Op de linkerborst van zijn blauwe blazer rinkelen 8 medailles. De vingers van luitenant-kolonel der Fuseliers b.d. en oud-pelotonscommandant van de Irene Brigade Ton Herbrink strelen geroutineerd langs de veelkleurige linten waaraan metalen kruizen, sterren en cirkels hangen. Op gevoel gaat hij langs de rij versierselen die horen bij Officier in de orde van Oranje Nassau, het Officierskruis, de Nederlandse oorlogsherinneringsmedaille met twee gespen, vier Engelse campaign medailles. Het Franse Legion d’Honneur, en ook nog een hoge van het Vaticaan. “Ik ben er best trots op maar veel van deze medailles zou ik niet gehad hebben als de mensen waarmee ik gewerkt heb, hun zaakjes niet goed geregeld hadden,” zegt de 89-jarige Herbrink bescheiden.
"Mijn doel was dienen"
Herbrink is een van de 3000 militairen die tijdens de Tweede Wereldoorlog voor korte of langere tijd bij de Prinses Irene Brigade gediend hebben. Hij studeert bij het aanbreken van de oorlog aan het seminarie in Luxemburg en komt in maart 1941 aangemonsterd op een koopvaardijschip in Engeland aan. Anderen, zoals Ben ter Haar, steken direct na de Nederlandse capitulatie op 14 mei 1940 met de boot vanaf IJmuiden naar Engeland over.
Eduard Pannenborg volgt de route die de meeste Engelandvaarders volgen en komt via Frankrijk, Spanje en de Pyreneeën uiteindelijk in Engeland aan. Burton Sanders studeert in de Verenigde Staten en keert in 1943 terug naar Europa om te vechten. “Mijn doel was dienen,” zegt Ben ter Haar (95 jaar). Hij draagt geen onderscheidingen en geeft aan zelden aan deze tijd te denken. In de vier oorlogsdagen sjouwt hij een koffer met zich mee met daarin een half jaarsalaris, kleding en een paspoort. Een paar dagen na de Nederlandse capitulatie meldt hij zich al in Engeland voor dienst. “Maar na Duinkerken was het zo’n chaos in Engeland dat me verzocht werd over een half jaartje terug te komen.”
Algemene dienstplicht
In augustus 1940 stelt de Nederlandse regering de dienstplicht in voor mannen tussen de negentien en zesendertig jaar in het buitenland. Vooruitlopend op het succes wordt de naam alvast optimistisch veranderd in de Koninklijke Nederlandse Brigade. Gehoopt wordt tienduizend mannen in te lijven, maar het resultaat valt vies tegen. Velen kiezen ervoor om vrijwillig het Engelse, Amerikaanse of Canadese te versterken en omdat de regering geen sancties kan opleggen komt een flink percentage niet opdagen.
Uiteindelijk geven 1500 man uit 26 landen gevolg aan de oproep. Onder anderen uit Amerika, Zuid Afrika, Canada en Suriname. Mannen die in het buitenland vaak al een gezin en een – beginnende – carrière hebben. Mannen zonder militaire training. Juristen, boeren, zakenmensen, met een gemiddelde leeftijd die ruim boven de 30 ligt. Numerieke sterkte is voor de keuringsinstanties belangrijker dan fysieke fitheid en zo komt het dan ook dat een fors aantal niet-fitte elementen treedt toe tot de gelederen van de Brigade. De leiding van de brigade is veelal in handen van officieren die in Nederland nooit een gevechtseenheid hebben gecommandeerd en hier ook niet voor opgeleid zijn.
De streng hiërarchische structuur en de grote afstand tussen manschappen en officieren strijken tegen de haren in van de veelal redelijk tot goed opgeleide vrijwilligers. Ook het gebrek aan wapens, de slechte huisvesting, latent antisemitisme (Burton Sanders werd bijvoorbeeld in elkaar geslagen omdat hij joods is) dragen niet bij tot het beeld van een goed functionerende Nederlandse eenheid.
“Het was een weinig interessante tijd, we dronken vooral veel bier,” beschrijft Ter Haar zijn rekrutentijd. “We waren gehuisvest in oude fabrieken. Het was een rommelzooitje. Heel elementair allemaal. Engelse instructeurs ontbraken en wij hadden geen goede instructeurs.” Sanders herinnert zich het gebrekkige vermogen van Nederlanders om te exerceren: “Altijd brak er wel een soldaat naar links uit terwijl het commando ‘rechts om’ werd gegeven. Een rotzooitje zou ik het niet willen noemen, we konden niet beter,” zegt Ter Haar. “Het was zoeken naar een vorm om iets te worden.”
Weigering
Het gebrek aan officieren met leidinggevende capaciteiten en het grote aantal kneuzen leidt ertoe dat Bernhard en Juliana in maart 1941 in eerste instantie officieel weigeren om de naam van hun pas geboren dochter aan de brigade te verbinden: “Mijn vrouw en ik kunnen niet goedkeuren dat de brigade de naam van onze dochter ‘prinses Irene’ krijgt, zolang de officieren die in de oorlogsdagen door hun defaitisme de achting van de troep hebben verloren, gehandhaafd blijven en zolang er een vrij groot aantal mensen maar rondhangt zonder welke dienst dan ook goed te zijn.”
Op 27 augustus van hetzelfde jaar reikt Wilhelmina het vaandel echter wél uit aan de Koninklijke Nederlandse Brigade prinses Irene nadat de oude, disfunctionerende officieren vervangen zijn en de kneuzen naar de periferie van de brigade zijn verplaatst. De laatste woorden van Wilhelmina haar speech verraden wat er van de brigade verwacht wordt: “Vertrouwend op God, onzen onbuigzamen wil en de overwinning onzer bondgenootschappelijke Wapenen zal het u gegeven zijn eenmaal als zegevierende bevrijders van Nederland met dit Vaandel den Vaderlandsche Bodem te betreden.”
Maar omdat niemand weet wanneer de bevrijding zal plaatsvinden en minister-president Gerbrandy het onverantwoord vindt om 2000 man in ledigheid op het Engelse platteland te laten zitten, beschouwt hij de brigade “als een reservoir waar alle belangrijke diensten uit kunnen putten.” Zo worden er mensen afgestaan aan de Britse marine, de koopvaardij, aan de RAF of komen ze terecht op bureaufuncties in Londen. Honderd marechaussees vertrekken naar Londen, driehonderd man gaan naar Curaçao, honderd dienen als kanonnier op Nederlandse koopvaardijschepen en tachtig commando’s vertrekken naar Ceylon.
In de lente van 1943 worden uit de valide manschappen drie gevechtstroepen en een verkenningseenheid geformeerd en toegevoegd aan het 21e Engelse legerkorps. Getalsmatig is het niet meer dan een versterkt bataljon, maar door de veelzijdige samenstelling en de beschikbaarheid van pantserwagens, brengun carriers (rupsvoertuigen) en een afdeling artillerie, zijn ze geschikt voor het uitoefenen van opdrachten waarbij snelheid een eerste vereiste is. Uiteindelijk bestaat de brigade op de dag van vertrek naar Normandië uit 1296 manschappen.
Voor de zelfstandigheid van de eenheid is het van belang, hoewel de getalssterkte daar geen aanleiding toe geeft, dat ze zijn ingedeeld in een brigade. Herbrink: “Als bataljon zouden we toegevoegd worden aan een Canadese brigade, en dan zouden we die ook moeten volgen, zelfs naar Italië, en dat was iets wat Wilhelmina niet wilde.” Voor Wilhelmina stond vast dat de brigade als zelfstandige eenheid in de voorste gelederen Nederland moest binnenrijden.
Eindelijk
Geroutineerd en geoefend wordt de brigade pas nadat ze in mei 1941 zijn overgeplaatst naar Wolverhampton in het midden-westen van Engeland. Wapens en materieel is inmiddels in ruime mate voorhanden en de Nederlanders krijgen de beschikking over het modernste materieel. Het vertrouwen in de geallieerde overwinning stijgt wanneer er militaire successen in Rusland en Noord Afrika worden behaald.
“Ze waren goed getraind en ook ik werd in een betrekkelijk bescheiden periode van vier maanden klaargestoomd. Ik leerde schieten, marcheren en rijden op brencarriers.” Zegt Pannenborg. Hij komt eind februari 1944 in Engeland aan, een maand voordat Engeland hermetisch dicht gaat in verband met de naderende invasie. Hij heeft een jaar eerder Nederland verlaten nadat zijn kamergenoot wegens verzetswerk door de bezetter is gefusilleerd. “Ik wilde niet onderduiken omdat de bijdrage aan de gemeenschappelijke zaak dan nul zou zijn. Ik wilde naar Engeland om daar met open vizier tegen de bezetter te vechten” zegt de latere vice-directeur van Philips.
Oefeningen behoren tot het dagelijkse ritueel in Wolverhampton. Op de propagandafilm “Glorious Colours” (“O schitterende kleuren”) uit 1942 scheuren kleine brencarriers met zulke razende vaart door de heuvels van Wolverhampton, dat ze soms loskomen van de grond. Soldaten rennen schietend door het struweel en para’s springen van steeds hogere obstakels af. De heroïek druipt ervan af, maar de boodschap is duidelijk. De Brigade is er klaar voor actie.
“De oefeningen waren goed en de Engelsen hebben ons goed getraind, maar we hadden ook echt genoeg tijd om ons te ontspannen,” zegt Ton Herbrink. “Dansavonden, films en bier. Je kunt niet wegpoetsen dat we het aanmerkelijk makkelijker hebben gehad dan de mensen die in Nederland zijn achtergebleven.” “En we scharrelden ook,” herinnert Ter Haar zich met zichtbaar plezier. “Niet in Wolverhampton, want dat waren fabrieksmeiden. Maar in Londen als je wat vrije dagen had.”
De veldtocht
In de vroege morgen van 6 juni 1944 landen bijna 150.000 Britse, Franse, Canadese en Amerikaanse soldaten op de stranden van Normandië. Aan het eind van de dag hebben geallieerde legers ten koste van bijna 11.000 doden een bruggenhoofd geslagen. “Toen we van de invasie hoorden, ging er een gejuich op,” zegt ter Haar. “We hadden 5 jaar zitten klooien en dan is er eindelijk een begin, en we vroegen ons af: waarom gaan wij nu niet?” Herbrink: ”We konden op onze vingers natellen dat we niet op de eerste dag van de invasie mee zouden doen. Gelukkig maar, want er zijn die dag zoveel militairen gesneuveld, dan was er van ons niet veel overgebleven.”
Twee maanden later, op 5 augustus, op de vijfde verjaardag van Prinses Irene, scheept de Brigade zich in op weg naar Normandië. Waar ze, volgens het dagboek van Sanders op 8 augustus rond half één ‘s middags in Graye-sur-Mer aankomen. Pannenborg: “De brigade moest tonen wat ze kon, maar daarnaast was de symboolwaarde even belangrijk als de militaire. De geallieerden moesten weten dat er onder de troepen die de Nederlandse grens passeerden ook Nederlanders waren. Dat was de rol die wij moesten spelen.”
Op het vaandel van de brigade staan in goud de namen van St. Come, Pont-Audemer, Beringen, Tilburg en Hedel geschreven. Het zijn de plaatsen die de brigade tijdens de veldtocht heeft bevrijd ten koste van 45 doden. In september 1944 overschrijdt de Irenebrigade de Nederlandse grens. Ben ter Haar: “In mijn verkenningsvoertuig was ik waarschijnlijk de eerste die bij Valkenswaard de grens overkwam en dan roep je hoera en dan ga je door, je bent al blij dat er geen Duitsers staan.” Vervolgens nemen ze deel aan de bevrijding van Tilburg en vlak voor de bevrijding raakt de brigade in hevige gevechten met de Duitsers verwikkeld aan de Maas bij Hedel. Op 8 mei 1945 trekt de Prinses Irene Brigade de regeringsstad Den Haag binnen.
Dat de inbreng van de Brigade op het verloop van de oorlog betrekkelijk klein is geweest en dat zelfs Nederland geen halve dag eerder is bevrijd dankzij de Brigade, erkent iedereen. “Maar,” zegt Herbrink, “Ik voel me wel een van de bevrijders van Nederland. Als brigade hebben we geen oorlog te voeren, maar dat we als brigade in een groot geheel hebben mee mogen draaien, daar zijn we bepaald trots op.” Ook Pannenborg beseft dat: “We hadden een duidelijke militaire taak en moesten enigszins ontzien worden bij de bevrijding van Nederland. Maar we hebben in Normandië echt gevochten en bij Beringen, Hedel en Tilburg. Nee, het was echt niet voor de show.” Sanders: “Ik heb mijn steentje bijgedragen en heb gedaan wat ik kon. Ik heb mijn plicht gedaan. Hoe klein dan ook.” Pannenborg: ”Elke soldaat is er één en die macht is opgebouwd uit individuen en als ik nou een individu ben in een divisie van 2000 man, of van een brigade, dat maakt niet uit, want de bijdrage is in beide gevallen even klein.”
Op 13 juli 1945 wordt de brigade in de Haagse Julianakazerne ontbonden. Bij die gelegenheid hecht prins Bernhard de Militaire Willemsorde 4e klasse aan het vaandel. 62 jaar na afloop van de oorlog zijn er nog maar een kleine 100 leden van de Koninklijke Nederlandse Brigade prinses Irene in leven. Oude veelal broze mannen – de jongste is 82 – die met trots en tevredenheid terugkijken op een periode dat ze hun steentje konden bijdragen. Niet meer en niet minder. Ze deden niet mee aan commandomissies, werden niet op spectaculaire wijze gedropt, ze hebben geen grote slagen gewonnen en ze hebben in het grote geheel van de oorlog niets betekend – maar ze waren we wel.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: