Bezetting
“Redden wat er te redden valt”
“Moeilijk was het, heel erg moeilijk”. Dat zegt jonkheer mr. Maurits van Karnebeek in een interview in 1985 over zijn jaren als burgemeester van Zwolle tijdens de Duitse bezetting. “Het was voortdurend zoeken naar het midden, tussen het bieden van verzet of het mogelijk maken daarvan en het in stand houden van een werkbare situatie met de Duitsers”. Deze politieke en bestuurlijke dwangpositie van een burgemeester in oorlogstijd is ondertussen spreekwoordelijk geworden en verwijst naar de noodgedwongen keuze voor het minste kwaad. Redden wat er te redden valt, waarbij men soms vuile handen moest maken. De burgemeesters vormden een schakel tussen het Duitse bezettingsbestuur en de Nederlandse samenleving. Ze moesten op zoek naar een manier om er ‘het beste van te maken’. Maar daarmee werden ze, vaak onbedoeld, een instrument van de Duitse bezettingspolitiek.
Professor dr. Peter Romijn, hoofdonderzoeker van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, deed de afgelopen jaren onderzoek naar de Nederlandse burgemeesters in oorlogstijd. Volgende week wordt zijn boek gepresenteerd. In Andere Tijden het verhaal van drie Zwolse oorlogsburgemeesters op rij; Burgemeester Van Walsum, burgemeester Van Karnebeek en de NSB-burgemeester Meerkamp van Embden.
“Wij stonden, zooals ik bij mijn burgemeestersbesprekingen vaak tot uitdrukking bracht, als een ketting, arm in arm, aaneengesloten, om de lawine, die ons bedreigde tegen te houden en de verliezen tot zoo klein mogelijke proporties terug te brengen”, schrijft voormalig secretaris- generaal van Binnenlandse Zaken mr. K.J. Frederiks in 1945. Het is illustratief voor het door hem en zijn burgemeesters gevoerde beleid tijdens de Duitse bezetting.
Als Nederland op 15 mei capituleert, is de koningin met haar voltallige kabinet al naar Londen gevlucht. Het Nederlandse bestuur komt onder gezag van Rijkscommissaris Seyss Inquart. De dagelijkse leiding over het Ministerie van Binnenlandse Zaken ligt bij de hoogste Nederlandse ambtenaar, secretaris-generaal mr. K.J. Frederiks. Als waarnemer van de Nederlandse minister in ballingschap moet Frederiks de ruim duizend Nederlandse burgemeesters aansturen en hun beleid zo goed mogelijk coördineren. Ook onderhoudt hij namens hen de contacten met de hoogste Duitse autoriteiten. Frederiks denkt dat de bezetting snel voorbij zal zijn en richt zijn hele beleid op het in aanblijven van de vooroorlogse burgemeesters. Hij is ervan overtuigd dat dit de beste bescherming biedt voor de bevolking. Bovendien hoopt hij op deze manier de gehate NSB buiten de deur te houden. Een machtsovername door de NSB is zijn grootste angst, die met alle middelen voorkomen moet worden. Het is een kwestie van “redden wat er te redden valt”, zoals Frederiks zelf zegt.
In de eerste maanden van de bezetting zijn de burgemeesters optimistisch over de positieve rol die ze kunnen spelen. Ze proberen het vertrouwen van de Duitsers te winnen door de openbare orde te handhaven en hun bevolking op te roepen tot terughoudendheid en kalmte. Daarmee, is de hoop, kunnen repercussies tegen hun burgers worden voorkomen. Een aantal burgemeesters kiest een andere strategie en verzet zich in die eerste maanden wèl openlijk tegen de Duitsers. Zij worden ontslagen en veelal vervangen door NSB-burgemeesters.
Verzet tegen Duitse maatregelen
Burgemeester Arnoldus van Walsum
November 1938. Arnoldus van Walsum is sinds enkele maanden burgemeester van Zwolle. Op een avond is zijn zoon Joost van Walsum getuige van een heftig gesprek tussen zijn ouders. Zijn anders zo beheerste vader is ongelofelijk kwaad en geëmotioneerd. Stampvoetend loopt de burgemeester van Zwolle door het huis. Hij heeft het nieuws gehoord over de Kristalnacht in Duitsland. In het hele land zijn Joodse winkels en synagogen beklad, verwoest of in brand gestoken. Eenennegentig joden zijn vermoord. Joost van Walsum: “Mijn vader begreep het niet. Hoe was het mogelijk dat in een land als Duitsland zich zulke barbaarse taferelen konden afspelen. Dat raakte hem, net als de dreiging die op ons afkwam. Dat heeft naar mijn gevoel ook de toon gezet voor zijn opstelling tijdens de oorlog.”
Arnoldus van Walsum woont met zijn vrouw en acht kinderen in een mooie villa aan de Wipstrikkerallee. Als voormalig burgemeester van Vlaardingen staat hij bekend als een kundig bestuurder en goed financieel beheerder. Volgens zijn zoon Joost een strikte, onkreukbare man. Zeer gelovig en actief lid van de CHU, met als motto: “Voor God, Nederland en Oranje”.
Als op 10 mei 1940 de oorlog in Nederland uitbreekt, is burgemeester Van Walsum al vroeg op het stadhuis. De Duitsers blazen preventief de IJsselbrug op, maar verder zijn er weinig echte oorlogshandelingen in of rond de stad. Nog voordat de Duitse troepen ’s middags de stad binnenmarcheren, brengt de burgemeester zijn bevolking via de lokale draadomroep op de hoogte van de Duitse inval. Hij probeert de bevolking tot rust te manen en roept op om zich niet onbezonnen tegen de bezetter te gedragen. Joost van Walsum: “Van mijn vader mochten wij kinderen ons niet met de Duitse soldaten bemoeien; we moesten ze negeren. Zelf heeft hij direct de Duitsers alle medewerking geweigerd. Dat werd hem niet in dank afgenomen”. Die eerste oorlogsdag heeft de burgemeester zijn eerste confrontatie. Een Duitse officier eist dat Van Walsum zijn burgers opdracht geeft om zijn motor met zijspan over een wegversperring te tillen. Van Walsum weigert. Hij wordt door de officier meegenomen, maar al snel weer vrijgelaten.
Vanaf 14 mei spreekt de burgemeester dagelijks tot zijn burgers. De toen 12-jarige Zwollenaar Gerrit van der Brug herinnert zich de radiopraatjes nog goed: “Hij waarschuwde voorzichtig te zijn, dat je niet over bruggen moest gaan die niet gerepareerd waren en dat je geen gekke dingen moest uithalen tegen de Duitsers. Die waren nu de bezettende macht en we moesten ons correct gedragen.” Maar op 15 mei gaat het radiopraatje over iets heel anders. Van Walsum heeft net gehoord dat koningin Wilhelmina en de regering naar Engeland zijn vertrokken. Voor hem is dat onbegrijpelijk: ‘.. dat de koningin met de regeering vlucht, terwijl er nog jongens voor haar in het vuur gaan, is misdadig’, zo zegt hij die dag geëmotioneerd via de draadomroep. Gerrit van der Brug: “Mijn vader was het daar roerend mee eens. Ze vluchten en laten ons achter.” Een aantal andere burgemeesters in het land denkt er ook zo over maar spreekt zich niet openlijk uit. In Den Haag valt de toespraak niet in goede aarde. Van Walsum krijgt meteen van verschillende kanten te horen dat hij zich heeft vergaloppeerd en krijgt spijt van zijn woorden. Een paar weken later biedt hij in de krant per ingezonden brief zijn excuses aan voor zijn scherpe bewoordingen.
Van Walsum blijft zich verzetten tegen de Duitse maatregelen. Als hij tot twee keer toe weigert inzage te geven in het bevolkingsregister omdat hij bang is voor mogelijke consequenties voor zijn Joodse burgers, is voor de Duitsers de maat vol en arresteren hem. Van Walsum wordt op 26 juni 1940 vrijgelaten. Diezelfde dag nog wordt hij door secretaris generaal Frederiks van Binnenlandse zaken, in opdracht van de Duitsers, ontslagen. Na de omstreden radiotoespraak is ook Frederiks Van Walsum liever kwijt dan rijk. Gerrit van der Brug: “Dat is het gesprek van de dag geweest, in onze stad. Onze burgemeester Van Walsum was ontslagen omdat hij weigerde de Duitsers inzage te geven in de gegevens van onze burgers.” Van Walsum is de eerste burgemeester in Nederland die wordt ontslagen vanwege zijn anti- Duitse houding.
Nazificatie
Schipperen tussen burgers en bezetter
Het optimisme van Frederiks en zijn burgemeesters blijkt gaandeweg een illusie. De Duitse politiek wordt radicaler en gewelddadiger en Frederiks kan niet verhinderen dat veel van zijn burgemeesters en ambtenaren vervangen worden door NSB’ers. De nog zittende vooroorlogse burgemeesters worden gedwongen mee te werken aan de invoering van de Nieuwe Orde. Steeds meer moeten ze gaan schipperen tussen de eisen van de bezetter en het belang van de bevolking. Steeds vaker komen ze te staan voor politieke en morele dilemma’s; de keuze tussen toch maar aanblijven of ontslag nemen en vervangen worden door een NSB’er. Peter Romijn: “Het werd steeds moeilijker om die positieve rol ook echt vol te houden. Uiteindelijk hebben heel veel burgemeesters tegen wil en dank maar niettemin meegewerkt aan wat je zou kunnen noemen de nazificatie van Nederland.”
In de loop van de oorlog komen steeds meer burgemeesters in gewetensnood. Sommigen stappen alsnog op of worden door de Duitsers ontslagen. De meeste burgemeesters van het “oude bestel” werken in het begin van de bezetting nog openlijk mee aan de registratie en discriminatie van hun Joodse inwoners, omdat ze deze maatregelen tolerabel en tijdelijk van aard beschouwen. Moeilijker krijgen ze het ze tijdens de april/mei stakingen in 1943. De Duitsers treden hard op. De burgemeesters houden vast aan hun beleid van handhaving van de openbare orde en proberen het protest te dempen in de hoop hun burgers en ambtenaren represailles te besparen. Pas nu besluiten steeds meer burgemeesters dat aanblijven niet meer mogelijk is.
Voor de zittenblijvers breken steeds moeilijker tijden aan. Ze worden opgedragen burgers te leveren voor de gedwongen tewerkstelling in Duitsland of moeten toezien hoe hun joodse inwoners worden gearresteerd en afgevoerd. Ze protesteren wel of proberen individuele slachtoffers te beschermen, maar het haalt niet veel uit. Door voortschrijdend inzicht over de bedoelingen van de bezetter steunen veel burgemeesters verzetsactiviteiten in hun gemeente en sommigen geven er zelfs leiding aan. Peter Romijn: “De meeste burgemeesters hebben de brutaliteit en de radicaliteit van de Duitsers onderschat. Ze hebben niet in hun volle omvang doorgehad wat er gebeurde en toen ze het doorhadden was het vaak te laat.”
Eind 1944, als de Geallieerden al stevig met hun opmars bezig zijn, komt een laatste vuurproef. De Duitsers eisen dwangarbeiders voor de bouw van verdedigingswerken. Voor zo’n honderd burgemeesters gaat medewerking hieraan te ver. Iets minder dan vijfhonderd burgemeesters van het “oude bestel”, vooral in de kleinere gemeentes, zingen het uit tot de bevrijding. De rest is tijdens de oorlog vervangen door zo’n driehonderdvijftig NSB-burgemeesters. Zij voeren het Duitse beleid kritiekloos uit.
Blijft de vraag of het beleid van Frederiks erger heeft voorkomen. Volgens Peter Romijn kon een burgemeester in de details en de uitwerking van de Duitse maatregelen in het dagelijkse leven soms nog wel een verschil maken. “Maar als je naar het landelijke beeld kijkt, maakt het eigenlijk verrassend weinig uit. Of er nou NSB’ers zaten, of niet NSB’ers, of er schipperaars zaten of principiëlen, uiteindelijk werd de bezettingspolitiek gewoon doorgevoerd.”
‘Samenwerken in ons belang’
Burgemeester Maurits Van Karnebeek
"Wanneer wij aan de bezettende macht geven wat haar toekomt, mogen wij verwachten dat zij onze rechten zal eerbiedigen en kan het, met waardeering voor haar tegemoetkoming, komen tot een samenwerking die ook voor ons van belang is." Met deze woorden spreekt de kersverse burgemeester Van Karnebeek de gemeenteraad van Zwolle op 3 oktober 1940 toe.
Jonkheer mr. Maurits Pieter Marie Van Karnebeek volgt de ontslagen burgemeester Van Walsum in Zwolle op. Dit gebeurt op uitdrukkelijke voordracht van secretaris-generaal Frederiks in een succesvolle poging te voorkomen dat de burgemeesterszetel aan een NSB-kandidaat wordt vergeven. Hij weet Seyss Inquart te overtuigen van de kwaliteiten van deze 31-jarige partijloze liberaal van goede komaf. Zijn vader, de commissaris van de koningin in Zuid-Holland, is op dat moment de belangrijkste adviseur van Frederiks. Zelf staat de jonge Van Karnebeek niet te springen. Hij is op dat moment burgemeester van het Drentse Zuidlaren en blijft veel liever in de luwte van die kleinere gemeente. Volgens zijn zoon Herman van Karnebeek gaat zijn vader toch akkoord omdat er een beroep op hem werd gedaan. "In onze wapenspreuk staat Leidt met Plichtsbetrachting, dat is typisch mijn vader". Gerrit van der Brug: "Van Karnebeek was een joviale man, anders dan de statige Van Walsum. Hij was populair omdat hij veel belangstelling en interesse toonde en gewoon de straat op ging."
Ook in zijn opstelling tegenover de Duitsers verschilt Van Karnebeek van zijn voorganger. Van Karnebeek probeert voortdurend te bemiddelen tussen bezetter en bevolking en pleit hij voor samenwerking. Hij behoort tot het trouwe netwerk rond Frederiks en geeft diens richtlijnen en aanwijzingen door aan de burgemeesters in de omringende gemeentes. Hij spreekt Duits en weet een goede verstandhouding op te bouwen met de Duitse autoriteiten. Zoon Herman: "Hij was een absolute diplomaat, omdat hij de taal goed beheerste kon hij denk ik heel goed inschatten waar zijn grenzen lagen". Zelf zegt Van Karnebeek in 1985 in de Zwolse Courant: "In het begin was het allemaal nog niet zo moeilijk. Ik had goede contacten met het verzet en kon regelmatig helpen. Als burgemeester probeerde ik voortdurend de belangen van de bevolking in het oog te houden en ik was in de positie dat ik bepaalde maatregelen kon verhinderen. Met name met De Beauftragte (de regionale vertegenwoordiger van Seyss Inquart, red.) kon ik goed opschieten. Dit was een welwillende en vriendelijke man, waar goed mee te praten viel. Wanneer ik een beroep op hem deed, maakte hij het me vaak mogelijk moeilijkheden op te lossen."
Toch ontkomt ook Van Karnebeek niet aan de steeds ingrijpendere Nationaal Socialistische politiek. In opdracht van de Duitsers maakt Van Karnebeek op 5 februari 1941 in de plaatselijke pers bekend dat joden zich moeten aanmelden bij de burgemeester. Ruim zevenhonderd Zwolse joden geven hieraan gehoor. Er volgt een tal van anti-joodse maatregelen, zoals het verbod voor joden om openbare ruimtes te betreden. Ze mogen de veemarkt niet meer betreden, moeten een Davidsster dragen en joden mogen geen eigen bedrijf of kapitaal meer bezitten. Van Karnebeek probeert, soms met succes, wat van deze maatregelen voor zijn joodse burgers te verzachten. Als in september 1941 de grote razzia's tegen de joden beginnen, schrijft Van Karnebeek een brandbrief aan Frederiks. Hij beklaagt zich erover dat de Duitsers de medewerking van de Zwolse politie eisen bij de arrestatie van joden. "Ik zou het prijs stellen, indien uwerzijds pogingen werden aangewend om te bereiken dat dergelijke opdrachten in de toekomst niet worden verstrekt".
Maar Frederiks kan niet veel doen. En zo worden de Zwolse Joden in een aantal grote transporten afgevoerd naar de concentratiekampen van Vught en Westerbork. In april 1943 zoekt Van Karnebeek opnieuw steun bij Frederiks. Hij heeft van de Duitsers de opdracht gekregen ook de laatste in Zwolle aanwezige joden, vooral zieken en onderduikers, op te pakken. "Ik voel mij bezwaard aan de politie op te dragen de zich na 10 april aanstaande alhier nog bevindende joden te arresteren en naar een kamp over te doen brengen." Hij hoopt alsnog op een richtlijn van Frederiks. De oma en doodzieke opa van de Zwollenaar Wil Cornelissen worden in mei 1943 als allerlaatste Zwolse joden afgevoerd naar Westerbork. Cornelissen is geraakt door de brief van Van Karnebeek. "ik vind het wel fraai gezegd hoor. Ik voel mij bezwaard. Het was natuurlijk krachtiger geweest als hij geschreven had; ik doe het niet! Maar misschien is dit wel heel diplomatiek." Het is onduidelijk of Van Karnebeek antwoord krijgt van Frederiks. Veel had het er niet toe gedaan. Korpschef van de Zwolse politie is op dat moment een overtuigde NSB'er, die met of zonder de instructie van de burgemeester, de Duitse opdrachten loyaal uitvoert. Bijna vijfhonderd Zwolse Joden overleven de oorlog niet.
Ook op andere terreinen moet Van Karnebeek schipperen. Met wisselend succes maakt hij bezwaar bij de Duitsers tegen de inzet van Zwolse burgers bij bewakingsdiensten of de Arbeidsinzet. Op het gemeentehuis zijn een aantal ambtenaren nauw betrokken bij het verzet. Persoonsbewijzen worden vervalst of verduisterd om burgers te onttrekken aan de Arbeidsdienst.
Voor Van Karnebeek komt ook het moment dat hij aanblijven niet meer met zijn geweten kan verenigen. Vanaf mei 1944 wordt er van hem geëist dwangarbeiders te leveren voor de aanleg van militaire stellingen voor het Duitse leger. De eerste keer gaat hij met heftige bezwaren nog min of meer akkoord. Maar als hij in september, terwijl de geallieerde opmars is begonnen, zevenhonderd man moet leveren is ook voor hem de limiet bereikt. Hij weigert. Op 15 september 1944 dient hij zijn ontslag in en duikt onder.
Tegen wil en dank
NSB-burgemeester Adriaan Meerkamp van Embden
“Het ambt van burgemeester heeft mij altijd tegenzin ingeboezemd”. Aldus Adriaan Meerkamp van Embden tijdens zijn verhoor bij Politie Opsporings Dienst in oktober 1945. De voormalig NSB-burgemeester van Middelburg en later Zwolle moet zich in het kader van de naoorlogse bijzondere rechtspleging verantwoorden voor zijn daden. Uit verklaringen van verschillende getuigen komt het beeld naar voren van een wereldvreemde kamergeleerde die niet geschikt was voor een bestuursfunctie. Door zijn onervarenheid maakte hij zich teveel afhankelijk van ambtenaren en NSB’ers.
Meerkamp van Embden, sinds 1921 Rijksarchivaris van Zeeland, wordt in 1941 lid van de NSB. Hij is bang voor de Russen en het communisme en voelt zich sterk aangetrokken tot het programma van het Nationaal Socialisme. In oktober 1942 wordt de Rijksarchivaris zwaar onder druk gezet door zijn partij en de Duitse autoriteiten om burgemeester van Middelburg te worden. Hij wil niet, maar durft niet te weigeren. Zijn zoon Herman Meerkamp van Embden is ervan overtuigd dat zijn vader zijn positie wel heeft gebruikt om zijn burgers te helpen: “Hij had toegang tot de Duitse autoriteiten en kon dus wel iets gedaan krijgen.”
Als in oktober 1944 de Geallieerden Middelburg naderen, besluit Meerkamp van Embden die stad te ontvluchten. Per schip vertrekt hij naar Rotterdam. Daar zit burgmeester Müller, leider van het Nationaal Socialistisch burgemeesterskorps. Müller bemiddelt namens de NSB als een soort uitzendbureau voor leeggekomen burgemeestersposten en stuurt Meerkamp van Embden naar Zwolle. Veel contact met zijn burgers heeft de nieuwe burgemeester niet. Gerrit van der Brug: “Meerkamp van Embden heeft Zwolle niet gekend en de Zwollenaren hebben hem niet gekend. Hij is verborgen gebleven in dit stadhuis. Het was net of hij zich verstopt heeft.”
In die laatste oorlogsmaanden moet Meerkamp van Embden vooral tegemoet komen aan het steeds groter wordende Duitse verlangen naar arbeidskrachten. Maar het ontbreekt de burgemeester aan gezag. De meeste mensen willen de op handen staande bevrijding niet bemoeilijken door als dwangarbeider voor de Duitsers te gaan werken, en velen duiken onder. Bovendien wordt de NSB-burgemeester door zijn Zwolse ambtenaren tegengewerkt. Meerkamp van Embden wordt steeds afhankelijker van zijn ook uit Middelburg meegekomen assistent, een fanatieke NSB’er die door de burgemeester belast wordt met het aanwijzen van arbeidskrachten en het aanpakken van de bevolking. De Duitsers hebben in februari 1945 nog veel meer gravers nodig voor de bouw van verdedigingswerken bij de IJssellinie. Ze zetten hun eis extra kracht bij door, zonder medeweten van de burgemeester, meer dan twintig vooraanstaande Zwollenaren te gijzelen. Meerkamp van Embden is geschokt en deelt het gemeentepersoneel mee dat er een aantal gijzelaars zullen worden geëxecuteerd als er niet voldoende gravers worden gevonden. Onder deze druk melden zich alsnog voldoende mensen. Later zegt Meerkamp van Embden dat hij dit als een fiasco van zijn beleid ziet, dat naar eigen zeggen bestond uit het zoveel mogelijk afzwakken van de scherpe Duitse eisen.
De afrekening
Ontslag en arrestatie
De zuivering van het overheidsapparaat begint meteen na de oorlog. De Nederlandse regering in ballingsschap besluit al in 1944 dat alle NSB-burgemeesters en anderen die ontrouw aan de zaak van het Koninkrijk waren geweest na de bevrijding oneervol worden ontslagen. Dat gebeurt ook. In totaal worden vijfhonderdnegen burgemeesters ontslagen; in grote meerderheid NSB’ers. De NSB-burgemeesters worden na de bevrijding gearresteerd en strafrechtelijk vervolgd in het kader van de bijzondere rechtspleging. Het simpele feit dat NSB’ers het burgemeestersschap van de bezetter hadden aanvaard wordt hen als misdrijf ten laste gelegd. De hoogte van de straf is afhankelijk van de manier waarop de NSB’ers het Duitse beleid hebben doorgevoerd en hun verantwoordelijkheid bij eventuele excessen in hun gemeente. De burgemeester van Velsen wordt als enige NSB-burgemeester ter dood veroordeeld, vele anderen krijgen lange gevangenisstraffen.
Alle oorlogsburgemeesters worden getoetst. De vraag is of ze hun ambt correct hebben vervuld. Het Centraal Orgaan voor de Zuivering van Overheidspersoneel beoordeelt de burgemeesters op hun algemene imago en het beeld wat de burgers hebben van zijn optreden tijdens de bezetting. Iets te vriendelijke omgang met de Duitse autoriteiten of iets te vaak naar Duitse feestjes weegt zwaar. Maar de zuiveringscommissie kijkt vooral of de burgemeesters zich hebben gehouden aan de in 1937 door de Nederlandse regering opgestelde richtlijn. Die bepaalde waar bestuurders zich wel of niet aan moesten houden. Het was bijvoorbeeld verboden om medewerking te verlenen aan buitenlandse strijdkrachten. Burgemeesters die in de laatste fase van de oorlog burgers hadden geleverd voor de bouw van Duitse stellingen waren daarom ambtelijk verloren. Medewerking aan de jodenvervolging kwam ni?t voor in deze richtlijn en speelt daarom nauwelijks een rol in de naoorlogse zuivering. Peter Romijn: “Dat is heel navrant, want we praten uiteindelijk over de grootste misdaad die er ooit op Nederlands grondgebied heeft plaatsgevonden. In de vroege fase van de bezetting is door de meeste burgemeesters een zekere mate van medewerking aan de anti-joodse maatregelen verleend. Als dat een criterium was geweest, dan hadden bijna alle burgemeesters ontslagen moeten worden.”
Vierenzeventig oorlogsburgemeesters die niet tot de NSB behoorden moeten na de zuivering het veld ruimen. Ook secretaris generaal Frederiks ontkomt niet aan de zuivering. De commissie erkent zijn vaderlandsliefde en goede bedoelingen maar komt tot de conclusie dat zijn politiek van “schipperen, meevaren, laveeren, bakzeil halen, en de boot afhouden” had gefaald en noodlottig was geworden. Op 11 januari 1946 wordt hem ongevraagd eervol ontslag verleend.
Zwolle bevrijd
‘Het had iets van een koningsdrama’
“I am sitting on the steps of the townhall of Zwolle. No enemies,” meldt de Canadese sergeant Frank Brown via de radio in de ochtend van 14 april 1945. Zwolle is bevrijd en de oorlog voorbij. De Duitsers zijn al twee dagen eerder gevlucht. Meerkamp van Embden wordt op de dag van de bevrijding in Hotel Wientjes in het bijzijn van zijn vrouw en zoon gearresteerd. Zijn zoon Herman herinnert zich die dag nog goed: ”Natuurlijk was mijn vader bang wat er met hem zou gebeuren. Zouden ze hem doodschieten? Alles wat naar NSB riekte kreeg er hier in Zwolle van langs, vrouwen werden kaalgeschoren. Dat heb ik allemaal meegemaakt.”
Diezelfde ochtend meldt Van Karnebeek zich op het stadhuis. Op dat moment is het Militair Gezag, in het leven geroepen door de Nederlandse regering in ballingschap, verantwoordelijk voor bestuurstaken. Van Karnebeek wordt meteen door dat Militair Gezag benoemd tot (waarnemend) burgemeester. Van Karnebeek is niet de enige die aanspraak maakt op de burgemeesterszetel. Van Walsum, overtuigt dat hij de rechtmatige burgemeester is, stapt later die dag de burgemeesterskamer binnen en treft daar Van Karnebeek. Het wordt een pijnlijke ontmoeting. Er vallen harde woorden. Peter Romijn: “Wat je ziet gebeuren heeft iets van een koningsdrama, alleen de tekst is al eerder geschreven en wel in Londen”. Van Karnebeek, wordt gesteund door de Nederlandse regering en is niet van plan te vertrekken.
Van Walsums zoon Joost weet nog goed hoe teleurgesteld zijn vader was: “Een paar dagen later is mijn vader op de fiets gestapt en naar de Commissaris van de Koningin gegaan. Hij had nog steeds de hoop dat hij dit allemaal recht kon breien. Die dag werd pijnlijk duidelijk dat hij nooit meer burgemeester van Zwolle zou worden. Hij kwam echt heel teleurgesteld thuis.” In dat gesprek wordt duidelijk dat zijn radiotoespraak uit mei 1940 hem nog steeds zwaar wordt aangerekend. Ondanks het feit dat Van Walsum door zijn “reactionaire houding t.a.v. de bezettende macht een juist begrip voor de goede zaak had getoond” vond van het Centraal Orgaan op de Zuivering van Overheidspersoneel, dat zijn radiotoespraak van mei 1940 “in strijd was met hetgeen een goed burgemeester in gelijke omstandigheden behoorde te doen”. Zijn burgemeesterscarrière is voorbij. In 1950 krijgt Van Walsum nog wel een waarnemerschap in de gemeente Waarder, maar dat ziet hij zelf als een vorm van genadebrood. Zijn zoon Joost: “Het was ons en hem wel duidelijk dat het feit dat hij Oranje had gebruuskeerd zwaarder woog dan het feit dat hij de jodenvervolging had tegengewerkt. Dat was heel pijnlijk. ”
De eerste na-oorlogse burgemeester Van Karnebeek blijft ook niet lang. Op 21 september 1945 houdt Minister Beel van Binnenlandse Zaken een radiotoespraak over bestuurders die volgens hem geen juiste houding tijdens de bezetting hadden aangenomen. Volgens Beel was er geen plaats voor personen op verantwoordelijke posten “die door telkens laveeren, schipperen en bakzeil halen gebrek aan beginselvastheid hebben getoond ... Een resolute houding, eerst in 1944 of 1945 aangenomen had daarom slechts zeer betrekkelijke waarde”. Van Karnebeek is gegriefd door de woorden van de minister. Hij trekt zich de toespraak persoonlijk aan en dient een paar dagen later per brief zijn ontslag in. Naast het door Van Karnebeek gevoelde gebrek aan vertrouwen van de regering, was er nog een reden voor zijn vertrek. Van Karnebeek was rond de bevrijding gescheiden van zijn vrouw:“Ik vond dat je als gescheiden burgemeester niet kon blijven zitten.” Een jaar later hertrouwt Van Karnebeek met zijn vrouw en wordt diplomaat.
Zoals alle NSB-burgemeesters moet ook Meerkamp van Embden in het kader van de bijzonder rechtspleging zich voor een Tribunaal verantwoorden. Het vonnis pakt relatief mild uit. De NSB-burgemeester van Zwolle wordt ontzet uit het actief en passief kiesrecht omdat hij steun had verleend aan de vijand. Maar omdat Meerkamp van Embden volgens het Tribunaal tijdens zijn burgemeesterschap daar waar hij kon heeft geprobeerd de Duitse maatregelen te verzachten, wordt zijn dan al zeven maanden durende gevangenschap beëindigd. Zijn zoon Herman: “Hij heeft het in de gevangenis verschrikkelijk hard gehad. Hij werd daar geslagen en kreeg slecht te eten. Hij werd broodmager. De oorlog en zijn latere gevangenschap hebben zijn leven aanmerkelijk verkort denk ik. Hij is nooit meer de oude geworden.”Meerkamp van Embden slijt na zijn vrijlating zijn laatste jaren als ambteloos burger en overlijdt in 1950.
Tekst: Carolien Brugsma
Research: Carolien Brugsma, Yfke Nijland
Samenstelling: Carla Boos
Beeldmateriaal
In de uitzending is gebruik gemaakt van foto's en beeldmateriaal uit de collectie van het Historisch Centrum Overijssel, Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, Het Zeeuws Documentatiecentrum, de familie Henneke, de familie Meulenbelt, RonRon Audiovisiuals en uit de privé-collecties van geïnterviewden.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: