Hoe heeft het zover kunnen komen? Andere Tijden gaat terug naar de geboorte van de VUT, halverwege de jaren zeventig. Hoe de vakbond hoopte op een oplossing voor de jeugdwerkloosheid. Hoe minister Boersma dankzij een nachtelijke ingeving de haven-CAO redde en de VUT daarna een heel eigen leven ging leiden.
Jong voor oud
Het idee was sterk in haar eenvoud. Voor iedere oudere die vervroegd stopte met werken, zou een jeugdige werkloze worden aangenomen. Twee vliegen in één klap. ‘Jong voor Oud’ heette het plan, dat vakbondsbestuurder Toon Riemen begin 1975 lanceerde. De man die de VUT bedacht is zelf inmiddels al jaren met pensioen. In 1975 was hij bestuurslid van het Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV), belast met pensioenen en sociale zekerheid. Hij herinnert zich: “Sinds de oliecrisis van 1973 was er een groot probleem met jonge werklozen. Tegelijkertijd had je ouderen die op hun tandvlees liepen. Dan zit je zo te brainstormen, kunnen we nou niet eens een plan verzinnen om dat op te lossen?”.
Het antwoord was de VUT; vrijwillig vervroegde uittreding van oudere werknemers, om plaats te maken voor jongeren. Financieel had Riemen het allemaal nog niet precies uitgewerkt, maar de essentie was duidelijk. Eén oudere eruit, één jongere erin. Het eerste deel is er gekomen – op grotere schaal dan Riemen ooit had kunnen dromen - maar van het tweede deel is weinig terecht gekomen. Hij zegt spijtig: “de oorspronkelijke doelstelling, daar is niks meer van over.’’
Kamelenneus
“Ik dacht, dit zou best eens iets kunnen wezen”. Jaap Boersma stond wel open voor het idee van Riemen. Boersma (ARP) was in 1975 minister van Sociale Zaken in het kabinet Den Uyl. Hij stelde een onderzoekscommissie in om de mogelijkheden van een VUT-regeling te bestuderen. Voorzitter van de commissie was Jonkheer G.O.J. van Tets, bestuurder van het Unilever Pensioenfonds. Van Tets herinnert zich, bijna dertig jaar later: “Wij vonden dat niet verstandig. Op zichzelf was het een aantrekkelijk idee, maar we dachten dat het een illusie was zo de jeugdwerkloosheid op te lossen. Het was duidelijk een ‘kamelenneus’. Het begint leuk, maar er komt een hele regeling achteraan”…
Boersma liet zich echter niet ontmoedigen. Hij legde het advies van de Commissie Van Tets naast zich neer en besloot op kleine schaal te gaan experimenteren met de VUT. Eerst in het onderwijs (1 december 1976) en kort daarop in de bouw (1 april 1977). Voor één CAO-periode werd de mogelijkheid geboden met 63 of 64 jaar te stoppen met werken. Eén of twee jaar vroeger met pensioen, dat was al heel revolutionair. De verwachting was dat een op de vier ouderen gebruik zou maken van de regeling.
De keuze voor het onderwijs lag voor de hand om een aantal redenen. Ten eerste was de overheid daar zelf werkgever en daarmee directe partij in de CAO-onderhandelingen. Ten tweede werden door de grootschalige fusies van scholen in de jaren zeventig veel leraren, maar vooral schooldirecteuren overtollig. Voor die laatsten was het VUT-experiment bedoeld. Chris van Veen, de toenmalige voorzitter van het Verbond van Nederlands Ondernemingen (VNO), wijst op nog een derde reden: het hippietijdperk. “De keuze voor het onderwijs hing samen met de maatschappelijke veranderingen. De ouderen hadden moeite om in het onderwijs die jongere generatie leerlingen goed op te vangen, nadat ze dertig, vijfendertig jaar al voor de klas hadden gestaan.”
In eerste instantie was de VUT vooral bedoeld voor ‘slijtende beroepen’. Dat gold bij uitstek voor de bouw. Het werk in de bouw was fysiek zo zwaar, dat de meeste bouwvakkers de 65 ook zonder VUT-regeling niet haalden. Ofwel omdat ze eerder overleden, ofwel omdat ze in de WAO belandden. Het was dan ook niet verbazingwekkend dat de bonden het VUT-experiment in de bouw met gejuich ontvingen. In het eerste jaar maakte ruim vijftig procent van de 63- en 64-jarige bouwvakkers gebruik van de regeling. Dat is veel minder dan in later jaren, maar toch al twee keer zoveel dan verwacht. Het percentage zou elk jaar stijgen.
Tweehonderd ton zout op het ruggetje
De situatie in de havens was vergelijkbaar met die in de bouw. Zwaar werk, weinig arbo-voorschriften, veel WAO-ers. Bovendien verdwenen er veel banen door de automatisering en ‘containerisatie’ (de opkomst van de grote containers in plaats van het ouderwetse, arbeidsintensieve stukgoed). Kraanmachinist Jan Oosthoek werkte in 1977 al vijfentwintig jaar in de Rotterdamse haven. Hij vertelt: “Toen keek je niet naar licht of zwaar werk, toen keek je naar werk. D’r moest geld binnenkomen. Maar het grootste gedeelte haalde de 65-jarige leeftijd niet. De bootwerkers dus, die onder de balen liepen. Die 200 ton zout droegen, van zo’n schip, op het ruggetje. Die 220 ton koffie uit een boot sleepten met z’n achten. Dat was het gewone leven van de havenarbeiders.”
De experimenten in onderwijs en bouw stonden nog maar net in de steigers, toen in februari 1977 onrust uitbrak in de Rotterdamse haven. Bonden en werkgevers stonden lijnrecht tegenover elkaar in de CAO-onderhandelingen over de lonen. Het grootste struikelblok was de automatische prijscompensatie. Die hield in, dat de lonen altijd mee stegen met de prijzen (minimaal), ongeacht de hoogte van de inflatie. Met die gewoonte wilden de werkgevers in de haven breken, tot grote woede van de vakbonden. Oud-werkgeversvoorzitter Van Veen: “We liepen internationaal achter, omdat we veel te duur werden. Een van de grote problemen was de hoge inflatie. Hoewel wij het gevoel hadden dat het niet meer kon, hielden de bonden toch vast aan de automatische prijscompensatie. Dat was mijn frustratie.”
Nico Sannes streed als onderhandelaar van de FNV Vervoersbond tegen Van Veen en de ‘havenbaronnen’. Terugkijkend op de acties eind jaren zeventig zegt hij: “Staken was af en toe noodzakelijk, om de werkgevers een beetje te laten zien dat je ook nog bestond. Soms was het klassenstrijd, dat hoorde erbij. Soms was het ook omdat mensen in een situatie terechtkwamen die ze als zeer onrechtvaardig voelden. En daarnaast had je natuurlijk altijd het spel van de CAO-onderhandelingen, wat uitgespeeld moest worden met een staking.”
Dat spel werd in februari 1977 hard gespeeld. Hoe langer de CAO-onderhandelingen zich voortsleepten, hoe meer havenarbeiders het werk neerlegden. Minister Boersma zag het vanuit Den Haag aan met grote ongerustheid. “Je kon alleen duimendraaien, hopen en bidden dat het zou opgelost worden.” In een tijd van economische crisis was een grote havenstaking wel het laatste waar hij op zat te wachten. Boersma: “Als het niet goed gaat in de havens is dat een van de grote zorgenkinderen van welk kabinet dan ook. Die havens, niet alleen Rotterdam maar ook de andere, die zijn van zo’n levensbelang voor onze blijvende welvaart.”
Schot in de roos
Na drie weken staken bereikte het havenconflict zijn hoogtepunt, op 25 februari 1977. Minister Boersma was die dag in Franeker voor de opening van een nieuw cultuurcentrum. ’s Avonds sprak hij daar Wim Kok op een vakbondsbijeenkomst. (Kok was destijds voorzitter van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, NVV). Kok belde in de pauze met de onderhandelaars in de haven, en vertelde Boersma dat het helemaal mis dreigde te lopen. Bonden en werkgevers gaven elkaar geen millimeter toe en de sfeer verhardde. Nico Sannes zat intussen aan de onderhandelingstafel in Rotterdam demonstratief een pamflet te schrijven: een stakingsoproep. Sannes geniet nog na: “Ja, als de werkgevers dan zien dat je dat zit op te schrijven, dan wordt het natuurlijk heel spannend”…
Al piekerend reed Boersma die avond terug naar Den Haag. Hij liet zich door zijn chauffeur afzetten op het ministerie van Algemene Zaken, waar Den Uyl nog steeds aan het werk was. Het was inmiddels een uur of twaalf. Boersma overlegde met Den Uyl over de CAO-crisis. Impulsief besloot hij naar Rotterdam te bellen met een aanbod dat hij terplekke bedacht. Hij vroeg de onderhandelaars of het zou helpen als hij een VUT-experiment in de havens zou meefinancieren, zoiets als in de bouw. Boersma: “Tot mijn stomme verbazing was het een schot in de roos. In mijn pure onschuld hoor, want dat kun je van tevoren echt niet bedenken. Om een uur of vier kreeg ik bericht: we zijn eruit.” Het VUT-aanbod had de partners over de streep getrokken, en Sannes kon zijn stakingsoproep verscheuren. De CAO was rond.
Boersma was, en is nog steeds, buitengewoon tevreden met zijn nachtelijke ingeving. “Vier, vijf miljoen misschien, meer was het niet. Eigenlijk maar zo’n klein dingetje en daar kwam de hele CAO door overeind. Mooier kun je het als minister niet meemaken.” Hij had alleen de volgende dag wel wat uit te leggen aan zijn ambtenaren. “Ik had op het departement niemand gevraagd of we daar wel geld voor hadden. Maar kijk, dat is nou even weer het voordeel, ze durven je nooit openbaar op je donder te geven.”
Explosief succes
Van Veen is inmiddels al jaren voor afschaffing van de VUT. Zolang het echter om gesubsidieerde experimenten ging, was hij niet ontevreden. In tegendeel. Dat had ook te maken met de techniek. Het was een tijd waarin mechanisatie en automatisering de aard van het werk in veel sectoren ingrijpend veranderden. Van Veen: “Ouderen zijn niet zo flexibel als ze ander werk moeten doen. Er was een gezamenlijk belang om de jongeren erin te krijgen. De VUT was een manier om die veranderingen in het productieproces op te lossen. Het bedrijfsleven stond er niet negatief tegenover.” Maar de VUT was vooral een relatief nette manier om te bezuinigen op arbeid. Van Veen: “Bedrijven hadden het zo beroerd, dat ze probeerden met minder mensen het werk te doen.” Dat kon bijvoorbeeld door werknemers de gelegenheid te geven eerder te stoppen met werken. Niet zo hard als ontslag, minder stigmatiserend dan de WAO: de VUT was eigenlijk ideaal voor alle partijen.
Nou ja, ideaal, het was absoluut niet wat Riemen had bedoeld met zijn oorspronkelijke ‘Jong voor Oud’. Riemen verliet in 1976 de vakbond maar bleef de ontwikkelingen volgen. Hij zag dat aanvankelijk nog wel werd gepoogd de VUTters te vervangen door jongeren – zelden met veel succes - maar dat die koppeling al snel werd losgelaten. Riemen: “Ik weet wel dat in een later stadium de VUT gebruikt is geworden door werkgevers in het kader van reorganisatie. Om als het ware ouderen, hupsakee, te lozen. Enerzijds werden ouderen in het kader van reorganisatie naar de WAO toe geleid, en aan de andere kant, wanneer dat niet helemaal kon, maakte men gebruik van de VUT om ouderen uit het arbeidsproces te krijgen binnen het kader van reorganisatie.”
Bedoeld of onbedoeld, de VUT was na die eerste experimenten niet meer weg te denken uit Nederland. Tegelijkertijd met de havens startte een VUT-experiment in de metaalindustrie en daarna volgden de bedrijfstakken elkaar in hoog tempo op. In 1980 kwam er een structurele fiscale regeling, onder Boersma’s opvolger Willem Albeda. Al snel werd de VUT een vanzelfsprekende arbeidsvoorwaarde, een verworven recht. De vraag was niet meer óf je met de VUT mocht, maar wanneer. Nico Sannes probeerde er bij elke CAO-onderhandeling een jaartje af te pingelen. “We kregen elk jaar de opdracht mee: een jaartje eraf, tot we aan de zestig kwamen. En dan moesten we natuurlijk ook in de kleine havens die regeling erdoor krijgen, dus dat was nog een heleboel werk. Maar het is gelukt.”
Kraanmachinist Oosthoek gaf zijn laatste jaren in de haven cursussen aan collega’s die met de VUT gingen. Want al die vrije tijd opeens, na een leven lang hard werken, wat moest je ermee? Oosthoek: “De meeste mannen die toen met pensioen gingen hadden alleen maar als hobby hun werk gehad. In die cursussen werd verteld en voorgedaan wat de mogelijkheden waren. Bijvoorbeeld het bezoeken van musea, en hoe met moeder de vrouw makkelijker om te gaan. Niet op elkaars lip te gaan zitten, dus een hobby te gaan zoeken.” Zelf ging hij op 57-jarige leeftijd met de VUT. Eindelijk had hij tijd om te reizen naar al die exotische landen, waarvan hij tot dan toe alleen de schepen had gezien.
Tekort aan inzicht
De VUT is aan zijn eigen succes ten onder gegaan. Al vanaf de Commissie Van Tets in 1975 klonk steeds weer de waarschuwing, dat het stelsel niet lang meer te betalen zou zijn. Omdat de VUT een ‘omslagstelsel’ is, waarbij de werkenden betalen voor de ouderen, betekenden de vergrijzing en de dalende intredeleeftijd een almaar stijgende premie voor de werkenden die overbleven. Toch duurde het nog tot begin jaren negentig, voor werd begonnen met het ombouwen van VUT- naar prepensioenregelingen. Bij prepensioen spaart ieder voor zich, en maakt het dus niet uit hoe de verhouding tussen werkenden en niet-werkenden is. Wat er ook gebeurt met het prepensioen – en dat kan nog spannend worden de komende tijd -, de VUT zal niet lang meer bestaan.
Gelukkig, zegt Chris van Veen. De VUT had al veel eerder moeten worden afgeschaft. Maar beter laat dan nooit. Havenarbeider Oosthoek denkt daar heel anders over. “De VUT was een eerlijke regeling. Het was een regeling van die ons toekwam, voor al dat werk dat we vanaf 1945 in die Rotterdamse haven hadden gedaan. Wij vonden dat de Nederlandse regering en de werkgevers daar verplicht toe waren, om ons niet het bos in te sturen.” Hij ziet met trots hoe de havenarbeiders van nu demonstreren tegen de kabinetsplannen. Ook Nico Sannes heeft bepaald geen spijt van wat hij in de havens heeft bereikt: “Vandaag de dag zeg ik tegen kaderleden: Jongens, we lopen erbij als goudhaantjes, dankzij die regeling. Anders waren we allang begraven geweest.” “Bovendien”, voegt hij toe, “moet je niet onderschatten hoe belangrijk al het vrijwilligerswerk is dat de VUTters in dit land verzetten.”
Toon Riemen had nooit verwacht dat zijn idee sinds 1975 zo’n grote vlucht zou nemen. “Je kunt niet zeggen, allemaal stoppen met 55 jaar. Dan denk ik dat we economisch in grote problemen komen. Maar ik zeg er tegelijkertijd bij, ik ben het met de vakbeweging helemaal eens: er moet een behoorlijke overgangsregeling komen. Waar we eigenlijk naar toe zouden moeten, dat is een flexibele pensioenleeftijd. Dan heb je een bandbreedte die ligt, ik noem maar iets, vijf jaar voorafgaande aan 65, vijf jaar daaropvolgend. Dat zou voor mij eigenlijk de beste vorm zijn.”
Ook oud-minister Boersma is voorstander van een flexibele pensioenleeftijd. Hij heeft wel begrip voor de kabinetsplannen, maar is zeer kritisch over de manier waarop het kabinet de bonden tegen zich in het harnas jaagt. “Het kabinet moet nou eenmaal dingen doen die niet altijd even enthousiast worden ontvangen, dat kan niet anders. Maar zoals het nu gaat vind ik het gewoon afschuwelijk. Dat vind ik zo’n tekort aan inzicht in de menselijke geest.” Bovendien: “Dat je zegt: de mensen moeten langer werken omdat we anders niet genoeg productie hebben, ja, dan krab ik toch achter dat oor. We hebben 550.000 werklozen. Als je daar nou eens mee begon en als je nou vervolgens eens kijkt naar die 800.000 WAO’ers, vóórdat je begint aan het verlengen van de leeftijd om te werken. Het is natuurlijk heel makkelijk, dingen die bestaan bij de wet afschaffen. Maar dat lost geen probleem op.”
En Jonkheer Van Tets, die al in 1975 voorspelde dat het allemaal veel te duur zou worden? Die is sinds zijn zestigste met de VUT.
Tekst: Laura van Hasselt
Research: Laura van Hasselt en Marl Pluijmen
Regie: Gerda Jansen Hendriks
Literatuur
D.B.J. van Koningsveld, VUT. Nu en straks (Van Gorcum 1988).
J.H.M. Nelissen, Het effect van wijzigingen in vervroegde uittredingsregelingen op de arbeidsparticipatie van oudere werknemers (Center Applied Research mei 2001).
VUT. Vervroegde uittreding in ontwikkeling (Ministerie van Sociale Zaken mei 1981).
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: