Ze is ervoor vernederd, uitgejouwd, kaal geschoren, met menie besmeurd en nog jarenlang met de nek aangekeken. Toch koestert ‘Els’ de herinnering aan haar Hannes: “Hij was mijn eerste liefde. En als ik het over zou moeten doen, dan zou ik het precies zo doen.” Hannes was een Duitse soldaat die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland gelegerd was.
“Moffenmeiden”, of zelfs “moffenhoeren” werden ze genoemd, de meisjes die tijdens de oorlog met Duitsers vreeën en een erger verraad dan verkering met de vijand was in die jaren nauwelijks denkbaar. Toch is het, zoals zo vaak, onjuist alle 140.000 meisjes die naar schatting “fout” moeten zijn geweest, over één kam te scheren. Je had de berekenende types die het met de ene Duitser na de andere aanlegden, op zoek naar het goede leven in die moeilijke jaren. Maar aan de andere kant staan de meisjes van zeventien of achttien die echt verliefd werden op een jongen, vaak ook nog een puber, en die daar ruim een halve eeuw later nog met glanzende ogen over vertellen.
Het was moeilijk om ze te spreken te krijgen, de voormalige ‘fout verliefden’. Het zijn inmiddels meisjes van tachtig en sommigen hebben meer dan zestig jaar hun mond dicht gehouden. Maar als ze dan gaan praten, blijken ze nog tot in détail te weten wanneer ze hun Duitser voor het eerst ontmoetten, waar ze wandelden en wat voor bloemen hij voor haar plukte. Maar hoe de ouders reageerden, hoe ze de schande verborgen, wat voor verdriet ze hadden om de publieke vernedering; allemaal hebben ze de pijn van deze herinneringen verdrongen en verstopt onder een glasharde ontkenning: “Ik had geen oorlog. Zij hadden oorlog”, zegt mevrouw van Maanen. “Ik fout? Ik zou niet weten waarom,” zegt mevrouw Bruins.
Schönes Mädchen
"Ik begon hem zo langzamerhand een schoft te vinden," zegt mevrouw Bruins, over haar Duitse oorlogsliefde die haar met baby en al in de steek liet, ruim zestig jaar later. Ze schrikt zelf zo van haar eigen uitspraak dat ze ongemakkelijk begint te lachen.
Mevrouw Bruins zat in het laatste jaar van de HBS toen de oorlog uitbrak. Ze was goed op school. Zo goed dat de jongens uit de klas haar 's avonds belden om de oplossing van de wiskundesommen te horen. Maar als ze een schoolfeestje had, zat ze de hele avond aan de kant. Geen klasgenoot die haar vroeg. De klassieke muurbloem was ze. Ze is nu zesentachtig, maar nog steeds kun je aan haar voelen hoe erg ze dit gevonden moet hebben.
En toen verschenen er overal Duitse jongens, en die riepen "Schönes Mädchen" naar haar. En als ze zondagsmiddags met haar zusje naar café Modern ging om te dansen, "nou, dan zat ik geen seconde op haar stoel." Toen de Utrechtse Stadsschouwburg werd geopend, nam ze een abonnement: "Daar kwamen veel Duitsers. En in de pauze, als ik daar met mijn glaasje limonade stond, kwamen er vier, vijf mannen om me heen staan." Het meisje van net twintig dat mevrouw Bruins toen was, beleefde eindelijk haar glorieuze momenten. Toen een van de jongens uit haar klas haar op straat aansprak en zei dat "ze met een Mof was gezien, en of ze wel wist hoe erg dat was, zeker gezien al die jongens die in het hospitaal lagen," antwoordde ze dan ook: "Dat kan wel zijn, maar al die jongens hebben met mij niet gedanst."
"Duitse soldaten waren overal, waar je ook kwam," zegt ook mevrouw van Maanen, "terwijl de meeste Nederlandse jongens waren ondergedoken. Ik ging met mijn vriendinnen met de trein naar de bioscoop in Amsterdam en daarna naar Hecks. Hartstikke gezellig." Toen ze een keer alleen naar Amsterdam ging, stond op het station een Duitse soldaat. Ook alleen. Wat hij precies zei, weet ze niet meer, maar ze weet wel dat ze met hem naar een bierkelder en de bioscoop is geweest. En ze weet ook dat ze die eerste keer afsprak niet met hem in dezelfde treincoupe te reizen en hem pas op het station in Amsterdam weer te zien. "Dat deed je niet. Als bekenden je zagen... Het was toch de vijand." Als we haar confronteren met het feit dat ze daar op dat station wel een keuze maakte, dat ze zijn avances ook had kunnen negeren, kijkt ze ons aan alsof ze geen idee heeft waar we het over hebben, Maar uiteindelijk geeft ze toe: "Ja, ik heb ja gezegd tegen een Duitser. Hij heeft me niet bij mijn nekvel gegrepen en gedwongen. Want ze waren hartstikke correct."
Zo jong, zo verliefd
Natuurlijk, de Duitser was de vijand die het land bezet had. Maar in die eerste oorlogsperiode bleef in het dagelijks leven verbazingwekkend veel hetzelfde. Mensen gingen uit, zaten op dansles en bezochten de schouwburg. Nederland was gecapituleerd en er waren de eerste maanden slechts enkele honderden Duitse militairen voor nodig om het land onder controle te houden.
Het besef dat hun Duitse soldaat ‘de vijand’ was, kon de betovering van de verliefdheid van de meisjes van toen niet verstoren. “Ik zag hem twee, drie keer in de week. Wanneer het maar kon. Dan wandelden we langs de dijk, zaten op een bankje en kletsten maar. Over hoe het zou zijn als der Krieg afgelopen zou zijn, dat hij me zou leren skiën..,” vertelt mevrouw van Maanen. “Later kwam je er achter wat ze allemaal hadden uitgevreten, maar daar hadden we toen nog geen idee van.” “Wat Hannes en ik samen deden, dat mag van de preekstoel voorgelezen worden,” zegt ‘Els’, de vrouw die onherkenbaar in beeld wil, “we waren zo onschuldig, zo jong en zo verliefd”.
Maar toch voelen we ons als makers van deze Andere Tijden regelmatig in een spagaat staan. Ze klinken onschuldig, de meisjes van toen, maar mevrouw van Maanen vertelt ook over één van haar vriendinnen: “Die stak de straat over als ze een Duitser aan zag komen, en als één van hen de weg vroeg, wees ze expres de verkeerde kant op.” Haar gedrag was niet vanzelfsprekend; vriendinnen gedroegen zich anders. En wat te denken van mevrouw Bruins? Ze danste bij Modern en bezocht iedere twee weken de schouwburg “omdat daar veel Duitsers kwamen”. Maar ze werd ook lid van een Duitse boekenclub, had Mein Kampf in de kast staan en nam later een baan bij een Duits bedrijf dat oorlogsmaterieel maakte. En dan ruim zestig jaar later zeggen dat ze niet het idee heeft iets fout te hebben gedaan? Naïviteit? Berekening? Of rechtvaardigt ze het voor zichzelf? Nog steeds, na al die jaren?
Een van de vrouwen die we spraken vertelt over de zoon die ze van haar Duitse oorlogsliefde kreeg. “Hij had op school nooit vriendjes. En eigenlijk is hij zijn hele leven een eenling gebleven.” Zijn moeder verklaart dat uit zijn karakter. De vraag of zijn gedrag iets te maken heeft met het stigma dat hij als kind van een Duitser ongetwijfeld had in het dorp waarin hij groot werd, komt simpelweg niet bij haar op.
Schade en schande
‘Els’ komt uit een klein, streng gelovig, kruideniersgezin. Maar haar vader en beide broers waren ook lid van de NSB – wat hen na de oorlog op dwangarbeid is komen te staan. Maakt die omstandigheid het nou begrijpelijk of juist afkeurenswaardig dat ‘Els’ met een Duitser vree? Hoewel, vree? “Handje vasthouden, op een bankje zitten, praten en pas heel veel later een beetje zoentjes geven…” zegt ze. Ze heeft er spijt van dat ze “zo door en door fatsoenlijk was”. Haar Hannes kwam in latere oorlogsjaren om; zijn schip werd beschoten en zonk in de Middellandse Zee.
En dan nog zo’n verschijnsel: de NSB-vader van ‘Els’ werd door dorpsgenoten, niet NSB’ers, als bemiddelaar ingeschakeld als er problemen met de in hun dorp gelegerde Duitsers waren. Als het varken van de buren afgepakt dreigde te worden voor Duitse consumptie of als andere buren midden in de hooitijd hun paard en wagen ter beschikking moesten stellen voor het vervoer van Duits oorlogsmateriaal, dan kwamen ze bij ‘Els’ aan de deur, met het verzoek of haar vader dat niet kon voorkomen. En dat lukte hem regelmatig.
Mevrouw Bruins werkte na haar eindexamen bij haar vader, een aannemer, op kantoor. Ze zegt er niets over, maar je voelt dat haar ouders vreesden voor hun goede naam met een dochter die met een Duitser liep. Op een gegeven moment laat haar vader weten dat hij geen werk meer voor haar heeft en dat ze maar ergens anders een baan moet vinden. Die vindt ze. In Amsterdam, wat haar op bijltjesdag, de dag des oordeels over de toen zo gehate moffenmeiden, een hoop ellende heeft bespaard.
Een van de Duitsers die mevrouw Bruins in de schouwburg ontmoet, maakt haar het hof, brengt haar naar huis en neemt afscheid met een galante handkus. Later nodigt hij haar uit voor een feestje bij hem thuis: “Hij had de beschikking over een huis en werd verzorgd door een oppasser. Hij was hoog. Kapitein. Zijn chauffeur bracht me na afloop naar het station, maar één keer was ik de tijd vergeten en ben ik blijven slapen. Nou, van het een kwam het ander.”
Ze kreeg een kind van de Duitse kapitein die in kamp Vught werkte – één van de naar schatting veertienduizend kinderen die de Duitsers hier in de oorlog verwekten. Hij gaf haar zeshonderd gulden om de bevalling te betalen, maar verder wilde hij niets van de baby weten. Zij was tweeëntwintig en hij ‘in de veertig’. In het Spinozaziekenhuis waar ze in november 1944 haar zoon baart, spreken noch de verpleging, noch haar kamergenoten tegen haar: “Ze wilden niets van me weten. Omdat ik een kind kreeg van een Duitser.”
Bevrijding of bijltjesdag
Dan breekt de bevrijding los. Mevrouw van Maanen voelt de bui hangen en vlucht op de fiets naar een tante in Maarssen waar niemand weet dat ze verkering had met een Duitser. Mevrouw Bruins woont met haar zoontje inmiddels in Amsterdam en ontspringt op die manier de dans. In de eerste ordeloze dagen, vindt overal in het land bijltjesdag plaats. Ook in het dorp van 'Els'. Onder bedreiging van stenguns halen zes mannen van de Binnenlandse Strijdkrachten haar uit huis. Samen met de andere 'moffenmeiden' wordt ze door het dorp gereden en uitgejouwd, bespuugd en vernederd door een uitgelaten menigte. Vijf jaar lang woede, frustratie en haat ontlaadt zich. De meisjes vormden een makkelijk doelwit: de hele straat, de hele wijk, het hele dorp, iedereen, wist precies wie er met een Duitser was omgegaan; daar was immers vijf jaar lang over gefluisterd.
In een leegstaand gebouw worden de meisjes verzameld. De schoolarts onderzoekt ze op geslachtsziekten. De lokale kapper scheert ze kaal. "Onbeschrijflijk," zegt 'Els' nu. "Onbeschrijflijk. Wat daar bij die schoolarts gebeurde... Maar het maakte dat ik alleen nog maar verachting voor die mensen daar voelde. Dat hielp. Naast de kapper stonden twee ouderlingen van de kerk die me elke zondag twee keer in de kerk hadden gezien. Ze zagen er op toe dat ik niet ontsnapte." Ze krijgt met menie een hakenkruis op haar kale hoofd gekalkt. "Ik dacht: 'Dit nekkie dat nu kaalgeschoren wordt, zal niet buigen. Nooit.'" En met opgeheven hoofd loopt 'Els' naast haar broer die haar komt ophalen, door het hele dorp naar huis. "Zullen we niet wachten tot het donker is," vraagt 'Els'. "Nee," zegt haar broer, "ze willen je graag zo zien. Dan zullen ze je zo zien."
Research: Yfke Nijland
Regie: Carla Boos en Godfried van Run
Uitzending: do 2 nov 2006, 20.55 uur, Nederland 2.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: