‘Gooi al dat zwarte tuig eruit, ons land voor ons. Op naar de Blanke Macht!’ Een oude verkiezingsleus van de Centrum Partij, een geheime notitie van Pim Fortuyn? Nee, een letterlijk citaat van onze grote volksschrijver Gerard Reve. Het zijn de slotzinnen van het gedicht ‘Voor eigen erf’, dat hij in augustus 1974 publiceerde in Propria Cures. Gek genoeg zorgden ze in eerste instantie voor weinig ophef, misschien vanwege de beperkte oplage van het blad. Maar een jaar later, toen Reve hetzelfde gedicht voordroeg op de Nacht van de Poëzie in Kortrijk, sloeg het in als een bom. Hij had er dan ook alles aan gedaan om het dit keer niet onopgemerkt voorbij te laten gaan.
De Nacht van de Poëzie
Kortijk 1975
De Vlaamse Guido Lauwaert is nog steeds trots dat hij het is geweest die Reve destijds naar Kortrijk heeft gehaald. Als organisator van de ‘Nacht van de Poëzie’ ontving hij de schrijver in mei 1975 op zijn kantoor, een paar dagen voor het festival. Die eerste ontmoeting zal hij niet snel vergeten. ‘Reve kwam binnen op mijn bureau en zei: “Ik heb nu getekend, doe met mij wat gij wil”.’ Daarop antwoordde de Lauwaert impulsief: ‘Zet het land maar op zijn kop, want we kunnen nog wel wat publiek gebruiken’.
Reve, altijd in voor een aardige publiciteitsstunt, pakte direct de telefoon en belde alle Vlaamse journalisten die hij kende. Volgens Lauwaert sprak hij tegen elk van hen exact dezelfde woorden: ‘Muis, ik heb een exclusief verhaal voor jou. Op één voorwaarde, dat je het morgen op de voorpagina plaatst.’ Daarna kwam het zogenaamd exclusieve verhaal. Dat was ten eerste dat hij op de Nacht van de Poëzie zijn geloof zou afzweren (Lauwaert: ‘dat zoog hij ter plekke uit zijn duim’) en ten tweede dat hij een zeer racistisch gedicht zou voordragen
De volgende ochtend bekeken ze samen de Vlaamse kranten. Niets. Blijkbaar hadden de journalisten het niet helemaal vertrouwd of was er belangrijker nieuws geweest. Daarop belde Reve een aantal Nederlandse journalisten, met exact hetzelfde verhaal. Dit keer had hij meer succes: op 15 mei meldde het ANP dat Reve in Kortrijk een gedicht zou voordragen ‘van uiterst rechtse, fascistische en racistische aard’. Het bericht haalde alle kranten, uiteindelijk ook de Vlaamse. En wat de organisator had gehoopt gebeurde: het publiek stroomde massaal toe. Er waren bijna 10.000 bezoekers, een record dat Lauwaert nooit meer heeft weten te overtreffen.
De avond was nog geen half uur bezig of Lauwaert kreeg bezoek: de burgemeester van Kortrijk, de hoofdcommissaris van politie en de rijkswachtkapitein van het district. Burgemeester Ivo Lambrecht viel met de deur in huis: ‘Ik verbied u bij deze Reve zijn gedicht voor te laten lezen.’ Hij zou al tientallen verontruste telefoontjes hebben gehad. Of het nu ging om het afzweren van het katholicisme – de burgemeester was zeer gelovig – of om het aangekondigde racisme is achteraf niet helemaal duidelijk. Hoe dan ook, het optreden moest verboden worden. Lauwaert hield echter zijn poot stijf en zei dat hij er niet over piekerde het optreden af te gelasten. Reve was verantwoordelijk voor zijn eigen woorden en bovendien, afgelasten zou tot een regelrechte oproer onder het publiek leiden. Onder invloed van de wat mildere rijkswachtkapitein haalde de burgemeester uiteindelijk bakzeil: Reve mocht spreken.
Hij kwam het podium op in een van Lauwaert geleend zwart overhemd, met een zilveren kruis om de borst. Het was inmiddels twee uur ’s nachts. Reve begon met het verhaal dat hij zijn geloof had willen afzweren, maar dat een goddelijke brief uit Rome hem daarvan gelukkig tijdig had weten te weerhouden. Daarna kwam het gewraakte gedicht. Voor de gelegenheid hing hij naast het kruis nog een paar andere zilveren symbolen om: hamer en sikkel, ‘ban-de-bom-teken’ en een hakenkruis. Om het geheel af te maken droeg hij één witte bokshandschoen. Met luide stem declameerde hij ‘Voor eigen erf’. Bij de slotzin: ‘Op naar de Blanke Macht!’ stak hij zijn witte gebalde vuist hoog in de lucht. Op de achtergrond klonk eerst het Wilhelmus, daarna de Marseillaise. De zaal applaudisseerde, enigszins aarzelend. (Zie bijlage voor het hele gedicht).
Geschokte reacties
Een kleedkamerscène met André Haakmat
Een van de mensen in de zaal was André Haakmat, Surinaams advocaat. Hij was een groot bewonderaar van Reve, vooral van De Avonden. ‘Ik dacht, wat een mooie typering van die tijd. Die man die zet luiken open. Reve stond voor mij bovenaan bij de Grote Drie: Reve, Hermans, Mulisch.’ Zijn bewondering voor Reve groeide tijdens het beroemde Ezelproces van 1966. (Reve was beschuldigd van godslastering, omdat hij God had beschreven als een ezel waarmee hij de liefde bedreef.) Haakmat, die toen al enkele jaren in Nederland woonde, maakte de rechtszaak mee als assistent van openbaar aanklager Abspoel. Reve stal de show in de rechtszaal, dat moest zelfs de tegenpartij erkennen. Haakmat: ‘Ik was zeer onder de indruk van zijn verdediging. Toen hij zijn requisitoir voerde wist ik dat hij zou worden vrijgesproken.’ En terecht, vindt Haakmat.
Maar in 1975, negen jaar later, was Haakmat bepaald niet op de Nacht van de Poëzie om Reve toe te juichen. Op de radio had hij hem in een interview horen zeggen dat hij de blanken beschouwde als een ‘superieur ras’. Toen niet lang daarna de provocerende aankondiging van Kortrijk kwam, besloot hij Reve publiekelijk ter verantwoording te roepen. Daarbij werd hij een handje geholpen door de VPRO. Een tv-ploeg van het programma ‘Berichten uit de samenleving’ bood hem een lift aan, in de hoop op een interessante confrontatie met Reve. Dat bleek een schot in de roos. Toen het Haakmat niet lukte om Reve tot een debat in de zaal te verleiden, toog hij met tv-ploeg en al naar de kleedkamer van de schrijver.
Zolang Reve zijn eigen optreden regisseerde verliep alles volgens plan. Op deze onverwachte invasie had hij echter niet gerekend. Terwijl de camera draaide beschuldigde Haakmat Reve ervan ‘onder het mom van deftige poëzie’ eigenlijk een soort ‘vuil racisme’ te bedrijven. Of de schrijver meende wat hij zei deed daarbij voor de Surinamer niet ter zake: ‘Propagandastunt of geen propagandastunt: u wakkert latente racisme gevoelens bij grote groepen mensen aan.’ Reve weigerde eerst in discussie te gaan, maar begon zich wel zichtbaar op te winden. Hij sloeg met zijn vuist (inmiddels weer zonder bokshandschoen) op tafel: ‘Omdat die negers in Suriname 125 jaar geleden slaven waren, is dat het recht dat hun achterkleinkinderen naar Amsterdam komen en van de steun leven?’ En waarom moest hij daarvoor betalen? Haakmat zei daarop dat Reve aanstuurde op een tweede Kristalnacht.
Reves optreden in Kortrijk, maar misschien nog wel meer de ‘kleedkamerscène’ met Haakmat, maakten heel wat los in Nederland. Op zich was men wel wat gewend van beroepsprovocateur Reve, maar dit ging zelfs de meeste fans te ver. Een groep vooraanstaande Nederlanders vormde een protestcomité onder leiding van Mary Zeldenrust-Noordanus (oud-voorzitter van de NVSH), Benno Premsela (oud-voorzitter van het COC), Hedy d’Ancona en Mies Bouhuys. In een open brief noemden ze de uitspraken van Reve ‘milieuverontreinigend’. De VARA besloot een aantal – al gemaakte - radioprogramma’s met Reve niet uit te zenden.
Reve reageerde op alle commotie met een ingezonden brief in het Parool. Daarin noemde hij zijn gedicht een in ‘primitieve, vermoedelijk in al te vulgaire bewoordingen gestelde alarmkreet’. ‘Ik bedoel niet letterlijk wat in het gedicht staat, want ik ben geen racist en de neger heeft mijns inziens recht op een plaats onder de zon gelijkwaardig aan die van de blanke. Ik heb echter door dit brute middel bij miljoenen gehoor gevonden voor mijn betoog, volgens hetwelk de immigratiepolitiek van de Nederlandse regering, die massaal mensen binnenlaat, voor wie er in Nederland geen werk, geen woonruimte en geen toekomst is, en slechts verpaupering en criminaliteit in het verschiet liggen, tot een ramp zal moeten voeren.’
Het is de vraag of dat nu de toelichting was, waarop zijn linkse aanhang zat te wachten. Kritiek op het Nederlandse immigratiebeleid, zeker op deze manier verwoord, was bepaald niet bon ton midden jaren zeventig. Toch lijkt de verkoop van Reves boeken niet onder de kwestie-Kortrijk geleden te hebben. Na nog een aantal boze ingezonden brieven raakten de Nacht van de Poëzie en de Blanke Macht in de vergetelheid.
‘Het ironische van de ironie’
Enkele reis Takki Takki Oerwoud en andere kwesties
Na de rel rond Kortrijk hield Reve zich een paar jaar gedeisd. Toch was het niet de eerste, noch de laatste keer dat hij in opspraak zou komen wegens dubieuze uitlatingen over buitenlanders. In een beruchte brief aan Simon Carmiggelt uit 1972 schreef hij al: ‘Nu moeten we nog van die Surinaamse en Curaçaose & Antilliaanse troep af. Ik ben er erg voor, dat die prachtvolken zo gauw mogelijk geheel onafhankelijk worden, en ons niks meer kosten, zodat we ze allemaal met een zak vol spiegeltjes en kralen op de tjoeki tjoeki stoomboot kunnen zetten, enkele reis Takki Takki Oerwoud, meneer!’ (brief aan Simon Carmiggelt, in De taal der liefde, 1972 ).
Verderop in dezelfde brief nam Reve alvast een voorschot op de kritiek. Hij gaf nu geen politiek-ideologische verklaring – zoals drie jaar later na Kortrijk – maar juist een uiterst pragmatische. ‘Zoals je weet, is door de beschuldiging van “racisme”, enkele jaren geleden aan mijn adres geuit, de verkoop van mijn boeken verveelvoudigd. Ik ben niet enkelvoudig genoeg van geest, en ook veel te intelligent, om een racist te zijn, maar die beschuldiging, en het lucratieve effect ervan, hebben mij aan het denken gezet. Ik behoef maar een of andere persoon sprekend in te voeren, die zich laatdunkend over allerlei inferieure kokosnotenplukkers uitlaat en voor de eer van “onze meisjes en jonge vrouwen” opkomt en het Geld stroomt mij toe. Het zwarte goud.’ Geld dus, niets dan geld zou de drijfveer zijn voor dit soort uitspraken.
Daar dacht Harry Mulisch, om maar eens iemand te noemen, heel anders over. Mulisch schreef als reactie op De taal der liefde een vinnig pamflet getiteld: ‘Het ironische van de ironie’. Daarin betoogde hij, dat Reve het stijlmiddel van de ironie misbruikte om zijn kwalijke, racistische opvattingen te verhullen. Mulisch: ‘De corpsstudent speelt net zo lang de man met de grote bek, tot hij het is’. ‘Hij [Reve] is als het ware door de dubbele bodem van de ironie gezakt. Wie ironisch spreekt, zegt het tegendeel van wat hij meent, maar zodanig, dat een ander dat doorziet. Van het Reve zegt wat hij meent, maar zodanig dat de ander dat niet doorziet en denkt nog steeds met ironie te doen te hebben.’ In een televisie-interview voor de BRT in 1975 reageerde Reve schouderophalend met een van zijn favoriete uitspraken: ‘Mullis is vullis. Nee Reve, dat is pas leven!’ De twee schrijvers zijn ook later nooit vrienden geworden.
In 1983 was het opnieuw raak. In een interview met Boudewijn Büch ging Reve tekeer tegen alles en iedereen. Tegen de Amsterdamse burgemeester Polak, tegen Mulisch en Wolkers (die hij een communistisch concentratiekamp toewenste), en tegen de socialisten, die ‘mensen importeren voor wie geen ruimte en geen geld is’. In hetzelfde interview nam hij het op voor de blanken in Zuid-Afrika (Parool, 15 januari 1983). De hoofdredacteur van het Parool, Wouter Gortzak, bood publiekelijk excuses aan voor het opdienen van dit ‘broodje fascisme’. Reve was woedend en zei dat Büch de uitspraken uit hun context had gehaald. Hij herhaalde dat hij geen racist was. Maar voor Büch was Reve definitief van zijn voetstuk gevallen: ‘Het is toch te gek dat links Nederland zit te klappen voor expliciet racistische verhalen’. ‘Ik ontdek na heel veel jaren dat mijn literaire vader NSB’er is, en dat is een uitermate treurige conclusie’. (Büch in de ‘Alles is Anders Show’, 24 januari 1983).
Reve toonde zich regelmatig een voorstander van de Apartheid. Zo zei hij in juni 1984: ‘Ik geloof dat apartheid niet gegrond is op racisme, maar op christelijke ethiek.’ Door dit soort uitspraken kwam hij op de zwarte lijst te staan van de anti-apartheidslobby, net als overigens collega-schrijver W.F. Hermans (die ondanks de boycot lezingen gaf in Zuid-Afrika). Nog in 1994 zei Reve in een interview voor de Groene Amsterdammer: ‘Negers en blanken dienen elk hun eigen, van elkaar onafhankelijke staat te hebben.’ En vervolgens, dat hij zich er wel voor schaamde, maar dat hij toch vond dat negers ‘erfelijk minder begaafd’ zijn dan blanken.
De reacties waren lauw dit keer. Ach ja, die Reve en zijn negers, wie kon zich daar nog druk om maken?
Reve racist?
Interpretaties
Blijft de vraag wat hij er nu van meende, de grote volksschrijver. Haakmat weet het zeker: Gerard Reve is een racist. Na de kwestie-Kortrijk kon hij niet anders concluderen. Hij leest de boeken van Reve nog wel, maar ze hebben sindsdien toch een naar bijsmaakje gekregen. Wie ‘Het ironische van de ironie’ van Mulisch leest komt tot dezelfde conclusie, hoogstens met die nuancering dat Reve niet zozeer racist maar bovenal een fascist is. Of een NSB’er, zoals Boudewijn Büch in 1983 suggereerde.
Nop Maas, de biograaf van Gerard Reve, vindt het allemaal zwaar overtrokken. Voor hem is Reve weliswaar iemand die bezwaren heeft tegen de Nederlandse immigratiepolitiek, maar dat maakt hem nog geen racist. Achter die ironie moeten we niet al te veel zoeken. Bovenal vindt hij Reve een ‘provocateur pur sang’. Maas: ‘Hij is iemand die voortdurend, zoals hij dat noemt, verwarring wil stichten in het kamp van de tegenstander. Of dat nu zijn vrienden of zijn vijanden zijn, dat is eigenlijk voortdurend waar hij mee bezig is.’ In de kleedkamer van Kortrijk kwam daar volgens Maas nog iets bij: ‘In feite is het zo dat Gerard Reve het altijd wel gehad heeft: als hij in politiek-maatschappelijke discussies tegengesproken wordt, dan wordt hij boos. Hij kan er eigenlijk gewoon niet goed tegen om tegengesproken te worden.’
Dat laatste bevestigen Willem en Henk van Albada, beter bekend als ‘Teigetje’ en ‘Woelrat’. Willem was Reve’s geliefde van 1963 tot 1972. De laatste paar jaar vormden ze samen met Henk een trio. De twee vrienden, die nog altijd bij elkaar zijn, waren vaak de eersten aan wie Reve zijn nieuwe werk voorlas. ‘Wij vonden het bijna altijd wel heel mooi. Maar af en toe als we kritiek hadden, kon hij daar niet zo goed tegen eigenlijk. Dan werd hij wel eens chagrijnig, maar meestal veranderde hij het dan toch.’ Nu waren zij er niet de types naar om Reve hard aan te pakken, maar er viel in ieder geval nog af en toe een woord van kritiek. Dat was, volgens de twee vrienden, waar het na die tijd ernstig aan ontbrak: ‘Hij werd alleen maar toegejuicht toen hij bij ons weg was, door alle mensen om hem heen. Naar de ogen gekeken en toegejuicht. Hij werd een beetje verwaand. Ik geloof dat hij steeds minder zelfkritiek kreeg.’ Dat verklaart volgens de twee vrienden misschien excessen zoals in Kortrijk, maar het maakt Reve nog niet tot een racist.
Willem: ‘Ik heb hem tien jaar heel goed meegemaakt en hij had het nooit over andere rassen, dat daar iets mee was. Hanny [Michaelis], zijn vroegere vrouw, was een jodin. Haar vriendin was een negerin - ontzettend leuk mens. En dan had je de jonge Indische Nederlander R., die was Indisch.’ Reve was geen racist, maar wel iemand die dol was op pesten. En die je feilloos wist te raken op je zwakke plek. Henk herinnert zich een bezoek van een Indische vriendin, waarbij Reve de termen ‘blauwe’ en ‘ploppers’ veelvuldig liet vallen. ‘Mijn vriendin ging steeds sipper en treuriger kijken, en tenslotte begon ze plotseling te huilen.’ Willem vult Henk aan: ‘Gerard deed niet anders dan grappen en grollen maken. En af en toe dan kleunde hij verschrikkelijk mis, maar dat kan je makkelijk weer goed maken. Maar als je voor een zaal staat en dat gebeurt dan kun je dat natuurlijk niet zo makkelijk weer recht breien. Want moet je dan tegen het publiek zeggen van, kom me maar slaan en zo. Dat gaat nou eenmaal niet.'
Journalist Tom Rooduijn heeft de schrijver talloze malen geïnterviewd, vanaf begin jaren zeventig. Ook hij is ervan overtuigd dat Reve geen racist is, al ‘balanceert hij soms op het randje van het toelaatbare. En soms is hij eroverheen gegaan om een bepaalde boodschap wereldkundig te maken.’ Reve was, meent Rooduijn, in vele opzichten zijn tijd vooruit. Sterker nog, hij had bepaald ‘profetische kwaliteiten’. In zijn openhartige schrijven over homoseksualiteit, in zijn veroordeling van het communisme en, tot slot, in zijn kritiek op de multiculturele samenleving. ‘Als je kwaad wil kun je hem een Philip de Winter-achtige noemen, maar als je het mild bekijkt heeft hij met terugwerkende kracht gelijk gekregen. Pas sinds kort mag je in Nederland vraagtekens zetten bij de multiculturele samenleving; hij deed dat toen al.’
Racist, provocateur, pestkop of profeet? Reve zelf kunnen we niet meer om uitleg vragen. Het is bovendien de vraag of dat nog iets zou hebben opgeleverd, bij de schrijver die zijn leven lang een meester was in het stichten van verwarring. De Vlaamse Lauwaert, die Reve ooit naar Kortrijk haalde, kan zich er niet over opwinden. ‘Sorry dat ik het moet zeggen, maar jullie Nederlanders nemen alles veel te serieus.’
Tekst en research: Laura van Hasselt
Regie: Ad van Liempt
Bijlage
Gedicht Reve: ‘Voor eigen erf’
Onze kassiers op de wegen beroofd
Aan ouden van dagen op klaarlichte dag
Hun beursje met spaargeld ontrukt
Onze roomblanke dochters onteerd
Waarheen mijn vaderland
O Nederland ontwaak
Gooi al dat zwarte tuig eruit
Ons land voor ons
Op naar de Blanke Macht!
(Voor het eerst gepubliceerd in Propria Cures, 24 augustus 1974)
Beeldmateriaal
Het optreden van Gerard Reve op de Nacht van de Poëzie in Kortrijk is uitgezonden door de VPRO in: ‘Berichten uit de samenleving’ (20-5-1975). En door de VRT in: ‘Terloops’ (24-5-1975).
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: