Het Rijke Roomse Leven
“Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Gaat dus en maakt alle volken tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige geest en leert hen te onderhouden alles wat ik u heb bevolen.” Geïnspireerd door deze woorden uit het evangelie van Mattheüs (Mt.28,18-20) trekken missionarissen blijmoedig de wereld over om het geloof te verspreiden. Nederlandse paters, broeders en zusters vertrekken naar de menseneters op Borneo, de koppensnellers van Nieuw-Guinea, naar China, Latijns-Amerika en naar donker Afrika. Ze weten niets van het land waar ze heen gaan, niets van het volk, de gebruiken en de ontberingen die op ze wachten.
Eind negentiende eeuw bevrijdt katholiek Nederland zich van het protestantse juk; het begin van het Rijke Roomse Leven. De Nederlandse katholieken emanciperen, zijn trots op hun roomse identiteit en willen dat uitdragen ook. In Nederland, maar ook ver daarbuiten. De eerste Nederlandse missionarissen hebben een duidelijk doel: het ware geloof verkondigen. De heidenen moeten worden gered.
Het leven van deze pioniers is zwaar en vol gevaren. Velen overlijden binnen vijf jaar. Ze sterven tijdens hun maandenlange tochten door gebieden waar nog nooit blanken zijn geweest. Ze worden vermoord door vijandige stammen of sterven aan malaria en andere ziekten. Maar hun geloof is groot. “God wil het” en met rotsvaste overtuiging verruilen ze hun bekende en veilige wereld voor de wildernissen van Azië en Afrika.
Na de Eerste Wereldoorlog neemt de Nederlandse missie pas echt een grote vlucht. De kloosters en seminaries zitten vol met jonge katholieken die hun roeping willen volgen. Ook het thuisfront heeft het er druk mee. In het hele land zamelen familieleden en vrienden geld, kleding en zilverpapier in voor de missie. In 1940 zijn er 6300 Nederlandse missionarissen. Overal ter wereld verkondigen ze het geloof, stichten ze scholen, ziekenhuizen en nieuwe kerkgemeenschappen. Het absolute recordaantal Nederlandse missionarissen is in 1963. Eén op de negen missionarissen ter wereld is dan van Nederlandse afkomst.
Op avontuur naar Congo
“Onze lieve Heer heeft mij nodig gehad”
“Wij waren niet voorbereid op Congo, geen van allen. Ik kende geen woord van de taal. Dat moesten we maar ter plekke leren”. Pater Frans Waldram wordt in 1926 in Amsterdam geboren in een oerdegelijke katholieke familie. Twee ooms zijn priester bij de Orde van de Kruisheren. “Ik weet nog goed dat mijn ene heeroom, die missionaris in Congo was, zijn eerste mis deed in onze parochie. Ik was een jongen van zeven jaar. Dat maakte indruk.” Ook Frans Waldram gaat het klooster in en wordt in 1952 tot priester gewijd: “Ik kreeg een briefje van de Overste: jouw Heeroom is in Congo, hij zal het wel fijn vinden als jij ook naar Congo gaat”. Waldram vertrekt dat zelfde jaar. “Wij wisten dat we voor minstens zes jaar vertrokken. Ik was 27 en wist nog niets van de wereld. Allereerst moest je wennen aan al die zwarte gezichten. Eenmaal aangekomen stuurden ze je met een vrachtwagen en een stel spullen naar het binnenland. Ga je gang maar. Je kreeg een paar jongens mee die het eten moesten klaarmaken en ons de taal leerden. Wijs aan en schrijf maar op. Zo heb ik de taal moeten leren.”
Pater Waldram wordt leraar Latijn en Wiskunde op het seminarie van Bondo in het noorden van Congo. “Ik was gelukkig in Congo. Het feit dat je daar echt dienstbaar kon zijn, de mensen daar tot steun proberen te zijn, maakte mij gelukkig. Zieltjes winnen? Ik heb dat nooit zo ervaren. We waren zeker evenveel ontwikkelingswerker als priester.”
De 89 jarige zuster Mien van Elten is al twaalf jaar met pensioen en woont in het klooster van het Belgische Berlaar. Gepassioneerd vertelt ze over haar missiejaren. Als klein meisje krijgt ze haar roeping: “Op de lagere school in Tilburg vertelde de juffrouw over het boek ‘De negerhut van Oom Tom’. Dat heeft mij zo gepakt als kind. Ik zag die negertjes en kon ze niet meer kwijtraken.” In 1936 treedt ze op 19-jarige leeftijd in bij de zusters van het Heilig Hart van Maria van Berlaar in België. Ze krijgt een nieuwe kloosternaam: zuster Ennodia. “Onze Lieve Heer heeft mij nodig gehad. Als hij je moet hebben, dan moet je gaan. Ik wist dat ik naar de missie wilde, naar Congo.”
In maart 1940 vertrekt ze samen met een aantal collega-zusters naar haar missiepost in Noord-Congo. “Voor mij was het een avontuur. We hadden al veel over de missie gehoord. Maar een echte voorbereiding hebben wij niet gekregen”. Bij aankomst worden de nieuwe zusters hartelijk verwelkomd door de bevolking: “Je weet niet wat je ziet. Al die mensen die lawaai maken, zingen en allemaal even vriendelijk. Dan voel je je direct thuis. Ik dacht: we horen erbij en het is goed zo”. Ze wordt onderwijzeres: “Mijn eerste klaslokaal had alleen een afdak en wat palen in de grond. Daar zaten de kinderen op. ’s Nachts sliepen er de geiten. Ik leerde ze taal, lezen, schrijven en rekenen. En de meisjes kregen handwerken. Naaien en breien.”
Zuster Mien geniet van haar leven met de andere zusters op de missiepost. “We waren allemaal blij. Iedereen had zijn handen vol. Ik met school, de andere zusters met het ziekenhuis.”
Gijzelaars van de Simba’s
“Negen bange maanden”
Het zijn de goede en rustige jaren van de missie. Congo is dan nog een Belgische kolonie, waar met strakke hand de rust en orde wordt gehandhaafd. De Belgische autoriteiten leggen de missionarissen geen strobreed in de weg. Maar in 1960 verandert alles. Het land maakt zich los van zijn Belgische kolonisator en wordt onafhankelijk. Pater Waldram: "Vanaf de Onafhankelijkheid in 1960 is het onrustig gebleven. Hier en daar werden missionarissen vermoord. De Congolezen hebben ons, zeker in het begin, teveel vereenzelvigd met de Belgische autoriteiten."
Het onafhankelijke Congo kent veel problemen. De nieuwe machthebbers komen hun beloftes niet na. Wanneer de jonge Udense pater Jan Verhoeven in 1963 naar dat land vertrekt is, zijn vader daar helemaal niet blij mee. Zijn zuster Mariet van Rooij-Verhoeven: "Hij was bezorgd. Hij wist dat het politiek daar niet zo lekker zat." In 1964 ontstaan in het hele land opstanden tegen het centrale gezag. De rebellen worden gesteund door het communistische Rusland en China. De rebellen in het noordoosten van Congo noemen zich Simba, wat leeuw betekent. Een woord dat kracht moet uitstralen en angst aanjaagt. De rebellen zijn veelal jonge jongens die ontevreden zijn met de sociale toestand in hun land na de onafhankelijkheid. Ze worden opgezweept door de opruiende toespraken van hun leiders die handig gebruik maken van het hardnekkige bijgeloof van de bevolking. Beschermingsrituelen geven de rebellen, die met alcohol en drugs in een roes worden gehouden, het gevoel dat ze onoverwinnelijk zijn. Onkwetsbaar voor vijandelijke kogels. In het hele land gijzelen de rebellen missionarissen en andere blanken om hun eisen kracht bij te zetten.
Het is 20 Augustus 1964 als een vrachtwagen met opstandelingen de missiepost van pater Frans Waldram binnenrijdt: "Ze schreeuwden en brulden. Wij moesten allemaal naar buiten en onze kamers werden doorzocht op communicatiemiddelen. Ze dreigden met geweren." Alle paters, broeders en zusters die zich op de verschillende missieposten in het gebied bevinden worden door de rebellen naar de stad Bondo gedreven. Het is het begin van een maandenlange gijzeling. Pater Waldram: "Het zijn negen bange maanden geweest, ook in de maanden dat we goed werden behandeld. Er was vooral die grote onzekerheid: hoe gaat dit aflopen?"
De missionarissen moeten van de rebellen aanwezig zijn bij zogenaamde volkstribunalen. Zuster Mien: "Wij moesten ook voor dat tribunaal komen. De mensen waar de rebellen iets tegen hadden zouden direct afgemaakt worden. Er werd aan de bevolking gevraagd: Is die zuster een goede? Heeft zij iets gedaan wat slecht voor u is? Anders gaan we haar direct doodschieten. Iedereen werd gevraagd of wij mochten blijven leven." De zusters en paters mogen blijven leven. Andere vermeende vijanden van de rebellen worden voor de ogen van de missionarissen geëxecuteerd. Zuster Mien: "Bij de eerste terechtstelling was de vader van één van de zwarte zusters. Hij werd beschuldigd van van alles en nog wat. Wij moesten er allemaal bijstaan, het hele dorp moest komen. En wanneer er iemand viel, dan moesten we allemaal zwaaien. Dan was er weer een vijand minder. Er zijn er die dag op die manier vijf afgemaakt." Ook de jonge pater Jan Verhoeven is aanwezig en schrijft in zijn dagboek: "Ik had nog nooit eerder mensen zien doodschieten en zeker niet zo. Ze worden doorzeefd. Ze stuiptrekken even en liggen dan stil in het gras."
Er volgen vele huiszoekingen en bezittingen van de missionarissen worden in beslaggenomen door de rebellen. Na de vondst van een Belgische vlag, de vlag van de gehate ex-kolonisator, worden de paters voor één nacht in de gevangenis opgesloten. Van het eigenlijke missiewerk komt niets meer terecht. Het seminarie en de school in Bondo worden door de rebellen gesloten. Pater Waldram: "Mishandeld zijn we gelukkig nooit. Maar we waren ontzettend bang."
De internationale politiek
“De moeilijkste beslissing in mijn leven”
Het nationale leger van Congo probeert de opstand de kop in te drukken en trekt samen met buitenlandse huurlingen op tegen de rebellen. Maar de operatie verloopt traag. Wanneer de rebellen dreigen alle blanken in het door hen gecontroleerde gebied, om te brengen organiseert de Belgische regering met hulp van de Amerikanen een bevrijdingsactie in de regionale hoofdstad Stanleystad. Alhoewel er ook veel Nederlandse missionarissen in het gebied zijn, laat de Nederlandse regering de bevrijdingsactie over aan de Belgen en doet verder niets.
Etienne Davignon was in die jaren kabinetschef van de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Henry Spaak en belast met Congo: “Ik heb in mijn carrière geen moeilijkere beslissing moeten nemen. Er was grote onzekerheid en de situatie was zeer gevaarlijk. Het moest een verrassingsoperatie zijn, want de risico’s waren enorm. Als we niets zouden doen zou de situatie alleen maar slechter worden.” Maar de Belgische regering vreest wraakacties tegen de gijzelaars als de operatie niet snel en efficiënt genoeg wordt uitgevoerd.
Op 24 november 1964 landen Belgische parachutisten in Stanleystad en bevrijden ruim duizend blanke gijzelaars. Etienne Davignon: “De operatie verliep veel beter dan gehoopt. Binnen veertig minuten waren we in Stanleystad.” De interventie leidt tot grote woede. Niet alleen van andere Afrikaanse landen maar ook van Rusland en China. Het is het hoogtepunt van de Koude Oorlog. België wordt in de Veiligheidsraad beschuldigd van neokolonialisme en anticommunistische bemoeienis met interne aangelegenheden. Onder deze internationale druk worden de Belgische troepen direct weer uit Stanleystad terug getrokken, terwijl in de rest van Congo nog vele honderden missionarissen gegijzeld worden. De Belgische regering besluit dat ze niets meer kan doen. Ook niet voor ongeveer vijftig missionarissen, waarvan vele Nederlanders, die in Bondo gevangen worden. Bondo is te ver weg en te ontoegankelijk voor een snelle militaire operatie. En dus hebben de gijzelaars in Bondo pech. Etienne Davignon: “Jammer genoeg. Je bent in de slechte situatie, in de slechte regio op het verkeerde ogenblik. Tot op de dag van vandaag vraag ik me af of we het beter hadden kunnen doen. Of we meer levens hadden kunnen redden?”
De missionarissen in Bondo horen een paar dagen later over de actie in Stanleystad en hopen ook op een snelle bevrijding. Maar die komt niet. Pater Frans Waldram: “Ik heb altijd het idee gehad dat ze ons aan ons lot hebben overgelaten. Waarom lieten ze ons daar zo zitten?”
Dus gaat de gijzeling door. De Simba’s in Bondo zijn woedend over de bevrijdingsactie in Stanleystad en willen uit wraak de missionarissen in Bondo vermoorden. Hun plaatselijke commandant, kolonel Makondo, weet dat te verhinderen en neemt de missionarissen in bescherming. In december 1964 zet het Nationale leger zijn opmars naar het Noorden voort. Kolonel Makondo verplaatst daarom zijn gijzelaars van Bondo naar het “veiligere” Buta. Wekenlang gebeurt er niets. De missionarissen worden met rust gelaten. Als voedsel en medicijnen opraken mogen Pater Waldram en Pater Vissers zelfs vertrekken om proviand te gaan halen. Maar onder het dreigement dat de andere missionarissen worden vermoord als zij niet terugkeren.
Moord aan de Rubi
“Ze hebben ons aan ons lot overgelaten”
In het voorjaar van 1965 loopt de spanning op in Buta. De Simba’s weten dat het nationale leger en de huurlingen in aantocht zijn en reageren hun frustraties af op de inwoners van Buta. De missionarissen worden van verschillende kanten gewaarschuwd dat de Simba’s zich nu tegen hen zullen keren. Op 19 mei 1965 vertrekt pater Waldram opnieuw om voedsel te gaan halen. Hij is bezorgd over de reactie van de Simba’s op de oprukkende bevrijdingstroepen en vreest wraakacties. Hij steekt de grens met de Centraal Afrikaanse Republiek over en dring bij de Belgische en Amerikaanse consulaten aan op een snelle luchtactie. Maar er gebeurt niets. Wel wordt de grens met Congo afgesloten en Waldram kan niet meer terug.
Twee weken later bereikt Buta het bericht dat de blanke huurlingen tot op 100 kilometer zijn genaderd. De rebellen raken in paniek. Dolgeworden Simba’s drijven de blanke zusters naar het missiehuis van de paters en broeders, die reeds drie aan drie op de grond zitten. De hele groep wordt in het politiebureau opgesloten. Er volgt een vernederende inspectie waarbij de gevangenen zich moeten uitkleden. Omdat ze het ergste vrezen, geeft pater Vissers de paters en broeders de absolutie. Berustend en vol geloof wachten ze af.
De volgende ochtend worden de zusters van de paters en broeders gescheiden. Rond vier uur bestormt een groep Simba’s het politiebureau en drijft de mannen naar buiten. Ze lopen op blote voeten, zonder toog en worden ruw behandeld. De rebellen voeren ze af naar de oever van de Rubi-rivier. Onder luid getier worden de paters en broeders met speren, knuppels en hakmessen vermoord en daarna in de rivier gegooid. Omdat de zusters de moordpartij niet hebben gezien, komt een verdwaasde Simba een afgehakt been van één van de paters tonen. Hij dwingt de zusters het been aan te raken. Die dag zijn eenendertig missionarissen vermoord, waarvan veertien Nederlandse Kruisheren, vijf geboren en getogen in Uden. Het is de bloedigste dag uit de geschiedenis van de Congolese missie.
Pater Frans Waldram zit dan nog steeds vast in het buurland, de Centraal Afrikaanse Republiek. Hij heeft zijn collega-priesters nooit meer kunnen bereiken en hoort via de Wereldomroep welk drama zich in Buta heeft afgespeeld. Hij worstelt tot op de dag van vandaag waarom zij vermoord werden en hij geluk heeft gehad. “Er was gewoon geen reden. Als ik er was geweest dan had ik ook dood gemoeten.” De zusters worden niet vermoord, maar door de rebellen als gijzelaars meegevoerd, diep de binnenlanden in. Onder hen zuster Mien: “Als je negen maanden met de dood voor ogen gestaan hebt, iedere dag, dan weet je wat de dood is. We hebben naar de dood verlangd, en gevraagd. Maar het is niet doorgegaan. Toen die paters vermoord zijn, hadden we spijt dat ze ons lieten leven.”
Na vier weken worden de zusters in het oerwoud door huurlingen bevrijd. Zuster Eveline, die samen met zuster Mien bevrijd wordt, schrijft later in haar dagboek: “Wij hebben ons dikwijls afgevraagd, waarom zij? Waarom wij niet? Maar eerbiedig en deemoedig buigen wij het hoofd voor Gods ondoorgrondelijke raadsbesluiten en Zijn Goddelijke Almacht die recht kan schrijven op kromme lijnen.”
Terug naar Congo
“Niet goedkeuren, wel begrijpen”
De overlevenden keren terug naar Nederland. Pater Waldram en zuster Mien bezoeken de families van de veertien vermoorde Nederlandse missionarissen om ze persoonlijk te vertellen over de gebeurtenissen. Ook bij de familie van pater Jan Verhoeven. Zijn zuster herinnert zich nog goed wat zuster Mien haar en haar ouders vertelde: “Het was hard, maar wel de waarheid. Ik hoor mijn moeder nog zeggen: ik hoop dat ze hem meteen doodsloegen. Ik hoop maar dat Jan meteen dood was”.
In België en Nederland zijn er herdenkingsdiensten. Uden, waar het klooster van de vermoorde Kruisheren staat, is heel even voorpaginanieuws. Op 9 juni 1965 reageert de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns op kamervragen. Volgens Luns was de Nederlandse regering machteloos geweest om het bloedbad te voorkomen. “Wel is gepoogd… met enige bevriende mogendheden, ook in Afrika, de rebellen ertoe te bewegen zich niet te vergrijpen aan het leven van gijzelaars.” Tot zijn grote spijt hebben die pogingen geen resultaat gehad, aldus de minister in de Tweede Kamer.
Ondanks hun gruwelijke ervaringen gaan pater Waldram en zuster Mien terug naar Congo. Pater Waldram vertrekt in 1967 en gaat werken op de missiepost van een van de vermoorde paters, zijn heeroom Filip Waldram. Hij blijft er twintig jaar. Ook Zuster Mien heeft heimwee naar Congo. Zij gaat in 1972 terug en werkt er tweeëntwintig jaar in de leprazorg. Ze spreekt nooit meer met de mensen in Buta over de moord op de missionarissen. Ze wil niet weten wat er precies is gebeurd, omdat het te gruwelijk is. Bovendien wil ze de mensen daar niet in verlegenheid brengen: “Zij voelen zich schuldig om wat er daar is gebeurd. Waarom zou ik haten? Ik hou van die mensen. Je moet het niet goedkeuren, maar wel begrijpen”. Twaalf jaar geleden is zuster Mien definitief uit Congo teruggekomen. Net als alle andere missiecongregaties is er ook bij de Zusters van Berlaar al jaren geen nieuwe aanwas meer. Na het hoogtepunt in 1963 krijgen de eens overvolle kloosters weinig tot geen nieuwe leerlingen. Het aantal Nederlandse missionarissen neemt snel af. Van de bijna negenduizend Nederlanders die in 1963 als missionaris werken, zijn er vandaag de dag nog een kleine dertienhonderd over. Zuster Mien: “Hoe het verder moet? Dat moeten we afwachten. Wanneer er geen jonge mensen bijkomen, dan moeten we uitsterven. Dat is simpel”. Maar heimwee naar Congo heeft zuster Mien nog iedere dag. “Als het kon ging ik terug. Het is een mooi volk”.
Tekst en research: Carolien Brugsma
Samenstelling en regie: Godfried van Run
Uitzending: do 12 okt 2006, 20.55 uur, Nederland 2.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: