Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
6 april 2004

Rwanda

andere tijden rwanda mist
Bekijk Video
28 min

“Het moet ongeveer half negen ’s avonds zijn geweest,” zegt kapitein Robert van Putten, VN militair in de Rwandese hoofdstad Kigali, “dat het bericht binnenkomt dat het regeringsvliegtuig vlak boven het vliegveld is neergeschoten.” “We hoorden een explosie en we keken elkaar aan, en zeiden: Dit is niet iets wat wij gewend zijn, dit is wat anders. En dan denk je van: Dit is niet goed.” Zo herinnert zich de Nederlandse familie Muizebelt het moment dat niet alleen hun leven maar dat van honderdduizenden anderen in Rwanda voorgoed zal veranderen. Ook de Nederlandse expats Paul en Joyce de Roo, die op die avond bij hun Belgische vrienden op bezoek zijn, horen de explosies. “Ineens ging de telefoon en dat was de Belgische ambassadeur, en het gerucht ging dat de president vermoord was. Maar het was een gerucht, dus niemand wist het zeker.”

Aan boord van het toestel bevonden zich de Rwandese president Habyarimana samen met zijn collega Ntaryamira uit het buurland Burundi. Direct na het incident verschijnen er soldaten in de straten van Kigali en worden de eerste mensen vermoord. “Op dat moment was al duidelijk dat het echt uit de hand ging lopen. Want in de tussentijd hadden we al gezien dat er groepen mensen met de handen omhoog of met de handen op het hoofd, apart werden genomen. We konden ook niet meer het centrum in, want een verschrikkelijk dronken soldaat maakte duidelijk dat wij geen meter verder konden rijden. En daarbij prikte hij met zijn loop zo’n beetje tegen mijn neus aan,” aldus kapitein Van Putten. Hij is als persoonlijk adjudant van de VN bevelhebber generaal Dallaire getuige van de gebeurtenissen rond die zesde april 1994. Samen met het 2000 man tellende contingent VN militairen lopen zij vanaf dat moment achter de feiten aan en kunnen de volkerenmoord op ruim 900.000 Tutsi’s en gematigde Hutu’s niet meer tegenhouden.

Hutu's en Tutsi's

Hutu's en Tutsi's

Rwanda en Burundi worden na de Eerste Wereldoorlog als mandaatgebied overgedragen aan België. De Belgen kozen voor indirect bestuur, ze lieten de bestaande politieke structuren bestaan of versterken. In Rwanda werd de erfelijke monarchie bewaard en het semi-feodale systeem van de veepacht. Een kleine groep Tutsi (14%) heerste over de Hutu (85%) en de Twa-pygmeeën (1%). Op 24 juli 1959 sterft Mutarra de derde, de laatste koning van Rwanda, na een bezoek aan een Belgisch arts. De Tutsi’s denken aan moord en zoeken naar een opvolger. De spanning neemt hand over hand toe en eindigt in een spiraal van geweld. Er wordt gebrand en gemoord. De overheid wil de situatie zo snel mogelijk onder controle krijgen en roept de hulp in van het Belgisch-Congolese leger. Die stuurt kolonel Guy Logiest die vervolgens als militair resident in het land blijft. Logiest kiest openlijk partij voor de Hutu’s die hem op handen dragen en vervangt op grote schaal de Tutsi-chefs door Hutu’s. Door de aanhoudende aanvallen van Hutu’s op Tutsi’s, die door de regering onbestraft blijven, komt er een grote vluchtelingenstroom op gang. Ten einde raad zoekt de Tutsi-minderheid steun bij de Verenigde Naties. Maar De Hutu-regering is hen te snel af en zij roepen in 1961 de republiek Rwanda uit, compleet met bijbehorende vlag. De nieuwe republiek wordt niet direct erkend, eerst worden er door de Verenigde Naties gecontroleerde parlementsverkiezingen gehouden. Maar die bevestigen wat al de facto is gebeurd: Rwanda wordt in 1962 onafhankelijk als een staat in handen van de Hutu’s.

Invallen door Tutsi vluchtelingen leidden in de jaren 1963-1965 sporadisch tot ernstig geweld tussen de Hutu meerderheid en hun vroegere overheersers, de Tutsi. Tegelijkertijd kwam de macht over de staat in toenemende mate in handen van Hutu’s uit de centrale provincie Gitarama, waardoor spanningen ontstonden tussen deze Hutu’s en de traditionele leiders in het noorden. In 1973 voerde de legerleider generaal-majoor Juvénal Habyarimana, wiens schoonvader een Hutu leider uit Gisenyi in het noorden was, met succes een staatsgreep uit en twee jaar later wordt Rwanda officieel een eenpartijstaat onder zijn eigen partij, de Mouvement Révolutionnaire National pour le Développement (MRND). Alle Rwandezen werden automatisch lid van de partij. Habyarimana roept zichzelf tot president uit voor het leven en zal dat blijven tot 6 april 1994.

Gorilla

Gorilla's in the mist

“Als de 320 berggorilla’s in Rwanda met de dood zouden worden bedreigd zou de wereld sneller hebben ingegrepen dan bij de slachtpartijen onder de burgers in Rwanda,” aldus generaal Romeo Dallaire. Deze bijzondere status hadden de gorilla’s vooral te danken aan het veldwerk van Dian Fossey, die jarenlang het wel en wee van de dieren heeft bestudeerd. De bevolking van Rwanda moordde gorilla's hoofdzakelijk om het geloof in Sumu, wat black magic betekent in het Swahili. Ze geloofden dat een magisch drankje, gemaakt van gekookte gorilla, de drinkers de kracht van het beest zelf gaf. Verder werd het vlees gegeten en bepaalde delen van het lichaam verkocht aan westerse toeristen. Dian Fossey probeerde met haar aandacht voor de gorilla’s een eind te maken aan de strooptochten die door Rwandezen werden ondernomen. Dankzij de film Gorilla’s in the mist, die in 1988 uitkwam en gebaseerd was op het werk van Fossey, verkregen de berggorilla’s wereldfaam en werden een beschermde diersoort. Fossey zelf heeft haar inzet met de dood moeten bekopen, zij werd in 1985 vermoord en de toedracht is tot op de dag van vandaag duister gebleven.

Duizenden toeristen bezochten sindsdien de mistige vulkaanhellingen waar de gorillafamilies in de bossen leven. Toen Joyce de Roo met haar man en kinderen naar Rwanda kwam zag zij haar jeugddroom in vervulling gaan. “Ik zag mezelf vroeger altijd als de tweede Dian Fossey. En nu had ik de kans om te gaan en het was fantastisch. Het gebied is heel erg mooi, en het was inderdaad heel mistig. We gingen met een begeleider op zoek naar de gorilla’s en vonden ze en het bijzondere was dat er die nacht net een kleintje was geboren. Dat vonden de begeleiders geweldig en ze gaven hem de naam van de plek waar hij werd gevonden. Het is echt bijzonder. En je wil ook niet weg.”
Voor kapitein Willem de Kant symboliseren de gorilla’s het land zelf. Reden voor hem om zijn opvolger Van Putten ook mee te nemen naar de dieren. “Dit is het pure Afrika, wat ik zo mooi vind. En ik dacht dat het voor Van Putten juist wel aardig was om ook eens iets heel anders erbij te bekijken dan alleen maar de militaire Missie. En om ook iets dat hoort bij Rwanda. En dat is een uniek iets, net zo uniek als Rwanda eigenlijk is …” De gorilla’s hebben de roerige tijden in het gebied tussen Rwanda, Kongo en Oeganda overleefd. Tijdens een recente veldstudie is gebleken dat er meer gorilla’s zijn dan tien jaar geleden.

<p>UNAMIR, de aanwezige VN-missie.</p>

De VN in Rwanda

Als in 1990 Tutsi rebellen vanuit Oeganda het noorden van Rwanda binnenvallen leidt het tot paniek onder de Rwandese bevolking. Tienduizenden vluchten van huis en haard en velen vrezen de wraak van de Tutsi’s die eerder in 1960 door de Hutu’s met geweld het land waren uitgezet. Maar de rebellen zetten de inval niet door en bezetten slechts het noordelijke deel van Rwanda. In 1993 komt door bemiddeling van de VN een vredesverdrag tussen de strijdende partijen tot stand in het Tanzaniaanse Arusha. Daar wordt onder meer besloten tot het instellen van een overgangsregering van Hutu’s en Tutsi’s samen. Daarnaast wordt een contingent van 800 Tutsi rebellen toegelaten tot de hoofdstad Kigali. Onder het wakend oog van de VN moeten de beide partijen gaan werken aan een duurzame vrede die tot voorbeeld moet strekken in de omliggende landen, zoals Burundi bijvoorbeeld, waar etnisch geweld al tot vele duizenden doden en meerdere duizenden vluchtelingen heeft geleid. 

In augustus 1993 komt kapitein Willem de Kant aan in Oeganda om de United Nations Observer Mission Uganda Rwanda (UNOMUR) mee op poten te zetten. De VN missie, bestaande uit 81 militairen, moet er op toezien dat de Tutsi rebellen van het RPF in Rwanda geen militaire steun kregen vanuit Oeganda. In de praktijk gaat het om grenscontroles (observatieposten bij de twee grootste grensovergangen) en regelmatige patrouilles in het grensgebied. Nederland besluit om tien militairen van de Koninklijke Landmacht als waarnemer ter beschikking te stellen van UNOMUR.

Twee maanden later wordt De Kant door VN bevelhebber generaal Dallaire gevraagd om in Kigali de missie UNAMIR (United Nations Assistance Mission for Rwanda) te helpen opbouwen. De Veiligheidsraad had namelijk besloten een vredesmacht van 2500 blauwhelmen en 330 militaire waarnemers afkomstig uit 24 verschillende landen in oktober naar Rwanda te sturen om het vredesproces te ondersteunen. Hun bijdrage bestaat eruit de veiligheid van de hoofdstad Kigali te garanderen, de handhaving van het staakt-het-vuren te controleren, te helpen bij de terugkeer van vluchtelingen, assisteren bij mijnopruimingsacties en het voorbereiden van vrije verkiezingen die gepland stonden voor oktober 1995. Voor hij het weet zit De Kant aan de onderhandelingstafel met de voormalig strijdende partijen en raakt hij betrokken bij de uitvoering van het nog prille vredesakkoord in Rwanda. “In het begin was het heel erg raar want ik denk dat de meeste mensen in Rwanda niet bewust waren van het feit dat er een UNAMIR missie aan zat te komen. Je moet niet vergeten: de mensen die daar in dat land wonen hebben niet allemaal TV, internet, kranten of radio. Dus toen we daar kwamen met onze blauwe baretten heb ik heel veel moeite moeten doen, met rolletjes pepermunt, om te kunnen uitleggen wie ik was en wat we daar deden. En waarvoor we daar waren. En uiteindelijk naarmate de informatie vanuit de VN meer en meer kwam met interviews en krantenberichten werd de bevolking allengs wat rustiger, en werd de VN meer geaccepteerd.” Om nog meer pr voor hun missie te maken organiseert de VN zelfs een heuse open dag. De Nederlandse families Muizebelt en De Roo zijn er met hun kinderen. Ze mogen een kijkje nemen in de helicopter, rijden een stukje mee in een pantserwagen en krijgen als aandenken een VN shirt en pet mee. Voor Paul en Joyce de Roo gaf de aanwezigheid van de VN een veilig gevoel: “Wij hoefden ons totaal geen zorgen te maken, zij waren er voor de veiligheid en zouden de overgang naar een democratische regering begeleiden. Dus iedereen ging weg met een gevoel van: prima, ze zijn hier voor onze veiligheid en alles zal goed gaan.”

17107777

Romeo Dallaire

Voor VN generaal Romeo Dallaire wordt al snel duidelijk dat er nog heel wat moet gebeuren wil het werkelijk goed komen met Rwanda. Als hij in maart zijn collega’s van de UNOMUR missie in Noord-Rwanda op de hoogte stelt van de gang van zaken in de hoofdstad Kigali komt hij met de volgende opsomming: een vredesproces dat flink achterloopt op schema, etnisch geweld, moord, brandstichting, politieke aanslagen, wegblokkades. Echte vrede lijkt nog ver weg.
Dallaire is sinds oktober de leider van de VN vredesmissie maar heeft te maken met een structureel tekort aan mensen en middelen. In zijn boek Shake hands with the Devil kijkt hij terug op zijn missie. Daarin uit hij vooral felle kritiek op de Verenigde Naties en het mandaat waarmee hij aan de slag moest. Een mandaat dat tekortschiet, geen interesse voor Rwanda vanuit de internationale gemeenschap en niet kunnen ingrijpen op het moment toen dat het meest noodzakelijk was. Dallaire heeft het falen in Rwanda ook zichzelf aangerekend. Had hij binnen de beperkte mogelijkheden niet meer kunnen doen, zo vraagt hij zich tot op de dag van vandaag af. “Als ik in Rwanda een dorp binnenreed hoopte ik dat de genocide daar aan voorbij was gegaan. Maar dat bleek dan weer ijdele hoop.” De ellende die hij in die aprildagen aan zich voorbij zag trekken leverden hem uiteindelijk de welbekende post traumatische stress stoornis op. In 1999 werd hij door het Canadese leger op medische gronden ontslagen uit dienst.
De Nederlandse toneelgroep Compagnie Dakar maakte een theaterstuk over de voormalig VN generaal op basis van een nieuwsbericht uit het jaar 2000. Daarin wordt melding gemaakt van een man die wordt gevonden op een bankje in een park; dronken, gekleed in een groezelig T-shirt en liggend in foetushouding. Het is Romeo Dallaire…

Willem de Kant maakte als adjudant van Dallaire de moeizame opstartperiode mee. “Op dat moment was er nog eigenlijk helemaal geen VN aanwezig, althans geen militair deel. De meeste mensen van de VN moesten allemaal nog komen. We hadden geen budgetten, we hadden geen vervoer, we hadden geen helikopters, er was geen evacuatieplan. Dus we moesten werken vanuit een hotelkamer. Ik heb de eerste paar weken mijn eigen creditcard moeten gebruiken om onszelf in leven te houden dus dat was nogal improviseren.” Het VN contingent bestaat uit militairen afkomstig uit 26 verschillende landen. De meesten daarvan zijn zonder materieel en wapens ingevlogen. De kern van deze troepen wordt gevormd door 400 Belgische para’s, doorgewinterde vechtjassen die echter ook ‘ongedisciplineerd zijn, te veel drinken en zich vooral met prostitutiebezoek bezighouden,’ aldus Dallaire. Het VN mandaat maakt het er voor de generaal niet makkelijker op om zijn stempel te drukken op de gang van zaken in Rwanda. De UNAMIR is een missie die gericht is op assistentie, op begeleiding van het vredesproces. Zelfstandig opereren en initiatief nemen is er niet bij. Ze mochten alleen zichzelf verdedigen. En dat was behoorlijk frustrerend, erkent Willem de Kant: “In januari zijn we geïnformeerd door een informant dat er wapenopslagplaatsen waren van waaruit bepaalde groeperingen zouden worden voorzien van wapens. Die konden dan op enig moment beginnen aan het systematisch vermoorden van bepaalde doelen, zo werd gezegd. Dat was natuurlijk voor ons flink schrikken, we meldden het direct aan onze mensen bij de VN in New York. Het antwoord van de VN was behoorlijk resoluut: we mochten in principe niets doen. Ons mandaat gaf ons geen ruimte om daar op eigen houtje als een militaire missie daar achteraan te gaan. Het is enorm frustrerend en als militair denk je dan van: je kunt reageren en je weet dat het er is, het is een relatief simpele operatie en toch mag het niet.”

Die frustratie wordt een nachtmerrie als na 6 april het grote slachten begint. Dallaire moet lijdzaam toezien hoe er onder zijn ogen duizenden mensen om het leven worden gebracht. Hij kan niet ingrijpen en tegelijkertijd de veiligheid van zijn eigen mensen garanderen omdat hij er de macht en de middelen niet toe heeft. De schuld daarvan legt hij bij de landen die in de periode voorafgaand zich vooral hadden beziggehouden met de vraag hoeveel geld zij wilden besteden aan de VN missie in Rwanda.

Kapitein van Putten

Genocide: 'Grote schoonmaak' onder de Tutsi's

“Dit is Radio Milles Collines, jouw radio. De Tutsi’s heersten over ons, zij willen macht. Die kakkerlakken lieten ons werken als slaven, ze pikten alle rijkdom in. Richt wegversperringen op, pik de spionnen van het RPF eruit, laat de hoofden van de Tutsi’s achter aan de kant van de weg.” Met dit soort teksten wordt al vanaf begin jaren negentig de toon gezet door radicale Hutu’s. Een goedgeorkestreerde haatcampagne werd opgezet tegen Tutsi’s en gematigde Hutu’s waaraan ook de Interahamwe, de militie van de staatspartij MRND, en de krant Kangura deelnemen. De inval van de Tutsi rebellen in 1990, die leidt tot grote stromen vluchtelingen, voedt de aangewakkerde haatgevoelens nog meer. Als in 1993 het vredesakkoord tussen Tutsi’s en de Hutu-regering wordt getekend zijn radicale Hutu elementen al bezig met de voorbereiding op een coup. Op 7 april, een dag nadat president Habyarimana is vermoord, begint de eliminatie van politieke tegenstanders en de genocide op de Tutsi’s. Hooggeplaatste militairen onder leiding van kolonel Bagosora zetten de regering buitenspel en nemen de macht over. Samen met de Presidentiële Garde en de Interahamwe milities begint het leger aan de ‘grote schoonmaak’. Langzaam aan wordt duidelijk dat de omvang van het moorden enorm is.

Het is voor kapitein Robert van Putten in die eerste dagen na 6 april moeilijk om een helder beeld te krijgen van wat er om hem heen gebeurt. “ Nadat bekend was geworden dat die tien Belgische collega’s vermoord waren kwam al snel het beeld dat er iets groters aan de hand was. Er kwamen telefoontjes naar het hoofdkwartier van mensen die bedreigd werden. Die bleken dan thuis achter de bank of onder de tafel verscholen te zitten en vertelden mij dat er om het huis mensen rond zouden lopen die hen wilden vermoorden. En dan eindigt zo’n gesprek op het moment dat je ze niet meer hoort, omdat ze dan gegrepen zijn.” De VN probeert de mensen nog te redden en Van Putten rijdt die dagen door Kigali om mensen uit hun huizen te halen. Onderweg, op straat, wordt de volle omvang van de situatie hem al snel duidelijk. “Van collega’s hoorde je dat mensen bij controleposten werden vermoord. Dit was niet gewoon een coup waarbij een paar mensen werden omgebracht. Dit was gewoon breed opgezet.” Op 21 april waren naar schatting al 250.000 Tutsi’s gedood. In de daarop volgende 2,5 maanden ging het doden in langzamer tempo door, totdat uiteindelijk zo'n tweederde van de Tutsi bevolking van Rwanda (600.000 personen) omgebracht was. Ook gematigde Hutu’s die zich tegen de genocide verzetten werden gedood, naar schatting tenminste 200.000 personen. Pas op 30 april komt de VN Veiligheidsraad met een verklaring waarin ze de moordpartijen in Rwanda sterk veroordeelt. Het woord genocide is dan nog door niemand in de mond genomen. De internationale gemeenschap voelt zich ongemakkelijk bij die term omdat het weet dat het G-woord automatisch tot ingrijpen zal moeten leiden. En dat is heel lastig, niet in de laatste plaats vanwege het feit dat in die eerste aprilweken het aantal VN militairen is teruggebracht van ruim 2000 tot nog geen 500 man.

Vluchtelingen in de mist

Vlucht voor de dood

“Het is heel vreemd, een soort ver van je bed show. Je zit er middenin, je ziet het, je hoort alle geluiden erbij maar je realiseert het je niet.” Net als vele andere buitenlanders in Rwanda verlaat de familie Muizebelt het geteisterde land door met een Amerikaans konvooi naar Burundi te rijden. Onderweg zijn ze getuige van de verschrikkingen die later op alle Westerse televisieschermen te zien zijn.

De VN is niet bij machte alle buitenlandse burgers te beschermen. Al snel worden er speciale troepen ingevlogen om de evacuatie sneller te laten verlopen. Robert van Putten moet samen met zijn VN collega’s met lede ogen aanzien hoe snel deze goedbewapende eenheden in Rwanda aankomen. “Er kwamen Italiaanse troepen, Fransen, Amerikanen. Dat ging allemaal buiten de controle van generaal Dallaire om, daar had hij helemaal geen invloed op. Die troepen deden waarvoor ze kwamen: hun eigen landgenoten oppikken.” Voor Van Putten wordt dan wel duidelijk dat zijn verblijf weinig zin meer heeft. Het VN contingent wordt teruggebracht en de internationale gemeenschap lijkt niet echt geïnteresseerd in grootschalige hulpacties. “Op een gegeven moment werd duidelijk dat de Belgen weggingen. Ik heb toen contact opgenomen met Nederland en de situatie uitgelegd en gezegd: het is hier niet goed. En ik vraag me af, gezien de ontwikkelingen en ook in verband met het terugtrekken van de Belgen, of het wel verstandig is dat ik hier blijf.” Op 19 april vertrekt Robert van Putten naar Oeganda.

Ondertussen hervatten de Tutsi rebellen hun offensief en trekken op naar Kigali. Er komen berichten dat het RPF in zijn opmars wraakacties uitvoert tegen vluchtende Hutu’s. Daarop lanceert de Franse regering in juni 1994 Opération Turquoise, met het humanitaire doel vluchtelingen te beschermen. De Fransen creëeren in de zuidwestelijke driehoek van het land een tijdelijke 'veilige zone' waar inderdaad bescherming wordt geboden aan vluchtelingen. Deze operatie heeft echter ook tot gevolg dat de machtsovername door het RPF vertraagd wordt. Onder andere via deze zone zijn zo'n twee miljoen Hutu’s gevlucht naar Congo (toen Zaïre). Ook een groot aantal daders van de genocide weet op deze wijze aan berechting te ontsnappen.

Geïnterviewden

Paul en Joyce de Roo
Het gezin De Roo (vader Paul, moeder Joyce, Bas, drie jaar en Nadine, 10 maanden) vertrok in oktober 1993 naar de Rwandese hoofdstad Kigali. Paul de Roo had via Memisa een betrekking gekregen als directeur van Bufmar, een bedrijf dat medicijnen aan ziekenhuizen en medische instellingen levert.

Bert Muizebelt en Marjo ten Kate
Bert Muizebelt en Marjo ten Kate wonen al sinds de jaren ’80 in Rwanda, waar ook hun vier kinderen worden geboren. Bert Muizebelt werkte er voor een bedrijf dat medische instrumenten maakte en zijn vrouw Marjo werkte voor Artsen zonder Grenzen. Daarnaast was zij nog een tijdje honorair consul. De familie Muizebelt woonde in Kigali.

Majoor Willem de Kant
Toenmalig kapitein Willem de Kant wordt in augustus 1993 geselecteerd voor de VN-missie UNOMUR in Noord-Rwanda. Daar moet hij samen met zijn collega’s de grens tussen Oeganda en Rwanda observeren. Na twee maanden wordt hij door de VN-bevelhebber van de vredesmissie in Rwanda, de Canadese generaal Romeo Dallaire, gevraagd zijn adjudant te worden. De Kant assisteert Dallaire in zijn missie die erop is gericht om het vredesakkoord tussen de Tutsi-rebellen en de Hutu-regering ten uitvoer te brengen. Begin maart wordt De Kant vervangen omdat zijn diensttijd er op zit.

Majoor Robert van Putten
Robert van Putten volgt in maart 1994 zijn collega De Kant op als persoonlijk adjudant van generaal Dallaire. Zijn VN missie strandt voortijdig als gevolg van het uitbreken van de massaslachtingen en de moord op tien Belgische blauwhelmen. Het grootste deel van het VN contingent trekt zich terug en ook Van Putten vertrekt op 19 april uit Rwanda.

Credits
  • Regie
    Gerda Jansen Hendriks
  • Research
    Hasan Evrengün
Bronnen
  • Van Korea tot Kosovo, De Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945

    Christ Klep en Richard van Gils, Van Korea tot Kosovo, De Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945 (SDU Den Haag 1999)

  • Shake hands with the Devil: the failure of humanity in Rwanda

    Romeo Dallaire , Shake hands with the Devil: the failure of humanity in Rwanda (Uitgeverij Random House 2003)

  • Een probleem uit de hel. Amerika, het Westen en het tijdperk van de genocide

    Samantha Powers, Een probleem uit de hel. Amerika, het Westen en het tijdperk van de genocide (Amsterdam/Antwerpen 2003)

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: