerd worden op een plek, maar ook flexibel kunnen opereren. Haan heeft het systeem helemaal uitgetekend, op schaal en met berekening van hoeken. De kabel is samengesteld uit staal en hennep, volgens speciaal ontwerp van dr. Reuter van het Vezelinstituut T.N.O. De kabels zijn volgens Groeneveld gemaakt van speciale hennep, die mieren niet lekker vinden. Zo weet Haan zeker dat de mieren de kabels niet zullen doorknagen. Bij wijze van oudejaarsgrap en als proef om te testen of het hijssysteem werkt, laat Haan zich op oudejaarsdag in 1964 persoonlijk ophijsen in de Waalhaven. Op 2 januari 1964 schrijft De Rotterdammer: “Herman Haan bracht oudjaarsmiddag door in een kogelronde kooi op vijftig meter hoogte boven Rotterdam, hangend aan de stroppen van een kraan op de kade van de Rotterdamse Stuwadoorsmaatschappij aan de Waalhaven”.
Het systeem werkt.
Een bont gezelschap op weg naar Mali
Haan stelt zelf de equipe samen van de mensen die hij mee wil nemen. Zijn eigen vrouw Hansje Haan gaat mee. Daarnaast cultureel antropoloog en conservator van het Museum voor Land en Volkenkunde René Wassing. Maar ook de bevriende huisarts Herman Hefting. Haan denkt heel praktisch; een huisarts is altijd handig als één van de expeditieleden ziek wordt. Jacques Groeneveld mag ook mee; “Haan kende mij als zijn hulpje, maar wist dat ik ook timmerman was geweest, Ik was nogal technisch, dat vond hij wel handig, in verband met die kogel. Ik heb geen moment geaarzeld en zei direct ja. Wanneer krijg je nou zo’n kans!”
Ook schrijver Bert Schierbeek gaat mee om onderweg verslag te doen in het Algemeen Dagblad. Voor de NCRV televisie zijn Didier van Koekenberg en verslaggever Kees van Langeraad erbij. Van Langeraad: “Ik had Afrika-ervaring, daarom werd ik gevraagd verslag te doen van de Tellemexpeditie. Voor de NCRV was ik in het kader van een bijbelactie al eens in Kameroen geweest, of naar Nigeria voor een uitzending gekoppeld aan de protestantse zending. Niet dat ik religieus was, maar dat hoorde erbij. De televisie had in die jaren nog een roeping, namelijk bericht geven over onbekende werelden. In deze traditie paste uitstekend het verslag van de Tellemexpeditie”.
Twaalf expeditieleden vertrekken uit Rotterdam op 7 januari 1964, om 7500 kilometer verderop in Mali op zoek te gaan naar de verdwenen holbewoners.
Uitgemergelde schapenlijken
De NCRV-ploeg filmt de reis per auto naar Mali. Tot aan Marokko gaat het voorspoedig. Haan is bij het uitstippelen van de route vergeten dat het oorlog is in de woestijn tussen Algerije en Marokko. Volgens Kees van Langeraad is het typisch iets voor Haan om dat niet te weten; “Haan deed maar wat. Het was een chaoot. Daartegenover stond dat in wereldvreemde dorpen de bevolking uitliep als Herman Haan voorbij kwam. Hij was heel avontuurlijk en authentiek. Authentieker dan Neckerman als je met Herman Haan op reis ging….niks plannen maar je hart laten spreken”. De NCRV ploeg rijdt uren door de woestijn, die bezaaid ligt met mijnen, maar dat ontdekken ze pas toen ze de woestijn alweer uit reden.
De NCRV ploeg doet vier weken over de reis. De overige expeditieleden hebben het vliegtuig genomen, al dan niet na pech met de andere auto’s. Die zijn dus allang aangekomen bij Sangha, in de Dogonvallei. Maar ze kunnen nog niet beginnen met het onderzoek. Ze moeten wachten op de TV-ploeg. In de auto van de tv-ploeg zitten de onderdelen van de ijzeren kogel voor de bol. Zonder bol kan het onderzoek in de hoge rotswanden niet beginnen.
De wachtende expeditieleden vervelen zich. Bert Schierbeek zal reportages schrijven voor het Algemeen Dagblad. Omdat er nauwelijks iets gebeurt, bedenkt hij bloedstollende verhalen over de verschrikkingen van de Sahara en plaatst daar foto’s bij van uitgemergelde schapenlijken en van skeletten in het zand. Hij eindigt zijn verhaal met de vraag: “waar is de expeditieploeg toch gebleven?” Dat verhoogt de publieke belangstelling in Nederland enorm.
Lipmetingen en gebitsafdrukken
Eén van de doelen van de Tellemexpeditie is het verzamelen van informatie uit mythen en kinderliedjes, uit alles wat betrekking heeft op de verdwenen Tellem.
Ook zoekt de expeditie naar kleding, voedselresten, potten, armbanden en andere gebruiksvoorwerpen. Bij het fysieke onderzoek ligt de nadruk op het meten van lippen, schedels, neuzen en beenderen, waarbij gezocht wordt naar overeenkomsten tussen de Tellem en de Dogon. Wassing schrijft in het logboek regelmatig over het aantal mensen dat hij “antrophologisch behandelde”. Zo schrijft hij in het logboek op 6 februari 1964 “Niet veel te vertellen. 9 mensen onderzocht. Altijd erg lastig om mensen te krijgen. Vrouwen blijkt volkomen onmogelijk te zijn."
Hefting heeft het als arts druk met de kwalen van de lokale bevolking. Hij is volgens zijn zoon de eerste doktor bij de Dogon; “Dottoro Herman” wordt hij genoemd. Hij kan de Dogon als geen ander van hun kwalen afhelpen, want ze reageren al heel heftig op een klein beetje antibiotica. Als dank krijgt Heftig een bos uien of een kip. Hij vult zijn tijd verder met het trekken van rotte tanden en kiezen bij de lokale bevolking. Dagelijks komen tientallen mensen op zijn spreekuur af, op het rotsplateau. Hij helpt mee met het verrichten van de schedel- en botmetingen en schrijft op 7 februari 1964: ”laatste dagen goed doorgewerkt aan het antropologisch onderzoek. Lichaamsmaten, vingerafdrukken, gebitsafdrukken. Langzamerhand raken we door het gips heen”.
Op 10 februari, ruim een maand na het vertrek uit Rotterdam, komt de tv-ploeg eindelijk aan. Nu de club compleet is, kan het echte werk beginnen, in de hooggelegen grotten.
Een geniale uitvinding en een Ikea-geval
De ploeg gaat direct aan de slag en zet de metalen cabine in elkaar. Dat is volgens Groeneveld niet zo heel moeilijk; “een soort Ikea-geval”.
De student Alain Gallay sluit zich op 8 februari bij de ploeg aan. Hij is als medewerker verbonden aan het museum in Bamako en bezig met de afronding van zijn studie prehistorie en etnologie. Gallay vindt de equipe onder leiding van Haan een “enigszins wonderlijk gezelschap”, met een “wat zwakke wetenschappelijke basis”, maar de bol acht hij een geniale uitvinding. Gallay voert de regie over het hijsen van de bol via de walkie talkie.
Wassing beschrijft op 14 februari 1964 het moment dat de bol voor het eerst naar de grot gehesen wordt: “In de snikhete ochtend, onder de brandende zon, had een proefhijs plaats gehad van de kogel, gevuld met zware keien. Omstreeks 4 uur in de middag stapte Haan onder voelbare spanning in de kogel, beladen met slaapzak , drinkwater, zaklantaarn, foto- filmapparatuur, graaf- meet- en tekenmateriaal. Om één etmaal in de grot door te brengen. Iedereen stond op zijn post, de technische ploeg boven, de hijsploeg beneden en de televisieploeg strategisch opgesteld. De walkie talkies stonden aan en toen het sein gegeven was ging de kogel met kleine rukjes van de grond, steeds hoger, tot hij hoog boven de aarde in de lucht zweefde voor de ingang van de grot. Er was intussen wind komen opzetten, die de zware touwen bol deed staan en de kogel liet slingeren. Hierdoor was het onmogelijk de grot te bereiken. Nadat Haan, al hangende voor de grot foto en filmdocumentatie had gemaakt, zakte de kogel weer langzaam naar de aarde……het experiment was geslaagd! De spanning was geweken!”
Haan kan de grot dan wel niet in, toch is iedereen opgelucht dat het systeem functioneert zoals het moest.
Stoer verhaal als in een jongensboek
Miljoenen televisiekijkers volgen de expeditie. In die tijd toch een onbekende vorm van semi-live verslaggeving. Met onregelmatige tussenpozen komt materiaal vanuit Mali naar Nederland. De ploeg, Didier van Koekenberg en Kees van Langeraad, filmt en schrijft ter plekke de scripts, doet de filmrolletjes in doosjes en spreekt commentaar in op aparte bandjes. De filmrolletjes stoppen ze in linnen postzakjes en geven die mee aan iemand van de lokale bevolking. Die kent op zijn beurt weer iemand op het vliegveld zodat een KLM-piloot het mee kan nemen naar Nederland. Als het goed ging kwam het uiteindelijk bij de NCRV terecht, waar van het materiaal een nieuwe aflevering gemonteerd wordt. De uitzendingen zijn niet op een vast tijdstip gepland.
Van Langeraad: Het was een bijzonder onderwerp, onregelmatige uitzendingen, spontaan, dat werkte allemaal in ons voordeel. Het was ook heel spannend, niet zozeer een serieuze reportage over archeologie, maar een stoer verhaal op jongensboekentoon (…) Kritiekloos deden wij verslag van de Tellemexpeditie. Dinsdag schedels meten, woensdag neuzen, het maakte ons niet uit en we schoten er keurig shotjes van. Wij waren helemaal niet bezig met de vraag of dit mensonterend was of niet”.
Het ontgaat de expeditieleden volledig dat ze inmiddels bekende Nederlanders zijn geworden. Zij zitten ver weg, afgelegen en doen gewoon hun werk. De hobby van Haan is met de Tellemexpeditie verworden tot een groots mediaspektakel.
Verdienste van de expeditie
Op de laatste dag doet Groeneveld de belangrijkste vondst van de expeditie. Hij is één van de spelonken binnen gehesen, vastgebonden op een boomtak. Hij grijpt een rotspunt en komt in een ruimte terecht, waar hij botst op een berg beenderen van 2 meter hoogte, 12 meter breedte en 10 meter diepte: een massagraf van 1000 mensen!
Groeneveld: “ik struikelde over de skeletten en moest me er een weg tussen door banen. Heel apart. Het was niet te geloven wat ik daar zag. Het was een verrassing, zoveel beenderen. Het was de fascinatie van het ontdekken van de geschiedenis. Al die hoofdjes gingen rollen, dat vond ik nog het meest indrukwekkend, al die honderden rollende schedels bij elkaar in één grot”.
Omdat het de laatste dag is, ontbreekt de tijd om de nieuwe vondsten aan dieper onderzoek te onderwerpen. De ploeg gaat terug naar Nederland.
Maar Haan is in zijn hoofd al bezig met de voorbereidingen van een tweede expeditie. In 1965 volgt de tweede expeditie naar de Tellemgrotten. En er volgen in de jaren daarna nog meer. Allemaal zonder televisie en niet meer onder leiding amateur-archeoloog Haan. Professor Johan Huizinga neemt het over en vanaf 1974 professor Rogier Bedaux. Wat in wetenschappelijk opzicht de archeologische en cultureel antropologische waarde is van de eerste Tellemexpeditie, is niet helemaal duidelijk. Haan was geen wetenschapper en schreef nauwelijks iets op. Hij liet dus geen wetenschappelijke naslagwerken of onderzoeksrapporten na.
Volgens Gallay, inmiddels gepensioneerd archeoloog, is de verdienste van Haan dat hij de rijkdommen van de Tellemgrotten in de wetenschappelijke wereld openbaar heeft gemaakt. Haan bracht heel bijzonder archeologisch materiaal onder in musea, zodat het goed bewaard zou blijven. Lange tijd blijven Haan’s archeologische vondsten uit de Tellemgrotten het enige referentiekader voor archeologisch onderzoek in die regio. Maar dat is nu niet meer zo. Gallay zegt dat door de voortgang van de wetenschap nu blijkt dat de objecten van Haan uit verschillende tijden stammen en niet alleen afkomstig zijn van de Tellem. Ook andere volken lieten in die bewuste grotten hun resten achter.
Desondanks staat Haan aan de basis van het Nederlandse onderzoek naar de Dogon. Haan’s enthousiasme en zijn neus voor publiciteit hadden tot gevolg dat een groot deel van de Nederlanders kennis maakte met de rijke Afrikaanse cultuur. In het depot van het Museum Volkenkunde in Leiden liggen de beenderen opgeslagen die Groeneveld in 1964 persoonlijk vond.
In de jaren zestig is de kennis over verre landen zeer beperkt, een expeditie op Mali spreekt enorm tot de verbeelding. Tegenwoordig is volgens Langeraad elke avond wel een moeilijke reis op televisie te zien. Die gaan niet over archeologie. De nadruk ligt op avontuur en op de persoonlijke verhoudingen, dat heeft niets met wetenschap te maken. Meestal staat het meeleven met de ontberingen van de expeditieleden centraal. Wellicht dat de uitzendingen vanaf de Beagle, met de nadruk op het wetenschappelijk experiment , de interesse voor de wetenschap weer kunnen doen toenemen.
Research en regie: Reinier van den Hout, Mirjam Gulmans
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: