Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
3 juli 2004

Ayatollah Khomeiny

khomeiny
Bekijk Video
1 min

Teheran is in de winter van 1979 het toneel van dramatische gebeurtenissen. Op 16 januari staat de sjah klaar voor vertrek. Voor het paleis is geen pers aanwezig, alleen een kleine schare leden van de hofhouding. Op het laatste moment werpt iemand van de Keizerlijke Garde zich op de grond om de voeten van zijn meester te kussen, dan springen bij iedereen de tranen in de ogen en bestijgt de sjah de helikopter om nooit meer terug te keren. Een paar weken later landt op het vliegveld een toestel uit Parijs: ayatollah Khomeiny keert terug na vijftien jaar ballingschap. Het land zindert van opwinding en blijdschap, miljoenen mensen vertrappen elkaar bijna om hem welkom te heten. Pas later wordt het treurspel duidelijk: het volk van Iran heeft een potentaat verjaagd om een dictator terug te krijgen.

Afshin Ellian

De draaikolk van de revolutie

‘Dood aan de sjah’

“Voor mij persoonlijk begon de revolutie, lach niet, toen ik het boekje ‘Staat en Revolutie’ van Lenin in ons huis vond. Mijn broer had dat verborgen en ik moest hem beloven dat ik het niet aan m’n vader zou vertellen want dat was een verboden boek. Langzamerhand drong tot mij door dat er dingen verboden waren in ons land.” Afshin Ellian was een scholier toen in zijn vaderland Iran onlusten uitbraken. Hij deed mee aan demonstraties die uiteindelijk zouden leiden tot de val van de sjah. Als jongetje raakte hij verwikkeld in gebeurtenissen waarvan in 1978 niemand de consequenties overzag. “In het begin waren er drie leuzen die we steeds riepen: ‘vrijlating van politieke gevangenen, vrijheid van spreken, vrijheid van schrijven’. Op een gegeven moment werd er geroepen: ‘Dood aan de sjah’. Er was een stilte, echt een paar minuten stilte. Toen kwam het moment dat ik en vele anderen met mij riepen: ‘Dood aan de sjah’. Er gebeurde iets met je, ontmaagding, alsof je voor het eerst met een vrouw naar bed gaat. Daarna kwamen de kogels van alle kanten! Je zag mensen die gewond raken, je zag mensen dood gaan.”

Op 6 januari 1978 verschijnt in het Iraanse dagblad Ettela’at een artikel, goedgekeurd door de sjah, over Khomeiny. Het is bedoeld om het gezag van de ayatollah te ondermijnen door bijvoorbeeld te ‘onthullen’ dat de familie van Khomeiny uit India afkomstig is. Zodra het artikel de heilige stad Qom bereikt, stromen mensen uit verontwaardiging de straat op om te demonstreren tegen de sjah. Het ingrijpen van de veiligheidspolitie kost aan zes mensen het leven. Dit is het begin van een maandenlange cyclus van protesten, demonstraties, het neerslaan van demonstraties, rouwdiensten enzovoorts. De golf verspreidt zich over heel Iran, het protest wordt steeds massaler. Bij een grote demonstratie in september 1978 op het Jaleh-plein in Teheran openen militairen het vuur. Er vallen honderden doden en gewonden. Opnieuw een reden voor duizenden om de straat op te gaan. Het is een sneeuwbal die onvermijdelijk ergens doel gaat raken, maar niemand weet welk doel precies. Safa Ha'eri, een Iraanse journalist die tijdens de revolutie correspondent is voor een Frans nieuwsagentschap: “In Iran vond, na Frankrijk en Rusland, de derde revolutie plaats. Het was een ware revolutie van het volk omdat, laten we zeggen, negentig procent van de bevolking meedeed. Maar niemand wist op dat moment dat er een revolutie gaande was.”

De opgekropte woede tegen het bewind van de sjah komt uit alle geledingen. Studenten, scholieren, intellectuelen, aanhangers van de communistische Tudeh-partij, leden van het Nationaal Front, liberalen; iedereen loopt mee in de demonstraties. Er lijkt sprake van een maandenlang delirium. Ellian schetst de staat van opwinding: “Het was een avontuur, meer dan een avontuur. De energie die vrij kwam, energie om opnieuw te beginnen, energie om alle mensen elkaars broeders te laten worden. Het was absolute samenhorigheid. Nooit en te nimmer waren mensen zo diep met elkaar verbonden als tijdens de revolutie.” Ayatollah Khomeiny is het boegbeeld van het verzet en de greep van de geestelijken op de revolutie wordt steeds groter. Studentes die vrijheid van meningsuiting eisen, hullen zich vrijwillig in sluiers. Mannen en vrouwen demonstreren apart. Dit zijn de eerste tekenen van de onvrijheid waar de opstand uiteindelijk op uit zal draaien. Cynisch spreekt Ha'eri in zijn Parijse appartement achteraf van ‘een collectieve zelfmoordactie op glorieuze wijze’. In 1978 overheerst nog de woede en het gevoel dat de bevolking van Iran eindelijk het lot in eigen hand neemt.

14261270

De sjah aan de macht

Witte Revolutie en Champagne

De 22-jarige Mohammed Reza Pahlevi komt in 1941 op de troon nadat zijn vader, die sympathie koesterde voor Hitler, onder druk van de geallieerden verdwijnt. De knappe jongeman staat bekend als playboy met een zacht karakter. De eerste daden vanaf de Pauwentroon zijn dan ook lankmoedig: hij doet onder meer concessies aan communisten en geestelijken. Voor de rest houdt de sjah zich politiek op de achtergrond. Hij tennist, skiet en zoekt, na zijn scheiding, naar een nieuwe vrouw. Maar het goede leven van de sjah wordt begin jaren vijftig ruw verstoord, als premier Mossadeq overgaat tot nationalisatie van de olie-industrie. Het is deze zeventigjarige kale man van het Nationaal Front een doorn in het oog dat Engeland de Iraanse olie in handen heeft. Hij trotseert de internationale druk om met de Britten te onderhandelen. Ingefluisterd door Engeland en Amerika ontslaat de sjah Mossadeq in 1953 en dan is de beer los. Massale demonstraties steunen de premier die blijft zitten waar hij zit. De troon wankelt en de sjah vlucht naar Rome. Ondertussen is de CIA bezig het tij te keren door subsidie te verlenen aan pro-sjah demonstranten. Het heeft effect: de publieke opinie slaat om, Mossadeq valt en belandt in de gevangenis. Als marionet van het Westen keert de sjah terug uit Rome, maar Mohammed Reza ontleent, met enig zelfbedrog, aan de gebeurtenissen een teken dat hij een belangrijke taak te verrichten heeft: “Ik was niet meer dan een erfelijke troonopvolger, maar nu ben ik werkelijk gekozen door het volk.”
.
De verhoogde activiteit van de sjah pakt niet onmiddellijk gunstig uit. Ondersteund door de CIA en de Mossad ontwikkelt hij een eigen geheime dienst: de Savak. De repressie in het binnenland neemt toe. Tegelijk werkt de sjah obsessief aan de opbouw van een sterk leger waarvoor Amerika de wapens levert. Aan economische ontwikkeling of sociale kwesties doet de heerser niets, het land verkeert dan ook in grote armoede. In 1961 krijgt president Kennedy notabene een waarschuwing van Chroetsjov: “Als de omstandigheden in Iran niet snel beter worden is een revolutie onvermijdelijk en zal het als rot fruit in handen van de Sovjets vallen. Zonder twijfel zal Moskou daarvan de schuld krijgen, maar wij zijn hiervoor niet verantwoordelijk.” Amerika begint aan te dringen op hervormingen die onder de noemer Witte Revolutie hun beslag zullen krijgen.

Het programma van de Witte Revolutie is ambitieus: onteigening van grootgrondbezitters, investeringen in de landbouw, nationalisatie van bossen, bestrijding van analfabetisme, herziening van het kiesrecht (onder andere vrouwenkiesrecht) en betere gezondheidszorg. De sjah weet in de jaren zestig op een aantal van deze punten succes te behalen en dat heeft z’n weerslag op de welvaart, de economie begint te groeien. Een extra stoot komt tien jaar na het begin van de Witte Revolutie: de pas opgerichte organisatie van olieproducerende landen (OPEC) weet in 1971 een flinke prijsverhoging te bedingen. De sjah speelt bij die onderhandelingen een grote rol en kan z’n geluk niet op met de binnenstromende dollars. Toevallig wordt in hetzelfde jaar het 2500-jarig bestaan van het Perzische Rijk gevierd. De sjah pakt uit en het internationale gezelschap (veel regeringsleiders en koninklijke gasten waaronder prins Bernhard) wordt bij de ruïnes van Persepolis gedompeld in een sprookje uit ‘Duizend en één Nacht’. Het luxueuze feest in de woestijn kost naar schatting 300 miljoen dollar en geeft de westerse linkse pers aanleiding tot kritiek: de megalomanie van de sjah dreigt uit de hand te lopen in een land waar velen nog steeds in diepe armoede leven. Maar de sjah ziet het einde van zijn triomftocht nog niet.

De OPEC stuwt de olieprijzen verder op en in 1973 nationaliseert de sjah de Iraanse oliemaatschappij (de maatregel die Mossadeq ten val bracht). Wanneer de VS protesteren tegen prijsstijgingen met 400 procent antwoordt de sjah: “No one can dictate us”. Mohammed Reza is op het toppunt van zijn macht: de oliedollars maken hem vrijwel onschendbaar. Westerse ondernemingen staan in de rij om contracten binnen te slepen, buitenlandse regeringen liggen aan zijn voeten. Het hof van de sjah groeit uit tot een bende hielenlikkers, de entourage van de sjah kan rekenen op baantjes of lucratieve opdrachten. De bomen lijken tot in de hemel te groeien. De sjah wordt de spil van een klasse van nouveaux riches die zich te buiten gaat aan dure auto’s, haute couture, champagne. ‘Iran kan een tweede Japan worden’, verklaart de sjah keer op keer. En hij heeft meer plannen: gratis onderwijs, gratis melk voor studenten, nationale gezondheidszorg, enzovoorts. Vanuit de westerse media is er veel belangstelling voor de man die zijn land met grote vaart de 20e eeuw insleept: is het een genie of een gek, een machtswellusteling of een weldoener? Voorlopig overheerst de bewondering.

sjah Mohammed Reza

Kiemen voor de revolutie

Savak en Glasnost

Ha'eri reist als journalist verschillende keren met de sjah mee naar het buitenland en schetst een in wezen zachtaardige man: “Als je met hem alleen kon zijn dan trof je een man die verlegen was, attent, erg humaan. Ik zou zelfs zeggen charmant. Maar als je hem temidden van anderen zag dan leek het een monster, een man die dacht dat hij briljanter was dan alle anderen. Ik denk dat de westerse pers hem zo heeft gemaakt, ze beschreven hem als één van de intelligentste leiders van de wereld. Ze maakten hem tot iets wat hij niet was.”

Hoe vriendelijk de sjah in het persoonlijke verkeer ook is, zijn Savak wordt in de loop van de jaren zeventig steeds wreder. De terreur van Big Brother neemt toe: in elk gezelschap, in elke familie kan zich één van de duizenden Savak-informanten bevinden die subversieve opmerkingen rapporteert. De maatregelen tegen ‘verraders’ zijn niet kinderachtig. Het exacte aantal dodelijke slachtoffers van de Savak is niet bekend (Khomeiny spreekt later over 100.000 vermoorde opponenten, Amnesty International gaat uit van 300 executies tussen 1972 en 1976, een Internationaal Comité van Juristen komt uit op 75 doden tussen 1971 en 1976). Maar het is duidelijk dat Iran, ook gezien de duizenden politieke gevangenen en afschuwelijke martelingen, leeft in een systeem van harde repressie. Het parlement is inmiddels definitief gedegradeerd tot een wassen neus. Er is slechts één, door de sjah opgerichte, politieke partij.

Er zijn ook andere redenen om kritiek te hebben op het bewind van de sjah: de Iraanse maatschappij dreigt door het “Wirtschaftswunder’ oververhit te raken. De import van goederen uit het westen neemt zo gigantisch toe dat havens de ladingen niet meer aankunnen. Prijzen van huizen in Teheran rijzen de pan uit. Er is een groot gebrek aan arbeidskrachten (zestig van de bevolking is nog analfabeet), waardoor ingehuurde buitenlanders het land overstromen. De corruptie rond het hof neemt steeds grotere proporties aan.

De ironie wil dat de revolutie uitbreekt juist op het moment dat de sjah besluit de teugels weer wat te laten vieren. In de loop van 1976 brengt hij een soort Praagse Lente op gang. De Savak wordt aan banden gelegd (martelen is voortaan verboden), de pers krijgt mondjesmaat meer vrijheden en de oppositie krijgt gelegenheid zich iets openlijker te organiseren. Aan deze ‘Glasnost’ draagt ongetwijfeld ook de Amerikaanse president Carter bij die aandringt op meer democratie en eerbiediging van de mensenrechten. Eind 1977 durven een aantal intellectuelen in een open brief de sjah te vragen om meer vrijheden. Anderen zien in de gewijzigde houding van de VS een kans om definitief van de sjah af te komen. Vanuit zijn ballingsoord Irak daagt ayatollah Khomeiny Carter uit: “We wachten nu af, of de steun aan de vuile elementen wordt ingetrokken.” Carter heeft echter nog geen afscheid van de sjah genomen. Tijdens een diner bij de sjah op Nieuwjaarsavond 1978 declameert de Amerikaanse president een Iraans gedicht dat zinspeelt op de schending van de mensenrechten, maar hij eindigt zijn toespraak met de woorden: “There is no leader with whom I have a deeper sense of personal friendship and gratitude.” Na deze toespraak voelt de sjah zich sterk genoeg om Khomeiny in het eerdergenoemde krantenartikel openlijk aan te vallen. Dit wordt het begin van de revolutie.

Khomeiny

De zwarte reactionairen

De strijd van Khomeiny tegen de sjah duurt vele jaren en past in de Iraanse traditie van geestelijken die zich verzetten tegen het wereldlijk gezag. In tijden dat de invloed van het geloof op de samenleving dreigde te verzwakken, hebben de mannen met baarden met enige regelmaat opstanden georganiseerd om het gezag van de religie (en zichzelf) weer te herstellen. Voor Khomeiny die in de jaren dertig als geestelijke in Qom recht, filosofie en ethiek doceert, is sjah Reza (de vader van de latere sjah) al een steen des aanstoots. Mensen, ook niet-studenten, komen van heinde en ver om hem te horen spreken over de morele degeneratie van Iran waar de sjah het dragen van sluiers heeft verboden. Eind jaren ’40 publiceert hij een boekje: “Een regering moet zich houden aan de religieuze wetten, publicaties die tegen de Islam of de Islamitische regels ingaan verbieden en degenen ophangen die dergelijke onzin durven op te schrijven.”

De eerste confrontatie met sjah Mohammed Reza komt in 1962. Khomeiny, inmiddels opgeklommen tot ayatollah, verzet zich tegen de invoering van vrouwenkiesrecht en het toelaten van niet-moslim kandidaten bij lokale verkiezingen. Aanvankelijk weet het invloedrijke web van geestelijken onder aanvoering van Khomeiny de nieuwe wet nog tegen te houden, maar in 1963 komt de sjah in het kader van de Witte Revolutie terug met het voorstel. Khomeiny reageert fel in een bijeenkomst van hoge geestelijken: “Het is een complot tegen de Iraanse onafhankelijkheid en de Islamitische natie, het is een bedreiging van de fundamenten van de Islam.” Maar dit keer worden de demonstraties, georganiseerd vanuit de moskee, hardhandig door de politie uiteen geslagen. De sjah valt in een toespraak, gehouden in de heilige stad Qom, ongemeen hard uit tegen de geestelijken: “De zwarte reactionairen begrijpen niets, hun hersens hebben zich duizend jaar lang niet bewogen ze willen niet dat dit land zich ontwikkelt.” Het is een openlijke oorlogsverklaring en Khomeiny pakt het zwaard op. Er volgen maanden van politieke preken (waarbij Khomeiny handig gebruik maakt van antisemitische en nationalistische gevoelens: hij beschuldigt de sjah ervan in opdracht van Israël te handelen), ongeregeldheden, ingrijpen van de Keizerlijke Garde totdat uiteindelijk de ayatollah wordt gearresteerd.

Als Khomeiny in 1964 vrij komt uit de gevangenis begint opnieuw gedonder. Dit keer verzet hij zich tegen de maatregel om in Iran gestationeerde Amerikaanse militairen en hun familie niet onder Iraanse maar onder Amerikaanse jurisdictie te laten vallen (overigens gebruik in veel landen met Amerikaanse bases). Khomeiny noemt het een ‘bewijs van de slavernij van Iran’. Dit keer wordt hij na zijn arrestatie langdurig verbannen. Tussen 1965 en 1978 verblijft Khomeiny in Najaf, Irak. Vanuit zijn ballingsoord gaat de strijd tegen de sjah, de ‘knecht van de dollar’ zoals Khomeiny hem noemt, voort. Die geluiden bereiken Iran mondjesmaat en in de praktijk zijn veel mensen in Iran de ayatollah vergeten. Tot in 1978 de onlusten uitbreken.

Safa Ha'eri

Khomeiny als leider

Iraanse Ghandi

Ha'eri is ervan overtuigd dat gedurende de hele revolutie Khomeiny aan de touwtjes trok: “Wat interessant was aan het hele proces was dat de demonstraties heel goed georganiseerd waren. Mensen hadden behoefte aan water in de hitte en er was water. Er waren mobiele latrines. Voor aan de demonstratie reden motorrijders die keken of er geen sluipschutters in de buurt waren. Het was allemaal heel ongebruikelijk voor een spontane volksopstand. Sommigen zeggen dat de communisten dat deden, anderen zeggen de intellectuelen of de republikeinen. Maar er was één man die aan de top stond, die alles coördineerde, die alles besliste: ayatollah Khomeiny.”

Of Khomeiny, via zijn belangrijke netwerk van geestelijken, nu daadwerkelijk tot in detail de regie had over de gebeurtenissen blijft de vraag. Maar het is onbetwistbaar dat hij een centrale rol speelde in de hele loop van het proces. Op een slimme manier wist hij mensen van links tot rechts achter zich te krijgen, door in te spelen op de twee belangrijkste sentimenten onder de Iraanse bevolking. De roep om meer vrijheid en democratie vooral uit intellectuele hoek en het verzet tegen de aantasting van de Iraanse nationale trots door de import van westerse goederen en gewoontes. Wat het laatste punt betreft, was het niet verwonderlijk dat hij als inspirerende leider gold. Opmerkelijker is dat hij ook wat betreft het eerste punt als ‘verlosser’ werd gezien. Het was duidelijk tactiek, gezien zijn verleden, om zich in 1978 als een groter democraat voor te doen dan hij was. Ellian: “Hij is één van de grootste bedriegers uit de geschiedenis van Perzië en misschien van het hele Midden-Oosten. Hij heeft de vrijheid beloofd aan communisten, liberalen, vrouwen met of zonder hoofddoek en beloofde dat we een parlementaire democratie zouden krijgen. Hij verzekerde dat hij alleen onze geestelijke leider zou zijn, een soort Ghandi-achtige mystieke man die geen macht wilde. Geestelijken zouden nooit en te nimmer het land zullen leiden, zei Khomeiny. Dat werd zo vaak, ook door de BBC, uitgezonden.”

Khomeiny, begin 1978 nog steeds in ballingschap in Irak, verspreidt zijn boodschappen door middel van cassettebandjes die via moskeeën en via bazars in heel Iran worden gedistribueerd. Vanaf oktober 1978 krijgt hij echter de gelegenheid voor een veel groter publiciteitsoffensief. Irak wijst Khomeiny op verzoek van de sjah de deur en nadat hem de toegang tot Koeweit is geweigerd, vraagt de ayatollah asiel in Frankrijk. Giscard d’Estaing raadpleegt de sjah. Deze maakt een van zijn grootste fouten door akkoord te gaan in de veronderstelling dat zijn opponent ongevaarlijker is in een westers land dan in een of ander islamitisch buurland. Maar in Pontchartrain, een dorp bij Parijs waar Khomeiny wordt ondergebracht, ontstaat een waar propagandacircus. Medewerkers van Khomeiny bellen vanuit Frankrijk ongehinderd en rechtstreeks met Teheran. En ondertussen stroomt de wereldpers in grote getale naar het idyllische dorp om de oude man met eigen ogen te aanschouwen. Vrijwel dagelijks wordt er over Khomeiny gepubliceerd, vooral de BBC geeft uitgebreide verslagen. Aan het eind van 1978 is bij Westerse intellectuelen het beeld gevestigd van een heilige man die een veel rechtvaardiger, democratischer en spiritueler regime voorstaat dan de wrede corrupte sjah.

In Iran zelf luistert bijna de hele bevolking naar farsi-uitzendingen van BBC World. Via deze zender komen de laatste toespraken van Khomeiny uit Parijs, net als mededelingen wanneer de volgende demonstratie op stapel staat. De sjah probeert via de Britse regering de uitzendingen nog te stoppen maar dat lukt niet. Voor de Iraniërs is het een teken dat het Westen achter de revolutie en Khomeiny staat, een hart onder de riem. Ellian: “De BBC werd echt door miljoenen mensen in Iran beluisterd en wij hoorden via de BBC dat Khomeiny onze grote leider was en je hoorde dat de hele wereld onze grote man, onze Ghandi, bewonderde. Intellectuelen kregen bijna een orgasme bij het aanzien van Khomeiny en dat gaf een trots gevoel. Wij hebben uiteindelijk iets geleverd waar de hele wereld respect voor heeft.”

Bakhtiar

De sjah vertrekt

Het einde nadert

Na bijna een jaar van demonstraties en rellen is de sjah in januari 1979 geestelijk volledig ingestort. Een Amerikaanse bezoeker treft hem bleek en smalletjes aan in het paleis, steeds herhalend: “Ik weet niet wat ik moet doen, ik weet niet wat ze willen dat ik doe.” De Amerikaan rapporteert thuis aan veiligheidsadviseur Brzezinski: “You’ve got a zombie out there. You have got to understand that we can’t count on the sjah anymore.” De sjah is compleet afhankelijk van het advies van z’n vrienden uit het westen. Maar de Britse ambassadeur Anthony Parsons en de Amerikaanse ambassadeur William Sullivan houden zich op de vlakte. Niemand is bereid de sjah koste wat kost in het zadel te houden zoals in 1953. Tenslotte raadt Sullivan de sjah in januari aan te vertrekken. In alle stilte reist de sjah af naar zijn vriend Sadat in Egypte.

Het nieuws wordt op 16 januari via radio Teheran uitgezonden: de sjah is weg. In de stad breekt enorme vreugde uit, claxons toeteren, mensen dansen in de straat, er worden V-tekens gemaakt, standbeelden van de sjah gaan omver, portretten van de sjah in brand. Ellian: “Het was een ontploffing. Volgens mij hebben Iraniërs nooit zo gelachen als op die dag. Iedereen was ontzettend vrolijk.” Vlak voor vertrek benoemt de sjah Bakhtiar, een man uit de oppositie, als premier. Op deze zachtmoedige man rust de taak kalmte te brengen in het dolgedraaide Iran. Maar hij is benoemd door de sjah en daardoor in de ogen van de bevolking gecorrumpeerd. Na 16 januari gaan de demonstraties dan ook gewoon door. Het is tijd voor de komst van de man wiens portret door duizenden in betogingen wordt meegedragen: Khomeiny.

In Pontchartrain bereidt Khomeiny zijn terugkeer voor. Bakhtiar weigert hem echter zonder meer toe te laten, hij probeert eerst op afstand met de ayatollah tot een akkoord te komen. Wanneer Khomeiny niet bereid is met Bakhtiar samen te werken, sluit de premier het luchtruim boven Iran en dreigt elk vliegtuig uit de lucht te schieten. Khomeiny stelt zijn vertrek nog een paar dagen uit maar op 1 februari neemt hij het risico: hij stapt in een vliegtuig van Air France om naar zijn geboorteland te reizen. Aan boord zijn ook meer dan 180 journalisten van de westerse pers, uitgenodigd als levend schild tegen de plannen van Bakhtiar. Volgens Michael Stein, die als Nederlands journalist meereist, is de spanning in het toestel te snijden: “Iedereen was doodsbang, vooral op het moment toen het toestel de grens van Iran passeerde. Uiteindelijk gebeurde er niks en landde Khomeiny veilig op het vliegveld in Teheran.”

Miljoenen mensen hebben zich verzameld op het grootste plein van Teheran om hun grote leider te begroeten. De auto met Khomeiny beweegt zich langzaam door de uitzinnige menigte. Stein die in een vervolgauto zit: “Het was een totale heksenketel, ze klommen op onze auto, op de kap, op het dak, ze trommelden aan de buitenkant, de chauffeurs konden helemaal niets meer zien. Talloze Iraniërs zijn doodgereden, af en toe voelde je iets zachts, dat was weer een Iraniër naar God. We waren erg bang in die auto, die mensen waren zo door het dolle heen, we wisten niet of ze door het dak zouden vallen of ze ons zouden aanvallen. Tot we bij de begraafplaats kwamen, daar stonden ook weer één of twee miljoen mensen. Khomeiny hield daar een speech waar de honden geen brood van lusten. Dat de sjah het land helemaal naar de verdoemenis had geholpen, alles was stuk, vernietigd en alles moest opnieuw worden opgebouwd. En toen wisten we: het zou heel erg worden in Iran.”

Nadat Khomeiny met zoveel hysterie is binnengehaald, stelt Bakhtiar alsnog voor een coalitieregering te vormen. Maar Khomeiny schuift een eigen premierkandidaat, Bazargan, naar voren. Rond 7 februari hebben de geestelijken rond Khomeiny de ambtenarij, de politie en de rechtspraak in verschillende steden overgenomen. Miljoenen mensen blijven demonstreren voor de ayatollah. Zelfs het leger gaat wankelen: soldaten deserteren en bij de luchtmacht vindt een pro-Khomeiny muiterij plaats. Op 11 februari nemen bewapende burgers, Islamitische militiamannen en pro-Khomeiny troepen bezit van verschillende militaire installaties. Bakhtiar begrijpt dat hij verloren heeft en vlucht vermomd het land uit. Het is het einde van de revolutie: het doel is bereikt.

Bewind Khomeiny

Spiegelbeeld

Bazargan, een lid van het Nationaal Front, wordt officieel premier maar hij blijkt een speelbal in handen van de geestelijken. In feite heeft de Islamitische Revolutionaire Raad de touwtjes in handen. Rondom de moskeeën verschijnen overal in het land Revolutionaire Comités. Ze zoeken op eigen gelegenheid – buiten de regering Bazargan om -naar aanhangers van het oude regime. Sommige leidinggevenden, waaronder hoge militairen, weten te ontvluchten, anderen worden door woedende menigtes in elkaar geslagen of door vuurpelotons geëxecuteerd. Het voormalig hoofd van de Savak, Nassiri, wordt op de televisie ondervraagd door Yazdi, een medewerker van Khomeiny, en daarna geëxecuteerd. Ook ex-premier Hoveida moet op de televisie aan openbare boetedoening doen maar hij blijft nog even gespaard. Tegen het midden van maart zijn er zevetig mensen (vooral van de Savak en het leger) omgebracht. Bazargan pleit bij Khomeiny voor het stopzetten van de executies maar hij heeft niets in te brengen. Op 5 april komen er nieuwe regels voor de Revolutionaire Rechtbanken: voortaan zijn mensen strafbaar voor misdaden tegen het volk, misdaden tegen de revolutie, ruïneren van de economie, schending van de eer. Kort daarop krijgt Hoveida de kogel. Volgens Khalkhali, een geestelijke die de leiding had bij de executies en een trouwe aanhanger van Khomeiny, zijn er tegen de zomer van 1979 in Teheran 400 mensen berecht en geëxecuteerd. Ook tegen de sjah wordt een doodvonnis uitgevaardigd, er wordt een beloning van 70.000 dollar uitgeloofd voor degene die de sjah vermoordt.

Langzaam krijgt de groep rond Khomeiny steeds meer macht en stort de coalitie van andere groeperingen ineen. De positie van gematigden rond Bazargan, die streven naar een op westerse leest geschoeide constitutionele democratie, wordt steeds zwakker. Maar ook progressieve religieuzen die de rol van de geestelijkheid willen beperken, verliezen terrein. De grote overwinnaars zijn de voorstanders van een Islamitische staat onder goddelijke leiding (in casu een raad van drie tot vijf ayatollahs) volgens het model van Khomeiny. Dat gaat niet helemaal vanzelf en soms moet er een handje geholpen worden: verkiezingen voor een nieuw parlement in augustus worden vervalst waardoor de Khomeiny-getrouwen een overgrote meerderheid krijgen. Vervolgens is het makkelijk om de grondwet aan te passen aan het idee van een Islamitische Republiek. Bazargan en Yazdi, die nog op de gematigde koers zitten, worden uit de regering gewerkt. Langzamerhand groeit Iran uit tot een theocratie die autoritairder is dan het bewind van de sjah. Alle oppositie wordt met geweld onderdrukt. In 1987 rapporteert Amnesty dat er sinds 1979 duizenden mensen in Iran ter dood zijn veroordeeld. De geestelijken zijn creatiever dan de sjah, de uitvoering van de doodstraf krijgt nieuwe varianten: het vuurpeloton, ophanging en steniging.

Stein: “Het duurde enige tijd voordat de Iraniërs wakker werden en het sprookje echt een nachtmerrie was geworden. Er was een meneer uit Iran die schreef een brief aan de BBC: elke ochtend als ik me scheer kijk ik aandachtig naar mijn spiegelbeeld en dan zeg ik tegen mezelf: het waren niet de Amerikanen of Engelsen die Khomeiny naar Iran terugbrachten, jij bent het. Iran is geen vrolijk verhaal, het is echt heel treurig. En het allertreurigste, het allerverdrietigste is dat mensen in het Midden-Oosten, de Iraniërs voorop, telkens denken: ‘Nú hebben we het heil gevonden’. En elke keer worden ze opnieuw bedrogen.”

Research en tekst: Karin van den Born
Regie: Yaèl Koren

Literatuur

Graham, Robert, Iran.The illusion of power (London 1978).
Kapuscinski, Ryszard, Shah of Shahs (Londen 1982).
Martin, Vanessa, Creating an islamic state (Londen 2000).
Moin, Baqer, Khomeiny, life of the ayatollah (Londen 1999).
Shawcross, William, The shah’s last ride. The fate of an ally (New York 1988).
Wright, Robin, In the name of god. The Khomeiny Decade (New York 1989).

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: