Ben Huisman stapt in zijn gele Porsche 911. Het is vroeg in de ochtend, zondag 29 juli 1973. Hij rijdt vanaf het vakantiehuisje aan de zuidelijke boulevard van Zandvoort naar het circuit. Het is een ritje van nog geen twee kilometer. Zijn vrouw en zijn kinderen, de latere coureurs Patrick en Duncan Huisman, nemen bij aankomst plaats op de hoofdtribune. Huisman rijdt vervolgens onder de baan door en parkeert de Porsche. Hij zoekt circuitdirecteur Johan Beerepoot op. Dit moet hún dag worden.
Met z’n tweeën hebben ze zich maanden lang ingezet om Zandvoort weer op de Grand Prix-kalender te krijgen. In 1972 reden er geen Formule 1-wagens door de duinen. Het circuit was verouderd, de struiken groeiden de baan op. De internationale autosportbond en de coureurs lieten de kustplaats in 1972 links liggen: te gevaarlijk. De gemeente Zandvoort wilde daarom het circuit maar meteen sluiten. Er was tegenstand van de PvdA, dertien bewoners hadden bezwaar aangetekend en populair was Formule 1 in die dagen toch al niet. Het waren de eerste schermutselingen rondom de Nederlandse Grand Prix – en er zouden er tot diep in de jaren negentig nog vele volgen.
Beerepoot, op dat moment nog secretaris van de Nederlandse Autorensport Vereniging, en Huisman – de penningmeester - staken in 1972 de koppen bij elkaar. Geen Grand Prix in Zandvoort, dat kon om de donder eenvoudig niet. Er moest natuurlijk wel geracet worden. Ze richtten de CENAV op, de Circuit Exploitatie Nederlandse Autorensport Vereniging. Beerepoot is de directeur.
Ze beginnen fondsen te werven (‘overal en nergens vandaan’), investeren naar verluidt 2,5 miljoen gulden en de firma Smallegange uit Aerdenhout knapt de boel op. Er is nieuw asfalt, de uitloopstroken zijn verbreed, waar geen vangrail is komt vangrail en de oude vangrails wordt vervangen door betere. Er worden nieuwe pitboxen neergezet en er komt een mooie wedstrijdtoren.
Huisman heeft het in die dagen zo druk met allerlei vergaderingen en besprekingen dat hij in het voorjaar van 1973 besluit met het hele gezin te verkassen naar een zomerhuisje in Zandvoort. De papierhandel in Elburg ‘gaat bijna op z’n bek’, maar Huisman is nu eenmaal gedreven. Hij zet zich in voor een veilig circuit. De papierhandel moet maar even zonder hem. Als hij in augustus terugkeert is de zaak bijna failliet.
Huisman en Beerepoot treffen elkaar in de buurt van de wedstrijdtoren. Ze besluiten nog even ‘op de motorfiets een blokje over het circuit te rijden’. Ze bestijgen de motor. Tijdens hun rondgang zien ze dat alles er mooi uitziet. Hoe keurig alles is aangeharkt. De vlaggen wapperen, de zon straalt en de muziek schalt al door de luidsprekers. Het publiek stroomt binnen en zoekt een de plaats op de hellingen en duintoppen. Tachtigduizend man. Het verkeer staat vanaf Heemstede vast.
Vandaag zal de NOS de Grand Prix van Nederland voor het eerst rechtstreeks op televisie uitzenden. Henk ‘Apollo Henkie’ Terlingen en Frans Henrichs zijn vanuit Hilversum naar Zandvoort gereisd om de beelden van commentaar te voorzien. ,,En Gijssie reed natuurlijk mee’’, herinnert Huisman zich. ,,Een Nederlander. Er viel ’s ochtends dus geen onvertogen woord. Ik geloof dat er alleen een bord hing dat protesteerde tegen de junta in Argentinië, want Carlos Reutemann reed mee, een Argentijn. Maar verder: het was halleluja, glorie, daar gaan we weer met z’n allen.’’
De kwalificaties
Gijs van Lennep start als twintigste
Die zondag staat achter Brammer de dan 9-jarige Allard Kalff in korte broek op de duintop. Later wordt hij ook autocoureur, dat weet hij dan al. Het is al mudvol achter het hek. Kalff is vanuit Baambrugge, waar zijn opa en oma wonen, met zijn ouders en nog wat familie en kennissen in een witte BMW touring naar Zandvoort gereden. Onderweg naar Zandvoort hebben ze nog wat vrienden opgepikt in Uithoorn en na een kleine file op de Zandvoortselaan parkeren ze de auto bij de flats achter Tunnel-Oost. Kalff: ,,Het was een heel avontuur.’’
Op ongeveer datzelfde moment vertrekt fotograaf Poppe de Boer, dan 32 jaar oud, vanuit Haarlem waar zijn vader Fotopersbureau C. de Boer B.V. runt. De zoon van Cees de Boer gaat al sinds 1960 naar de Grand Prix van Nederland en deze keer heeft hij de Hunserug uitgekozen om te beginnen. Hij zal, als de race een paar ronden onderweg is, langs het circuit lopen om een aardige variatie aan beeld te hebben voor het Haarlems Dagblad van maandag.
De Boer weet dat hij niet alleen moet letten op de koplopers, maar dat hij tevens Gijs van Lennep in de gaten moet houden.
Van Lennep, die ooit eerder een Grand Prix reed (1971 in Zandvoort) heeft een paar weken eerder in Haarlemmerliede een telefoontje gekregen van Marlboro. De sigarettenfirma wil hem laten rijden in het ISO-Marlboro-team van ene Frank Williams. Om toeschouwers naar de Grand Prix op het vernieuwde circuit te lokken.
Van Lennep – de regerend Europees kampioen Formule 5000 - heeft tot dusverre een wisselvallig jaar achter de rug. Hij heeft een belangrijke race in Italië gewonnen, de Targa Florio, maar in de F5000 loopt het voor geen kant. De winnaar van de 24 uur van Le Mans twee jaar eerder heeft het bovendien in 1972 niet voor elkaar gekregen de 400.000 gulden bij elkaar te rapen om Formule 1 te kunnen rijden voor het team van Surtees. ,,Eigenlijk had ik de Formule 1 al uit mijn hoofd gezet.’’
Een paar Formule 1-wedstrijdjes per jaar, dat kan misschien best wel, denkt Van Lennep als hij de telefoon in de bungalow heeft neergelegd. En ergens is hij nog wel ‘hebberig’ op die Formule 1. Ofschoon hij, de sportscar coureur, beter is in lange-afstandraces. Dan moet je op negentig procent van je kunnen rijden, Formule 1 is zwaarder, ‘honderd procent beuken’. ,,Dat is één van mijn makkes geweest, dat ik na mijn zware ongeluk in Spa in 1967 vaak op het randje van te weinig conditie zat.’’
Marlboro denkt in 1973 echter: die Van Lennep kan wel aardig sturen en Williams heeft het maar te accepteren. Van Lennep vindt het wel goed. ,,Maar Williams stelde in die tijd natuurlijk geen ene moer voor. Hij had geen geld, helemaal niets.’’
De in Aerdenhout geboren Van Lennep voelt zich tijdens de Grand Prix al snel gebruikt door Williams. Kreeg hij vlak voor het einde van de laatste kwalificatie pas een paar goede bandjes. ,,Natuurlijk, Williams werd ook door Marlboro gebruikt’’, zegt Van Lennep dertig jaar later. ,,Maar die Williams, die kan ik zo zijn strot nog afsnijden. Wat een spijkerharde flikker. Krijg trouwens ook nog geld van hem.’’ Van Lennep kwalificeert zich op zaterdag desondanks als twintigste. Twee plaatsen achter Roger Williamson, één stekkie voor David Purley.
Op de eerste startrij staan Ronnie Peterson (Lotus), François Cevert (Tyrrell) en Jackie Stewart (Tyrrell). Peterson en Cevert zijn de aanstormende helden, net zo snel als ze wild zijn. Stewart is de wereldkampioen van 1969 en 1971 en in die dagen de grote meneer. Hij is een paar maanden eerder nog naar Zandvoort gekomen. Als vertegenwoordiger van de Grand Prix Drivers Association (GPDA).
Huisman had Stewart opgehaald van Schiphol en in een oranje BMW 2002 sukkelden ze met een vaartje van 50 kilometer per uur naar Zandvoort, want Stewart wilde niet dat Huisman hard zou rijden, dus deed de wedstrijdleider wat hij ook altijd deed als zijn vader naast hem vroeg kalm aan te doen. Om te pesten reed hij extra traag. ,,We waren niet echt spraakzaam onderweg’’, vertelt Huisman. ,,Het klikte gewoon niet tussen ons.’’
Huisman heeft veel meer met de al wat oudere Graham Hill, bij wie hij aan huis kwam. Of met James Hunt, de playboy eerste klas. Huisman en Hunt hebben in 1972 nog gedineerd met Roger Williamson in Hilversum. Die serieuze Stewart, dat is andere koek.
Samen met Beerepoot en de baas van Smallegange maakten ze een wandeling over het pas gerenoveerde circuit. Het zijn belangrijke wandelingen want de GPDA heeft macht en Stewart heeft autoriteit. Hij heeft vragen, hij heeft opmerkingen. ,,Het achterste gedeelte van de baan was erg interessant’’, weet Stewart nog. ,,Uitdagend met al die heuvels en die duinen.’’ ,,Er moest nog heel wat gebeuren, vond hij’’, zegt Huisman. Maar nadat Huisman hem heeft afgezet op de luchthaven weet Huisman dat feitelijk niets een Grand Prix in de weg staat.
De wanhoop van Purley
Hulpverlening kwam niet op gang
Stewart jaagt achter de onstuimige Peterson aan als hij voor de eerste keer de vlaggen ziet, ronde negen. Hij ziet rook en hij weet: dit is een grote klapper geweest. A bad news story. Wie het is? Geen idee. Er ligt veel rotzooi op de baan en Stewart moet in een fractie van een seconde de situatie taxeren, hoe hard hij nog kan en waar hij het wrak kan passeren. ,,Ik zocht ook naar de marshals’’, vertelt Stewart. ,,Zij konden mij informatie geven. Je ziet het ongeluk dus totaal anders dan het publiek. En vergeet niet, het is een snel deel van de baan. Dus als je vaart vermindert, moet je oppassen dat er niet iemand achterop knalt. Je moet dus ook goed in je spiegels kijken. Your mind has taken on a different zone.’’
,,We reden er stapvoets langs’’, herinnert Van Lennep zich thuis in Blaricum ,,Behalve meneer Peterson, die is gewoon doorgestampt. Klopt ja, die heeft ook het ronderecord nog gebroken. Op een goed moment zag ik tussen de rookflarden door een coureur bij dat wrak. Dat bleek dus Purley te zijn, maar ik dacht: oh, die vent die rolt er net onder uit.’’
Purley, na de race: ,,Ik kreeg het maar niet voor elkaar de wagen om te duwen. Ik kon zien dat Roger nog leefde en ik kon hem horen schreeuwen. Ik probeerde mensen zover te krijgen dat ze me zouden helpen. Als het gelukt was de wagen om te duwen, had Roger het overleefd. Aan heldenmoed heb ik niet gedacht. Ik heb gedaan wat een getrainde paratrooper als ik gewend is te doen als hij iemand in problemen ziet.’’
David Purley, geciteerd in De Telegraaf van maandag 30 juli 1973: ,,Ik heb geprobeerd in mijn wanhoop, terwijl de bolides links en rechts om mij heen vlogen als projectielen, of ik toch Roger uit de wagen kon krijgen, maar de koplopers reden dwars door de dikke rookwolken heen om hun posities te verbeteren. Nu pas heb ik als nieuwkomer geleerd wat voor een commerciële belangen er in een dergelijke race op het spel staan. Ik ben er misselijk van.’’
Brammer merkt ondertussen niets van de onrust die zich meester maakt van het publiek. Heeft hij ook niets mee te maken, met die mensen die achter het hek staan te schreeuwen. ,,Zolang er wagens op de baan zijn, moet ik vlaggen. Als ik daarmee zou stoppen, denken de coureurs die nog racen dat het gevaar is geweken en dat was niet zo. Voor hun veiligheid moest ik doorgaan.’’
Kalff: ,,Er kwam een man aan met een pet op en een brandblusser in zijn handen. Maar hij leek niet te weten hoe het ding werkte. Toen lukte het toch, maar hij bleef twintig meter van het wrak staan. Hij durfde niet te dichtbij te komen, de auto stond in lichterlaaie. Die wanhoop die van Purleys lichaam afstraalde, die vergeet ik mijn leven niet meer.’’
Brammer: ,,Die jonge brandweerman, die was er pas voor de tweede keer bij geloof ik. Ik vind niet dat je die iets kwalijk kunt nemen. Maar die oude brandweerman, die stond niet paraat.’’
Sommigen in het publiek beginnen te schelden. Naar de agenten die met stomheid geslagen langs de vangrail staan. Hé, klootzakken, waarom doen jullie niets? Sommigen klimmen over de omheining. Ze worden teruggestuurd door agenten met honden. Kalff: ,,Er was wel ontzetting, maar er was niemand die zei: we zullen met z’n alle effe dat ding helpen blussen. Dat is het rare, duizenden mensen stonden te kijken hoe iemand levend verbrandde.’’
Inmiddels stijgt een dikke, zwarte rookkolom op uit de duinen. Rechtstreeks de Nederlandse huiskamers in gebracht door NOS.
Op de Hunserug ziet ook Poppe de Boer de rookkolom. Hij twijfelt geen seconde en pakt al zijn fotospullen, zo snel als hij kan. Hij gaat ‘sjouwen’, want hij neemt niet aan dat er iemand een sigaret in het helmgras heeft gemikt. Rennen, dwars door de duinen. Met z’n allen, want als er één fotograaf gaat rennen, rennen ze allemaal. Hij schat dat hij er iets meer dan vijf minuten over gedaan heeft de plek van het ongeluk te bereiken. Hij ziet alleen maar rook, narigheid en ellende. De auto’s hoort hij niet meer, de oogkleppen zijn voor. De Boer ‘gaat als een wilde tekeer’, neemt het tunneltje, komt aan de andere kant van de baan terecht. Sommigen collega’s steken de baan over.
Inmiddels is De Boer 62 jaar oud en eigenaar van United Foto’s De Boer. Hij heeft de negatieven van 29 juli 1973 uit het archief gehaald. ,,Wie is die man daar die oversteekt? Zie je, allemaal mensen die er met hun neus bovenop willen staan. Ramptoeristen, toen al. En daar, weer datzelfde mannetje. Wat doet hij daar?’’
De Boer fotografeert de smeulende March. Geen idee of er nog iemand in de wagen zit. Hij registreert slechts. Het had ook niets uitgemaakt als hij wel had geweten dat er een coureur nog bekneld zat. Het is een ‘naar punt’, en het wordt hem wel eens verweten, maar op dat moment denkt de fotograaf De Boer: hun werk, mijn werk. De coureurs zijn daar om te racen, hij om te registreren. ,,Het is natuurlijk verschrikkelijk wat daar gebeurde, maar wat moest ik?’’
Brammer raakt hoe langer hoe gefrustreerder. Hij ziet alles, maar hij heeft die vlaggen in zijn handen. En die moet hij blijven zwaaien want de situatie verandert steeds. Er lopen nog altijd mensen over de baan.
Ondertussen heeft Huisman ook gezien dat er zwarte rook opstijgt. Maar geen bericht bij de OCA in de toren. Op de baan kan het niet zijn gebeurd, denkt Huisman, want uit de rondetijden blijkt niet dat er langzamer wordt gereden. Misschien heeft er iemand een paar autobanden in de hens gestoken. Hij bestijgt de ladder. Ook bij de tijdwaarneming weten ze van niks. Zal dus wel loos alarm zijn. Bovendien, ze hadden toch een veilig circuit gebouwd? Er kon toch ook niets gebeuren? Pas na een rondje of twintig beseft Huisman dat het wel eens ‘foute boel’ kon zijn. ,,Naïef? Zonder meer. Maar er gebeurde wel vaker wat in de races van die tijd en ik ben niet iemand die snel in paniek raakt. Bovendien: geen van de coureurs kwam de pit in om te vertellen dat er iets aan de hand was.’’
,,Bullshit’’, bijt McLaren-coureur Denis Hulme Huisman na de race toe. ,,Ik heb wel degelijk laten merken dat er iets aan de hand was.’’
De brandweerauto van Paap komt de baan op, met vijfhonderd liter water aan boord kruipt de wagen zo traag als een slak de Hunserug op. Niet harder dan veertig kilometer per uur, schat Huisman. De brandweerauto die een paar bochten verder op het circuit staat mag niet tegen de rijrichting inrijden, dus het duurt een eeuwigheid voordat de rode Bedford in Tunnel-Oost arriveert. Te laat, Williamson is, zoals het officiële rapport naderhand vermeldt, gestorven door het inademen van hete gassen. Als het vuur compleet is gedoofd, wordt er een doek over het wrak gelegd.
Huisman besluit de race gewoon door te laten gaan. Ten eerste ging iedereen er nog vanuit dat de rijder in orde was, die stond toch immers naast de wagen? Ten tweede: als zou blijken dat er wel een dode was gevallen en de race was gestopt, dan had de wedstrijd nooit meer een herstart beleefd. En ten derde: wat moet er met dat publiek gebeuren? ,,En je moet niet vergeten dat iedereen meer op de hoogte was dan wij. In de huiskamers kon je het rechtstreeks zien – dat had natuurlijk een enorme impact en de rijders reden erlangs. Er is iemand die de beslissingen moet nemen en voor al die dingen die er zijn gebeurd ben ik verantwoordelijk. Want ik heb de beslissingen genomen of ze zijn genomen in mijn naam.’’
Reacties na de race
De kritiek is niet van de lucht
Huisman vlagt na 72 ronden af. Jackie Stewart wint de race. Vlak daarna belt Huisman met de EHBO, of er een ambulance kan komen. Maar in plaats daarvan rijdt er na de race een begrafenisauto over de baan, het verkoolde lichaam van Williamson wordt naar het ziekenhuis van Haarlem gebracht. Huisman: ,,Ik zag het onweer al aankomen.’’
Gijs van Lennep heeft een mooi resultaat behaald, zesde. Eindelijk weer eens een WK-punt voor een Nederlander. Maar daarover wil commentator Frans Henrichs het helemaal niet hebben met Van Lennep als ze op de bovenste etage staan van de nieuwe wedstrijdtoren. ,,Godverdomme’’, vloekt Van Lennep als de verslaggever hem vertelt wat er in Tunnel-Oost is gebeurd. ,,Ik heb hem toch uit die wagen zien komen’’, zegt Van Lennep nog. Maar Henrichs vertelt hem dat hij Purley heeft gezien en dat Williamson is verbrand. ,,Ik was daar wel even ontdaan van. Natuurlijk, kijk maar die jongens hier op die foto’s in de kranten van maandag. Kijk eens, allemaal hangende koppies. Dat is allemaal niet vrolijk.’’
De verloofde van Williamson, Jacqui Hamilton, wordt ondertussen in een BMW van het circuit gereden. Purley, mentaal gesloopt, vertrekt naar het hotel in Bloemendaal waar hij samen met Williamson logeerde. Poppe de Boer is inmiddels al in het lab aan de Parklaan in Haarlem de foto’s aan het ontwikkelen, Ronnie Peterson, die vlak voor het einde is uitgevallen, rijdt met een personenauto naar de plek in Tunnel-Oost en de familie Kalff is op weg naar het pannenkoekenhuis in Hoofddorp. Het negenjarige jongetje dat nog zo stoer ‘ja’ had geantwoord op de vraag van zijn vader of hij nog wel zeker wist of hij autocoureur wilde worden, moet plotseling overgeven. Kalff slaapt slecht die nacht.
Huisman weet vlak na afloop van de Grand Prix dat hem nog een paar hete uurtjes staan te wachten en daarom vraagt hij eerst of de baancommissarissen van post 10 komen vertellen wat er nu precies is gebeurd.
Als Brammer over het voorval heeft verteld en zich herinnert dat hij een handtekening heeft gezet onder een verklaring dat alles wat er besproken wordt binnenskamers blijft (‘na dertig jaar zal dat wel verjaard zijn – daarom praat ik er nu voor het eerst over’) begeeft hij zich naar het clubhuis van de OCA. De stemming is bedrukt. ,,Eenmaal buiten het circuit was ik vrij kalm. Eerder stond ik met knikkende knieën naast de baan en bij de wedstrijdleiding. Maar nu kon ik er met collega’s vrij rustig over praten, de paniek van die middag was verdwenen.’’
Onderaan de toren komt iedereen die een mening heeft en vragen wil stellen bij elkaar. Coureurs, journalisten, teambazen en de wedstrijdleiding. Het was ‘een soort persconferentie’ in een tent. Met Huisman zittend aan een tafel. Het was een ‘tumult van hier tot gunder’. ,,Ik schrok ervan’’, bekent Huisman. ,,Iedereen vloog naar binnen, verhitte toestanden. Het duurde wel een uur, maar niemand wist nog eigenlijk iets. Je kunt rustig stellen dat ik iets heb gedacht in de trant van: kanonnen waar ben ik in verzeild geraakt?’’
,,Iedereen riep te brullen over Williamson, maar de enige die hem kende was ik. Ik had vorig jaar nog met hem aan tafel gezeten in Hilversum. Denis Hulme, aardige kerel verder hoor, maar die had Williamson nog nooit ontmoet. Hulme deed natuurlijk ook geen prettige uitspraken. Er werd echt gescholden. ‘Klootzak’, zei ik. ‘Was dan binnengekomen om te zeggen dat er iets aan de hand was’.’’
De kritiek is niet van de lucht. Terecht. Peter Revson (McLaren) meent dat Williamson nog een kans had gehad als de raceleiding accuraat en snel had gereageerd. De race had stilgelegd moeten worden. Mike Hailwood zegt zich zijn hele leven schuldig te zullen blijven voelen omdat hij niet stopte om Purley te helpen. Hailwood had eerder dat jaar de Zwitser Clay Regazzoni met gevaar voor eigen leven uit een vlammenzee gered. Williamsons teambaas Max Mosley (nu voorzitter van de internationale autosportbond) spreekt van een ‘fuck-up’. Als er verstandige mensen de leiding hadden gehad, was dit nooit gebeurd, beweert Mosley. Bovendien waren die baancommissarissen een stel lafaards, besluit hij.
Stewart is het daar niet helemaal mee eens. De winnaar van de race betwijfelt of Williamson het ongeluk overleefd zou hebben met een brand van die hevigheid. De race stoppen? ,,Ik denk niet dat het nodig was geweest’’, zegt hij bijna dertig jaar later. Met op de achtergrond het motorlawaai tijdens de training voor de Grand Prix van Maleisië. ,,Vandaag de dag zou de safetycar de baan op komen. De rijders van nu zouden niet begrijpen hoe het er dertig jaar geleden aan toeging. Wij moesten leven met de wetenschap dat het elk moment fout kon gaan.’’
Na een uur ‘sterft’ de bijeenkomst in de tent uit. De politie die de hele middag heeft staan ‘rondspringen’ is vertrokken en de rest heeft al tien keer gezegd wat hij wil zeggen. De domper slaat toe. ,,Het was net alsof het plots was gaan regenen’’, herinnert Huisman zich. ,,De stemming was er uit. Het verhaal is over en vermoedelijk hebben we geroepen: morgen is er weer een dag. We konden er nu toch geen kloten meer aan veranderen.’’
Huisman vertrekt naar het binnenterrein, naar de camper van zijn vriend Graham Hill. Ze drinken samen een glas bier. De coureur en de wedstrijdleider. Beiden moe. ,,Not so good Ben’’, zegt Hill. ,,This is not so good, Ben.’’ Na een paar minuten staat Huisman op. Hij gaat – nadat hij de plek van het ongeluk nog heeft bezocht - terug naar het zomerhuisje aan de boulevard.
Tom Wheatcroft, de suikeroom van Williamson die diens racecarrière financierde en die inmiddels op het circuit van Donington een monument heeft opgericht ter nagedachtenis aan Williamson, wordt gevraagd of hij naar Haarlem wil komen. Om het lijk te identificeren. Hij kan het niet aan, dus hij vraagt BRM-teambaas Louis Stanley met hem me te gaan. ‘Het mortuarium was een eenvoudig gebouw waar een kerkelijke sfeer hing’, schrijft Stanley in zijn boek Behind the Scenes.
‘Maar in plaats van een altaar stond er een lijkkist. Ik kreeg een sleutel zodat ik de kist kon open maken en de deksel kon lichten. Als er ooit een afkeurenswaardig beeld zou bestaan van autosport, dan was dit het. Roger Williamson in een aangevreten brandvrije overall, zijn beide handen voor zijn gezicht alsof hij geprobeerd had de naderende dood te willen afweren’.
De bolides op de baan
Crash bij Tunnel-Oost
Rond de klok van twee uur op zondagmiddag sommeert Huisman de coureurs de baan op. Hij zegt de rijders op te schieten anders sluit hij de pitstraat. ,,Niemand had haast.’’ Als de bolides de baan op zijn, feliciteren Beerepoot en Huisman elkaar. Ze hebben het geflikt. De auto’s komen het rechte stuk op rijden en de coureurs stappen uit. Van Lennep maakt nog een praatje met Williamson, een goeie gozer, vindt Van Lennep. Serieus.
Huisman informeert of op de eerste etage van de wedstrijdtoren de tijdwaarneming in orde is. De brandweer uit Zandvoort is ook gereed. Hij checkt daarna of de OCA op de begane grond contact heeft met alle baanposten. Oké. De ladder staat zoals afgesproken tegen de toren, zodat Huisman nog dichterbij de tijdwaarnemers kan komen mocht hij het geschreeuw niet horen. Huisman. ,,Die jongens waren mijn ogen en oren.’’
Hij beklimt vervolgens de kleine verhoging aan het begin van de pitstraat, de coureurs stappen in en starten hun motoren. Het publiek staat op van de banken en Huisman pakt de Nederlandse vlag, ‘best leuk natuurlijk’. Hij zwaait met de driekleur als teken dat de race van start gaat. Lichtsignalen? Nooit van gehoord.
De 23 wagens duiken de Tarzanbocht in. Peterson voor Stewart, Pace en Cevert. Op de duintop met uitzicht op Tunnel-Oost stopt Allard Kalff de vingers in zijn oren. Een rondje later al niet meer. Hij wil stoer zijn.
Na zeven ronden leidt Peterson nog altijd. Van Lennep, die ’lekker in de wedstrijd’ zit, rijdt na een goede start op de twaalfde plaats. Op de dertiende plek ligt Williamson, met Purley vlak achter zich. Na ruim anderhalve minuut komt Van Lennep voor de achtste keer langs baanpost 10, ‘randje volgas’ door Tunnel-Oost.
,,Prachtige bocht, een echte bocht’’, zegt Van Lennep. Het is er listig. Je hebt er wel grip, maar als je bocht uitkomt heb je geen ruimte. Een paar meter gras en dan een duin steil omhoog en dan bos. ,,Tunnel-Oost was een smalle bocht.’’
Van Lennep: ,,Je moest het daar precies goed doen, want er was maar heel weinig stuur. Als je aan de binnenkant maar een klein beetje van de rand zat, dan kwam je aan de buitenkant zo’n stukkie tekort. Tunnel-Oost was centimeterwerk. Beetje zoals Blanchimont in Spa of de 130R, zoals die vorig jaar nog lag in Suzuka. De auto moet neutraal zijn, het luistert allemaal heel nauw, met 260-270 kilometer per uur. Ik was altijd weer blij als ik heelhuids door die bocht was gekomen. Ik was me altijd bewust van die bocht, als ik door het Scheivlak kwam, nog twee bochtjes. Ik dacht wel eens: ligt het nu aan mij, of aan de auto? Want dan zag ik iemand voorbij komen, Cevert of zo, en dan zag ik hem een beetje halen en doen en hem een metertje of zes bij me weglopen. En ik dacht: we moeten hier niet te veel overstuur hebben en dan zag je van die zwarte bandensporen van die gasten! Best wel knap. Want als je een vergissing maakt in die bocht, dan staat de tijd stil. Dan kun je niets meer uitrichten.’’
Een paar seconden nadat Van Lennep is gepasseerd hoort Brammer een klap. Metaal op metaal, het geluid geleidt via de vangrail tot bij Brammer. Hij draait zijn hoofd om en denkt aan Courage: o nee he, niet nog één. Een wagen heeft een klapband gehad, linksvoor en is tegen de vangrail geknald. Het is de rode March 721 van Roger Williamson. De bolide vliegt door de lucht en stuitert over de baan, ondersteboven rollend om zijn as. De binnenboord-brandblusser is al afgegaan. Brand. Brammer schrikt zich het ‘apenzuur’. De March ligt op zijn kop als hij recht tegenover baanpost 10 tot stilstand komt. Brammer staat stijf van de adrenaline en begint direct met de gele vlag te zwaaien ten teken aan de overige coureurs dat ze een gevaarlijke situatie naderen.
Kalff ziet het ook voor zijn neus gebeuren. In een flits komt de wagen voorbij, een vuurspoor trekkend vanwege de benzine die uit de gescheurde tank is gekomen. Kalff weet direct dat het mis is (‘daar hoef je geen Einstein voor te zijn’).
Dertig jaar later staat Kalff wederom op de plek, nu is het een golfbaan. Het is koud en een beetje mistig. Hij wordt omringd door groen gas en een paar ballenwassers. ,,Tunnel-Oost, supergevaarlijk. In die tijd dachten ze misschien dat het hier nog best ging. Maar moet je toch godverdomme eens nagaan, dan had je daar de vangrail – twee platen, kniehoog – en iemand raakt die met 260 kilometer per uur, het gras wordt omgeploegd en komt dan helemaal daar tot stilstand, tweehonderd meter verder.’’
David Purley, bezig aan zijn derde Grand Prix, ziet vlak voor hem dat Williamson, als ware de vangrail een katapult, afgeschoten wordt. Hij parkeert zonder er bij na te denken zijn March aan de linkerkant, de buitenkant van de baan. Graham Hill is de volgende die er aankomt – en doorrijdt. De anderen volgen. Williamsons wrak ligt rechts op de ideale lijn. Purley, een voormalig Engelse paratrooper, stapt uit en rent de baan over. Hans Rens, de collega van Brammer, schiet Purley te hulp. Brammer ziet een ‘zenuwachtige’ Purley die een brandblusser pakt en zonder na te denken het ding leegspuit. ,,Ik weet niet eens of Purley wel goed heeft opgelet toen hij overstak’’, zegt Brammer droogjes.
De oude brandweerman die bovenop de heuvel naar de race zit te kijken, komt ondertussen traag naar beneden gelopen. Zijn jonge hulpje weet niet wat te doen. Purley grist hem de brandblusser uit de handen en steekt voor de derde keer de baan over. Brammer is machteloos, hij heeft in het eerste half uur van de Grand Prix de taak de vlaggen te hanteren, zo is afgesproken met Rens. ,,Maar Hans kan ook niets doen’’, vertelt Brammer. ,,Hij had helemaal geen beschermende kleding aan, alleen een OCA-hesje.’’
Brammer voelt niets meer. Hij moet vlaggen, hij moet de anderen waarschuwen. Dat is zijn werk, dus dat doet hij. Een andere baancommissaris heeft de taak te bellen naar de wedstrijdtoren. Wie die man is geweest, niemand weet het meer. Brammer en Rens in elk geval niet. Die onbekende man staat voor een onmogelijke taak, want volgens Brammer moet het in 1973 zijn geweest dat in alle consternatie de draad is losgetrokken van het toestel. Het bericht: Post 10, crash, brand bereikt wedstrijdleider Huisman dus nooit.
Beloning van een baancommissaris
Voor een appel en een flesje frisdrank
Als Huisman en Beerepoot op de motor hun rondje maken haalt Herman Brammer zijn lunchpakket op, plus daarbij behorende appel en een flesje frisdrank. De beloning vooraf voor een dag werken als baancommissaris op post 10, Tunnel-Oost. Reiskostenvergoeding voor Brammer en zijn collega’s zit er niet in. De reis van Amsterdam-Oost naar de Hollandse kust moet hij zelf betalen. Dat gold voor alle vrijwilligers.
Het is pas Brammers tweede dag, want de onderwijzer van een basisschool kan op vrijdag geen vrijaf krijgen. Hij is sinds 1967 baancommissaris bij de OCA (Officials Club Automobielsport). In 1970 zag hij Piers Courage voor zijn ogen verbranden. Brammer stond op post 10. ,,Ik weet dat ik toen met twee gele vlaggen heb staan zwaaien, want er was nauwelijks zicht. De zwarte rook waaide dwars over de baan.’’ Het is Huisman die als assistent-wedstrijdleider het slechte nieuws moet overbrengen aan teambaas Frank Williams. ,,Buitengewoon tragisch. Arme Frankie Boy.’’
Toch weerhoudt de dood van Courage Brammer er niet van naar Zandvoort te blijven komen – niemand kijkt in deze dagen op van een coureur die tijdens een Grand Prix verongelukt. Schlesser in 1968, Mitter (1969), Courage en Rindt (1970) plus nog een aantal anderen tijdens testritten. In de vijf jaar na Zandvoort 1973 zijn Cevert, Koinigg (net als Williamson in pas zijn tweede GP), Donohue, Pryce en Peterson de dupe. De afgelopen 25 jaar is dat cijfers overigens drastisch gedaald: vier coureurs. Gilles Villeneuve en Paletti in 1982, Ratzenberger en Senna tien jaar geleden.
,,Coureurs die in onze dagen vijf jaar of langer in de Formule 1 reden hadden een kans van 66 procent te verongelukken’’, weet Jackie Stewart nog. ,,Ik heb eens met mijn vrouw Helen geteld. In mijn actieve periode heb ik 75 bekenden verloren in de racerij.’’
Ook Brammer weet dat de dood bij de sport hoort. Leuk is het niet, maar het is niet anders. Bovendien, hij is gek van autosport en omdat hij het niet kan betalen zelf te racen is dit, zijn werk als baancommissaris, de manier om het dichtst bij het echte werk te komen. Dus komt hij zaterdagmorgen naar het circuit. Zijn hesje van de OCA als enig extra kledingstuk. Niets brandvrije overall of helm. Gewoon, zijn eigen kleren en daaroverheen een hesje.
,,Het was best wel een zenuwentoestand tijdens het overleg vooraf’’, herinnert Brammer zich. ,,De sfeer was gespannen, want de leiding had de regels voor ons aangescherpt. Er waren nu tijdens de Grand Prix buitenlanders bij en veel pers.’’ Hij vertrekt na de bijeenkomst naar Tunnel-Oost, post nummer 10. De volgende dag staat hij er wederom.
De schuldvraag
De beste stuurlui staan aan wal
Als Stanley de kist sluit en met Wheatcroft terugkeert naar het Bouwes Hotel in Zandvoort zit Brammer thuis in Amsterdam-Oost. Alleen. Niemand met wie hij kan praten over het ongeluk dat eerder die dag voor zijn ogen gebeurde. Zijn zus bellen? Ze ziet hem aankomen. Die heeft niets met autoracen. De volgende dag vertelt hij wel één van zijn leerlingen wat er is voorgevallen. Maar ja, om daar nu uren over te gaan praten? Hij vindt niet dat anderen met zijn problemen opgezadeld hoeven te worden. Het duurt ongeveer een maand, maar na de eerst volgende race op Zandvoort is hij eroverheen. En, in die tijd – het is al eerder gezegd – gebeurde het toch veel regelmatiger. Hoeveel zijn er niet gegaan?
Brammer: ,,Vroeger heb ik me nog wel eens druk gemaakt over wat er die dag gebeurde. Frustraties die boven kwamen. Maar nuchter bekeken kon ik niet anders doen dan vlaggen. Het duurde wel even voordat ik dat accepteerde, dat ik niets heb kunnen doen. Ik heb er nog wel eens over gedroomd’’, zegt hij bijna achteloos.
Van de kritiek die achteraf kwam op de wedstrijdleiding en op de baancommissarissen, daar heeft Brammer zich nooit zo aangesproken door gevoeld. Het is makkelijk lullen als je daar zelf niet hebt gestaan. De beste stuurlui staan weer eens aan wal. ,,En zo denk ik er nog steeds over.’’
Als Huisman zich naar huis begeeft, heeft hij sterk het gevoel de tijd een dag terug te willen draaien. Maar hij loopt niet weg voor de verantwoordelijkheid. Die ligt bij hem en niet bij al die anderen. Dat is zijn christelijke achtergrond, denkt hij al die jaren later. Natuurlijk had hij het niet in de hand, die dag in 1973. ,,Van geen kanten. Op dit soort gebeurtenissen waren we niet voorbereid. Alle verwijten die mij zijn gemaakt, die waren ongetwijfeld volkomen terecht. Zo naïef als een jong veulen in de wei. We hebben het later als het Titanic-gevoel omschreven. Ons nieuwe schip was toch onzinkbaar? We hadden toch het veiligste circuit ter wereld?’’
Huisman: ,,Dat iemand verongelukt, daar keek je in 1973 niet van op. Maar je had op die baan, op die plek weinig kans een ongeluk te overleven. Vandaag de dag moet je zorgen dat je een kans hebt. Als ze me vragen: is dat racen van uw kinderen niet gevaarlijk? Dan antwoord ik bevestigend. Maar ze moeten wel pech hebben als ze zich te barsten rijden. Vroeger had je mazzel als je je niet dood reed.’’
Elf maanden later, op 23 juni 1974 zijn ze bijna allemaal weer van de partij – weer een Grand Prix van Nederland. De Boer fotografeert, Kalff staat ergens in de duinen. Van Lennep niet, die heeft geen zitje gevonden, die keert pas weer in 1975 terug op Zandvoort. Slechts tien coureurs die in 1973 van start gingen, duiken ook in 1974 de Tarzanbocht in.
Ook Brammer is er weer, weer met de verschillende vlaggen in zijn nabijheid. Alleen niet bij post 10, daar voor heeft hij bedankt. Huisman is er niet meer bij als wedstrijdleider. Hij heeft zich vrijwillig teruggetrokken. Hij is toch maar ‘aangeschoten wild’, een man zonder gezag.
Wie zijn er nog meer niet? Williamson natuurlijk. Cevert niet, die verongelukt begin oktober op het circuit van Watkins Glen. Peter Revson is ook verongelukt, begin 1974 in Zuid-Afrika. Stewart, in 1973 wereldkampioen geworden, heeft afscheid genomen van de actieve autosport.
Van de 23 coureurs die in 1973 aan de start stonden zijn er inmiddels veel niet meer in leven. Naast Williamson, Cevert, Revson, zijn Hunt en Hulme (beiden een hartaanval) en Beuttler (aids) aan ziektes overleden. Peterson en Hailwood (verkeersongeluk) zijn gestorven achter het stuur. Hill, Pace en Purley zijn omgekomen bij afzonderlijke vliegtuigongelukken. Purley vindt zijn einde in 1985, als hij met een stuntvliegtuig in Het Kanaal stort.
Wat is er nieuw in 1974 op het circuit van Zandvoort? Reddingswagens.
Uit: tijdschrift Formule 1, nr. 14, jaargang 2003
Tekst en research: Nando Boers
Regie: Dirk Jan Roeleven
Bronnen
Beeldmateriaal
Polygoon Jaaroverzicht 1958 en 1960
Polygoon Journaal 1971
Studio Sport, 29 juli1973
Journaal, 30 juli1973
Avro’s Televizier Magazine 30 juli1973
Tros Aktua 1976
Literatuur
Formule 1, nr 14 / 2003
Autosport (oa jaargang 1973)
Motorsport
Haarlems Dagblad,
Het Parool,
De Telegraaf,
Algemeen Dagblad,
Strictly off the record – Louis T. Stanley
Behind the scenes – Louis T. Stanley
Jackie Stewart – Karl Ludvigsen
A man called Mike – Christopher Hilton
To hell and back – Niki Lauda
Ronnie Peterson – Alan Henry
James Hunt – Gerald Donaldson
Speed with Style, the autobiography of Peter Revson – Leon Mandel
Frank Williams – Maurice Hamilton
Grand Prix Requiem – Williams Court
30 jaar circuit Zandvoort – Hans Hugenholtz
100 jaar autosport, 50 jaar circuit Zandvoort –Dirk Buwalda e.a.
The Autobiography of Formula One – Edited by Gerald Donaldson
Grand Prix Story 1973 – Heinz Prüller
Grand Prix Story 1974 – Heinz Prüller
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: