De wens om nageslacht te maken, is van alle tijden. Dat niet iedereen kinderen kan krijgen, is ook allang bekend. Maar dat velen zonder hulp van artsen ongewíld kinderloos blijven, realiseerden we ons pas toen er mogelijkheden kwamen om er iets aan te doen.
Hoewel de medische wetenschap zich in de tweede helft van de twintigste eeuw razendsnel ontwikkelde, bleef de behandeling van onvruchtbaarheid achter. Kinderloosheid werd namelijk niet als ziekte gezien, hoogstens als iets vervelends waar mee te leven viel. Daar besteedde je geen duur ‘onderzoeksgeld’ aan. Ondanks die overheersende visie begon een handvol tegendraadse fysiologen en gynaecologen, vaak in achteraf-laboratoria, onderzoek te doen naar de oorzaken van en oplossingen voor onvruchtbaarheid.
Al vanaf 1944 probeerden wetenschappers vrouwelijke eicellen buiten het lichaam te bevruchten met spermacellen. Zonder resultaat. Pas vijftien jaar later, in 1959, publiceerde de fysioloog M.C. Chang in het wetenschappelijke tijdschrift ‘Nature’ over zijn succes. Hij had embryo’s verkregen door in een laboratorium konijneneieren te bevruchten. De embryo’s had hij in de konijnenbaarmoeder teruggeplaatst. De innesteling slaagde en het eerste reageerbuis-konijnennest was een feit. Veel publiciteit kreeg het nest buiten wetenschappelijke kringen niet.
Dat was in 1969 wel anders toen de Italiaanse onderzoeker Petrutzi op televisie trots foto’s toonde van zijn eerste reageerbuisbaby. De wetenschappelijke wereld reageerde vol ongeloof en de niet-wetenschappelijke wereld met walging. Mensenhanden waren er niet om baby’s te maken, dat was nog altijd voorbehouden aan God. Het schrikbeeld van een wereld waarin De Staat mensen met specifieke erfelijke eigenschappen kweekt, zoals Aldous Huxley al beschreef in zijn ‘Brave New World’, kwam te dichtbij. ‘Mensen op bestelling’ leek werkelijkheid te worden. Later bleek Petrutzi de wereld voor de gek gehouden te hebben. Zijn foto’s waren vals.
De publiciteit luwde, de mentaliteit werd anders. De jaren zestig en zeventig waren de jaren van de pil, van sex zonder voortplanting. Het waren ook de jaren waarin vooruitgang werd geboekt in de behandeling van levensbedreigende ziektes: daar ging het grote geld heen. De open-hartoperaties van dokter Barnard oogstten over de hele wereld veel lof. Pas de jaren tachtig gingen de geschiedenis in als de jaren van de voortplanting zonder sex.
De eerste IVF-baby
Ondanks de geringe wetenschappelijke belangstelling en de kritische geluiden werd op verschillende plaatsen in de wereld geëxperimenteerd met bevruchting langs onnatuurlijke weg. In de Jones-kliniek in Amerika, in een klein ziekenhuis in het Engelse Oldham waar de fysiologen Edwards en Steptoe werkten, in de kliniek van vrouwenarts Lopata in Melbourne en in het Dijkzigtziekenhuis in Rotterdam. Allemaal streefden ze naar dezelfde wereldprimeur: de geboorte van de eerste baby die buiten de baarmoeder bevrucht was. Jones leek het verst maar durfde de laatste stap, het implanteren van de bevruchte eicel, niet aan in verband met eventuele complicaties bij de geboorte die ongetwijfeld zouden leiden tot gigantische schadeclaims.
Met experimenten van die aard op mensen had men nog weinig ervaring. Experimenteren met dieren was geen probleem: er waren nog geen dierenbeschermings-activisten die zich massaal uitspraken tegen proeven op bijvoorbeeld muizen. Maar menselijk materiaal – eileiders en zaad – was mocht voor dit soort proeven onder geen beding worden gebruikt.
De Britse fysioloog Edwards vond hiervoor een niet alledaagse oplossing. Hij gebruikte zijn eigen sperma en vroeg Rose, de gynaecologe die zijn dochters ter wereld had gebracht, hem delen van eileiders van bij haar onder behandeling staande vrouwen te verstrekken. In het geheim hielp ze hem. Met dat materiaal lukte het Edwards in 1970 als eerste een menselijk embryo in het laboratorium tot stand te brengen. Voor de laatste stap, het terugplaatsen van het embryo in de baarmoeder, zocht hij vrouwen die het experiment aandurfden. Hij hoefde niet lang te zoeken: honderden echtparen reisden af naar het ziekenhuis in Oldham. Samen met de vrouwenarts Steptoe trachtte Edwards het eerste ‘laboratoriumkindje’ ter wereld te krijgen. De meeste buitenbuikse bevruchtingen leidden tot miskramen en teleurgestelde echtparen.
Maar op 26 juli 1978 was het raak: de eerste IVF (in vitro vertilisatie)-baby ter wereld werd geboren. Louise Brown werd voor de zekerheid met een keizersnee gehaald – stel je voor dat er op het laatste moment iets mis zou gaan. Waarom het nu wel lukte bleef een raadsel. Zelf noemden de artsen het een toevalstreffer.
Louise Brown en haar ouders werden wereldnieuws; Edwards en Steptoe wereldberoemd. Voor de rechten van hun verhaal kreeg de familie 1,3 miljoen gulden. Edwards en Steptoe openden een privé-kliniek die algauw werd overstroomd met mensen die – voor véél geld – ook een IVF-kindje wilden.
Pioniers in Nederland
G. Zeilmaker, hoogleraar in de fysiologie van de voortplanting, raakte vanaf de jaren zestig gefascineerd door de mogelijkheid met menselijke handen een kind te maken. Maar net als zijn buitenlandse collega’s kon hij op weinig enthousiasme en medewerking rekenen. De Paus, de vrouwenbeweging, gynaecologen, politieke partijen, de gezondheidsraad, de ziekenfondsen, de medisch-journalisten, allemaal spraken ze hun afkeur uit. Maar Zeilmaker zette door, samen met onder meer de bioloog J.P.W. Vermeiden die midden jaren zeventig bij hem promoveerde op de eicelrijping bij ratten. Vermeiden: ‘Je kunt het je niet meer voorstellen, maar we wisten toen niets over de voortplanting. We wisten niet hoe een bevruchting tot stand kwam, hoe de eisprong ging, we wisten niet wanneer een ei rijp was voor bevruchting en hoe het er dan uitzag. Daar ben ik achter gekomen door de eitjes van de eierstokken van ratten te bestuderen. Duizenden muizen en ratten gingen er doorheen. Onderzoekers hadden toen een grote mate van vrijheid.’
Bij muizen lukte het, na eindeloze experimenten, een IVF-zwangerschap tot stand te brengen. Voor Zeilmaker was het logisch door te gaan met mensen. Net als Edwards ging ook hij op zoek naar menselijk materiaal. Gynaecologisch Nederland reageerde met afgrijzen: ‘Je moet niet denken dat je voor God kunt spelen’. De Leidse gynaecoloog E.V. van Hall was één van de meest fervente tegenstanders: ‘Zeilmaker heeft wel eens gezegd dat het in de toekomst mogelijk zou zijn op de hoek van de straat eicellen te laten bevruchten en invriezen. Vrouwen zouden zich daarna kunnen laten steriliseren. Als ze toch een kind wilden, konden ze terug naar het lab om hun embryo te laten ontdooien en te laten implanteren. Het geeft aan hoe zijn denken was.’
Zeilmaker trok zich niet veel aan van de kritiek. Ook hij moest, noodgedwongen, onorthodoxe, illegale wegen kiezen. Vermeiden: ‘Menselijk materiaal kreeg Zeilstra van een Zweedse vriend. Ook gynaecologen die bij de vrouwenvroedschool in Rotterdam gaven hem stukken eileider.’
En zo kon Zeilmaker, zonder toestemming, nog ver vóór de geboorte van Louise Brown experimenteren met ei- en zaadcellen van mensen die daar niet van op de hoogte waren. Dat deed hij naast zijn dagelijkse werkzaamheden – hij kreeg niet betaald voor de experimenten. Ondanks zijn wetenschappelijke vorderingen duurde het nog tot 1976 voor hij een enthousiast gehoor vond bij de gynaecoloog in opleiding A.Th. Alberda: ‘Ik was naar een lezing geweest van Edwards. Louise was toen nog niet geboren en hij was nog niet bekend. Hij hield een heel meeslepend verhaal. Toevallig ontmoette ik daarna Zeilmaker, vanwege mijn proefschrift. In die tijd vroeg hij iedere gynaecoloog eicellen te leveren. Ik was direct enthousiast.’
Professor A.C. Drogendijk, chef van de afdeling gynaecologie en de baas van Alberda, vond het allemaal maar bedenkelijk. De toekomstvisie van Zeilmaker ging te ver: ‘Hij zag IVF niet alleen als een behandeling van onvruchtbaarheid. Hij zag het als de belangrijkste manier om zwangerschappen tot stand te brengen. Hij dacht dat de hele zwangerschap wel in het laboratorium plaats kon vinden.’ Alberda trotseerde de scepsis van Drogendijk en werd naast Zeilmaker de tweede IVF-pionier. Hij vroeg zijn vrouwelijke patiënten en hun mannen eicellen en sperma af te staan om zijn eerste buitenbuikse bevruchtingen mee te proberen. Hoewel Edwards en Steptoe hun informatie geheim hielden, slaagden Zeilmaker en Alberda er in een ei- en zaadcel in een laboratorium tot een embryo te maken.Maar voor de laatste, cruciale stap – het terugplaatsen van het embryo in de baarmoeder – was het fiat van de directie van het ziekenhuis nodig.
De voorzitter van het ziekenhuisbestuur, de heer J. Barendregt, herinnert zich: ‘Ze vroegen pas of ze het mochten doen toen ze al bezig waren.’ De toenmalig medisch-directeur dr. C. Minderop voegt daaraan toe: ‘We zeiden geen “ nee’ en geen “ja”. We wisten ervan maar we bemoeiden ons er niet mee. Je moest niet in Nijmegen of aan de VU zijn met al die ethische praatjes. We waren hier wel voor een geintje te vinden. We probeerden het gewoon’
Dat zegt hij nu, na 25 jaar, maar de archieven suggereren iets anders. De directie, het bestuur, de medisch-ethische commissie, iedereen bemoeide zich ermee. Het kostte Zeilmaker en Alberda veel tijd voor zij officieel het groene licht kregen. Toen ze in 1979 toestemming vroegen voor ‘de reïmplantatie van een incidenteel beschikbaar gekomen embryo’ weigerde de directie. Men vond dat ‘met de transplantatie van humane embryo’s moet gewacht worden in verband met de vrees voor afwijkingen bij de geboorte.’ De medisch-ethische commissie, het belangrijkste adviesorgaan van de directie, schreef verder: ‘We zien de wenselijkheid van verdere zekerheden als een hoge prioriteit. De commissie adviseert het projekt goed te keuren tot het moment van reïmplantatie. Op deze wijze kan meer ervaring opgedaan worden. Er worden zo geen valse verwachtingen gewekt en er bestaat gelegenheid voor een bredere diskussie over de talrijke aspecten van de gehanteerde technieken.’
Ondanks deze weigering lokte het nieuws dat Zeilmaker en Alberda ver gevorderd waren met de IVF-experimenten felle reacties uit. In de maatschappelijke discussie werd gehamerd op het misbruik dat gemaakt kon worden van de mogelijkheden. Met de IVF-methode zou de dokter in de witte jas en niet de natuur bepalen welke baby’s geboren werden. De weg lag open voor het creëren van monstertjes dan wel genieën, voor de keuze tussen jongens of meisjes, voor het klonen van de ideale mens, voor handel in ingevroren embryo’s. Science fiction dreigde werkelijkheid te worden.
De angst voor negatieve publiciteit won het bij het ziekenhuisbestuur van de aantrekkelijkheid van een primeur. De pioniers moéten teleurgesteld zijn geweest in de beslissing, nu zegt Alberda begripvol: ‘Er waren in de hele wereld nog maar twee baby’s geboren en de tweede was zelfs niet bekend gemaakt. We bevonden ons in het beginstadium, we konden ons niet beroepen op een aantal kinderen dat al gezond geboren was.’
Naast de angst voor negatieve publiciteit speelden ook de kosten een rol. Het ziekenhuis beschikte over aanzienlijke budgetten waar experimenten van betaald werden. Maar ook andere wetenschappers maakten daar graag gebruik van. Bovendien zouden de ziekenfondsen IVF-behandelingen moeten betalen, maar die zagen er geen heil in. Ze vreesden een lawine van aanvragen die een aanslag zou doen op de toch al bijna lege kassen. En trouwens, voor zo’n ‘luxe-probleem’ als kinderloosheid waren de kosten wel erg hoog. Berekeningen leerden dat een compleet IVF-traject zo’n 300.000 gulden kostte, en dat met een uiterst geringe kans op succes. Drogendijk: ‘Het slagingspercentage van de ‘take home baby’ was nog maar 3%. In Engeland waren er van de 6500 pogingen maar 2 geslaagd.’
De IVF-methode
De oorzaak van onvruchtbaarheid bij vrouwen werd in de jaren zeventig steeds duidelijker. De helft kon geen kinderen krijgen ten gevolge van blindedarminfecties die zo uit de hand liepen dat de eileiders verstopt raakten. Ei- en zaadcel konden elkaar dan niet meer bereiken. Gebrek aan hygiëne was volgens doktoren een andere oorzaak. Zeilmaker voegde er nog een derde aan toe: ‘De invoering van de anti-conceptiepil heeft de laatste jaren geleid tot een vrijer sexueel contact en dus meer geslachtsziektes die onvruchtbaarheid tot gevolg hebben.’
Bij de IVF-methode kregen de vrouwen een flinke dosis hormonen toegediend die ervoor zorgden dat eitjes harder gingen groeien. Kunst was het juiste moment te vinden om het eitje te verwijderen. Daar ging nogal eens wat mis, omdat dat moest gebeuren op het moment van de eisprong. Was het goede moment daar, dan werden de vrouwen onder narcose gebracht en de eiblaasjes met een kijkbuis, zuignaald en paktang leeggezogen. De man leverde ondertussen zijn sperma in bij Zeilmaker. Het sperma werd gewassen en van smetten vrijgemaakt, de rijpe eitjes uit het bij de vrouw weggezogen vocht gehaald en samengebracht met de zaadcellen. Analiste Camilla Rijkmans voerde dit deel van de behandeling uit: ‘Je bent bezig met heel kwetsbaar, levend materiaal waaruit een mens kan ontstaan. Dat gaf druk. Het was grote opwinding als er iets gelukt was. Het was echt pionierswerk, alles maakten we zelf: de dunne buisjes waarmee we de eitjes opzogen en de vloeistof – het medium – waarin eitje en zaadcel samengebracht werden. Tot laat in de avond, en ook in de weekenden was je bezig.’
Na dit subtiele geknutsel gingen ei- en zaadcel in een bijna plat glazen bakje gevuld met een vloeistof die overeenkomsten vertoonde met het baarmoeder-vloeistof. Het bakje ging in een – zelf gefabriceerde – broedstoof die de functie van de baarmoeder verving. Na 24 uur was het eitje bevrucht, nog eens 24 uur later vond de celdeling plaats die tot het begin van een embryo leidde. Als er een 8-cellig embryo ontstond, kon het teruggeplaatst worden in de baarmoeder om tot kind uit te groeien. Juist die laatste stap mochten Zeilmaker en Alberda jarenlang niet nemen.
Ze zaten echter niet stil en werkten aan verfijning van methodes. Zo ontwikkelde Zeilmaker als eerste ter wereld een methode om embryo’s in te vriezen. Als na implantatie van een embryo niet meteen een zwangerschap tot stand kwam, kon gebruikt gemaakt worden van de andere, ingevroren embryo’s. Alberda: ‘Dat invriezen ging niet zo goed. Er stierven veel embryo’s. Maar Zeilmaker ging door met oefenen, die embryo’s werden daaraan opgeofferd.’
Rijkmans: ‘Toen het met de bevruchtingen beter ging hadden we soms drie of vier embryo’s van één patiënt. Die wil je niet allemaal terugplaatsen want dan was er toch een kans dat er 4 kindertjes geboren werden.Daarom zijn we gaan invriezen. Dat vond ik echt eng. Het lijkt heel makkelijk maar je weet niet wat er beschadigt bij 196 graden onder nul. En die embryo’s gingen wel terug in de baarmoeder. Je weet niet wat er dan van komt.’ Het waren angstige experimenten die jarenlang geheim werden gehouden. Zelfs echtparen die begin jaren tachtig behandeld werden wisten er niets van. Eén van hen was het echtpaar Veeken. Jan Veeken: ‘Ik was een keer na een behandeling de stad ingegaan. Toen ik terugkwam, trof ik Zeilmaker in alle staten. Ze waren me kwijt geweest. Het zaad dat ik had gegeven was niet goed. Toen hadden ze rietjes met ingevroren zaad gebruikt, dat hadden ze van een vorige keer bewaard. Daar wist ik niets van. Daar hadden ze openhartig in moeten zijn. Ik heb wel eens tegen mijn vrouw gezegd: ‘Zodirect staat er een jongen voor mijn deur die zegt dat hij mijn zoon is.’
De directie gaat overstag
De druk van onvruchtbare echtparen op de Nederlandse medische hulpverlening nam toe. Louise Brown was inmiddels een gezonde peuter van drie jaar, buitenlandse artsen hadden de kooltjes uit het vuur gehaald en steeds meer echtparen dreigden zich te laten behandelen in ziekenhuizen buiten Nederland. Zoals de medisch-ethische commissie van het Dijkzigt constateerde: ‘de houding van de hulpzoekende ten aanzien van de medicus is in zoverre veranderd dat men steeds minder bereid is te berusten in bepaalde als negatief ervaren fysieke situaties en in toenemende mate maatregelen tot herstel eist.’ Inmiddels had ook de zorgvuldig geënsceneerde publiciteit zijn werk gedaan en waren publiek en autoriteiten rijp voor de toepassing van de IVF-behandelingen. De tijd leek rijp voor een beslissende stap. Die kwam op 26 juni 1981: ‘De commissie is van oordeel dat niet langer bezwaren tegen het project kunnen worden ingebracht, de reïmplantatie kan worden toegepast.’ Zeilmaker en Alberda lieten er geen gras over groeien en verschenen op 11 juli, nog geen drie weken na het verkrijgen van toestemming, in de veelbekeken KRO-actualiteitenrubriek Brandpunt. Ze riepen mensen op zich beschikbaar te stellen voor het experiment. Honderden meldden zich en in september 1981 ging het project van start.
Tegenstanders hadden het pleit verloren. Een oud-collega van Zeilmaker weet nog precies hoe hij toen over IVF dacht: ‘Als je mensen maakt, en dat deed hij, dan moet je eerst goed testen. Hij deed geen dierproeven want hij was bang dat die de ontwikkeling zouden vertragen. Dokters en ook ouders stonden niet stil bij de eventuele gevolgen voor de kinderen en voor henzelf. Zeilmaker was een eigengereid type die discussies uit de weg ging. Hij vond critici mensen die pioniers in de weg liepen. Ik was bang voor ongelukken.’ Vermeiden erkent: ‘Meestal experimenteer je eerst op vee. Hier is geleerd aan de hand van experimenten op mensen. Pas daarna kwamen de dieren.’
Complicaties
Slechts 25 echtparen met de meest gunstige prognose werden geselecteerd: de anderen kwamen op een wachtlijst. De geselecteerde echtparen moesten perfect gezond zijn, een mentaal-sociaal stabiel huwelijk hebben, al eerder uitvoerig onderzocht zijn op steriliteit en diverse pogingen hebben ondernomen om tot zwangerschap te komen. De vrouw mocht bovendien niet ouder dan 35 jaar zijn. Aangezien de meeste ziekenfondsen nog steeds weigerden de behandeling te betalen, nam het ziekenhuis het merendeel van de kosten op zich.
De publiciteit rond het Dijkzigt luwde en de zich aangemelde vrouwen werden – onder geheimhouding – geïmplanteerd. Met de buitenbuikse bevruchtingen vlotte het redelijk maar zwangerschappen bleven uit. Alberda: ‘Ik was wel eens bang dat we het veel te vroeg in de openbaarheid gebracht hadden. We wisten niet waarom het niet wilde lukken. Ik heb wel eens gedacht dat het lag aan de afstand tussen de operatiekamer waar de eitjes gehaald werden en het laboratorium waar ze samen werden gebracht met de zaadcel. Met die eicellen in m’n handen moest ik wel tien minuten door lange gangen lopen. In andere klinieken was die afstand veel kleiner. Maar ja, wij hadden geen eigen lab in het ziekenhuis.’ Vermeiden: ‘Toen de IVF werd toegepast wisten we niet veel meer dan dat we een black box hadden waar we wat instopten. Daar moest dan een kindje uitkomen.’
Omdat alles zich in een pionierfase bevond en echtparen en wetenschappers beiden dezelfde vurige wens hadden – zo snel mogelijk een baby – kregen ze vaak een nauwe band. Jan en Els Veeken: ‘Wat IVF was, wisten we niet. We dachten dat er een baby in een reageerbuisje groeide. Maar we hadden een gigantisch vertrouwen in Alberda. Hij vond ons een ideaal echtpaar. We wilden heel graag een kind, hadden er alles voor over, en ik had steeds heel veel eitjes.’
De behandeling was erg zwaar. Alles werd in het kader van de behandeling uitgeprobeerd. Veeken: ‘Alberda belde steeds of we weer mee wilden doen aan een nieuw experiment. Je moest heel veel hormonen slikken, steeds in andere aantallen. Ik heb wel eens gevraagd wat de gevolgen voor m’n kinderen konden zijn.’ Alberda: ‘Ik heb niet zoveel over aangeboren afwijkingen gesproken. Ik wilde mensen niet onnodig ongerust maken. En elders in de wereld was al een aantal gezonde baby’s geboren.’
Aan mogelijke problemen voor de moeders werd ook niet veel aandacht besteed. Alberda en zijn collega I. Van Gent wisten bijvoorbeeld nog niet op welke manier ze de eitjes het beste uit de baarmoeder konden halen. Joyce Hogenelst hoorde bij de experimenteergroep: ‘Op een dag vroegen ze of ze de eitjes eens op een andere manier mochten halen, met een lange dikke naald door de blaas. Ik vroeg of het pijn deed. Dat wist dokter van Gent niet, want ze hadden de methode nog nooit eerder toegepast. Ze wisten ook niet heel precies hoe het moest. Omdat ze al zoveel voor me hadden gedaan heb ik mijn medewerking eraan verleend.’ Els Veeken: ‘Het was heel pijnlijk. Je weet dat het niet goed kan gaan, maar je grijpt elke kans aan. Achteraf misschien wel raar.’ Tot nu toe is niet precies bekend hoe vaak IVF in de afgelopen twintig jaar tot complicaties heeft geleid. Met een poging tot registratie daarvan wordt dit jaar gestart. Het onderzoek staat onder leiding van gynaecologe D.D.M. Braat van het Nijmeegse Radboudziekenhuis.
Er zijn ook sterfgevallen geweest door IVF: zes vrouwen in negentien jaar. Vermeiden: ‘De belangrijkste oorzaken waren overreacties op de hormoonbehandeling en het aanprikken van de darm bij het halen van de eitjes, waardoor er een infectie ontstond. Maar het gaat om enkelingen.’ R.E. Bernardus, gynaecoloog in het ziekenhuis Gooi-Noord te Blaricum is wat minder voorzichtig: ‘Ik durf te zeggen dat er per jaar vijftien ernstige ongelukken gebeuren met IVF en dat er eens in de twee jaar een dode valt. Tot nu toe praten artsen er niet graag over.’ Uit cijfers blijkt dat vrouwen die een IVF-behandeling ondergaan een derde meer kans hebben om te sterven dan vrouwen die langs natuurlijk weg zwanger worden.
Beschuit met muisjes
Alberda en Zeilmaker hielden ouders en pers voor dat de kans op een kind, hoewel niet enorm, toch tien tot vijftien procent was. Zij vermeldden daarbij niet dat dat cijfer niet gebaseerd was op het aantal geboren kinderen, maar op het totaal van zwangerschappen, of ze nu drie dagen of negen maanden duurden. Jan Veeken: ‘Toen we met de behandeling begonnen was het percentage geslaagden in Nederland nul procent. Die cijfers uit het buitenland gaven ons echter hoop op meer. Achteraf gezien hebben ze het ons rooskleuriger voorgesteld dan het was.’
Ondanks ieders inzet gebeurde er een jaar lang niets. Alberda: ‘Er kwamen tientallen bevruchtingen tot stand, maar bij de innesteling ging het mis. En omdat we op tv voor onze beurt hadden gepraat, zat iedereen op resultaat te wachten.’
Eindelijk, na meer dan 25 pogingen, was het in september 1982 raak. Twee vrouwen waren zwanger. Els Veeken was er één van: ‘Alberda belde me elke avond op of het nog goed ging.’ Begin 1983 kwamen de berichten in de krant: de eerste Nederlandse IVF-baby zou in mei worden geboren. Els: ‘Maar het ging mis, het werd een miskraam.’
De andere vrouw, Christine Li-Visscher, had meer geluk. Alberda: ‘Ze hebben me weken geschaduwd om er achter te komen wie de eerste vrouw was die een IVF-kind zou baren.Maar mevrouw Li wilde niet in de publiciteit.’ Tijdens de zwangerschap nam Christine Li-Visscher haar maatregelen. Na de verhalen over Louise Brown vreesde ze voor de privacy van haar kind. Na elf jaar onvruchtbaarheid wilde ze in alle rust genieten van haar kind. Maar het Dijkzigt zette door. Onder druk van de voorlichtingsafdeling deed het echtpaar Li water bij de wijn en formuleerde een lijvig contract met publiciteitsvoorwaarden: alleen publicatie bij de geboorte van een gezonde baby, slechts eenmalige interviews aan het Algemeen Dagblad, de Margriet en Brandpunt en dan rust. Na de geboorte werden moeder en dochter Stefanie in het ziekenhuis bewaakt door studenten van de Wageningse universiteit.
Maar het Dijkzigt had haar primeur. Die wist ze uit te buiten zodat én het ziekenhuis in de schijnwerpers stond, én er meer geld loskwam voor verdere experimenten én de ziekenfondsraad en publiek opinie werd bewerkt ten gunste van IVF. Twintig jaar later is de familie Li-Visscher nog steeds gehecht aan hun privacy. Ook na een aantal gesprekken zijn ze niet bereid mee te werken aan Andere Tijden.
Els en Jan Veeken waren niet jaloers toen Stefanie geboren werd: ‘Helemaal niet. Het was het bewijs dat het kon, ook voor ons.’ Els Veeken is in de loop der jaren tussen de twaalf en vijftien keer behandeld. Een eigen kind heeft het echtpaar uiteindelijk niet gekregen. Wel drie prachtige adoptiedochters.
Na 1983
In de loop van 1983 besloot het Dijkzigt een lobby voor geld te starten. Zelf wilden ze de kosten niet meer dragen. Omdat ziekenfondsen betaling bleven weigeren, stopten de behandelingen. Patiënten boden aan hun eigen rekeningen te betalen, maar dat mocht niet in een land waar nog geen plaats was voor privéklinieken. Echtparen zochten hun heil daarom in Engeland en zelfs Melbourne. Pas toen een lobbygroep werd opgericht, de Nederlandse Vereniging van Reageerbuisbevruchting, bestaande uit gynaecologen en onvruchtbare echtparen, gingen de ziekenfondsen overstag. Ze betaalden voor drie behandelingen.
Alberda en Zeilmaker konden doorgaan met hun werk. Hoewel de medisch-ethische commissie had gezegd dat invriezen onduidelijke gevolgen had en dus verboden was, ging Zeilmaker door. De eerste diepvriesbaby ter wereld werd in 1984 geboren in Rotterdam. De kritiek verstomde en voorheen kritische gynaecologen werden artsen die ook een vergunning voor IVF-behandelingen aanvroegen.
Grootschalig onderzoek naar de gevolgen voor de gezondheid van middels IVF geboren kinderen is nog niet gedaan. In 2000 publiceerde TNO een onderzoek waaruit blijkt dat na een behandeling 25 tot 30 procent meer meerlingen geboren worden dan na natuurlijke conceptie. Die meerlingen-geboortes vormen het grootste gevaar voor de gezondheid van vrouw en kind. Ook worden vaker vroeggeboorten en een laag geboortegewicht gevonden. Een kleine groep, drie procent van de IVF-kinderen, heeft een ontwikkelingsachterstand. Recent onderzoek van het Nederlands Kankerinstituut toont een lichte verhoging van oogafwijkingen aan.
Maar echt schrikbarend zijn de uitkomsten niet. Zo lijkt de vrees voor nieuwe DES-dochters, meiden wier moeders tijdens de zwangerschap hormonen hadden geslikt waardoor zijzelf vaak onvruchtbaar werden, onterecht. Louise Brown heeft inmiddels zelf een gezond kind gebaard. Toch zegt Vermeiden: ‘Achteraf kan ik zeggen dat we heel veel geluk gehad hebben. Je wist niet hoeveel kinderen er met afwijkingen geboren zouden worden. Nogmaals, we wisten eigenlijk niet wat we deden. Dat zou nu niet meer kunnen.’
Het ging ook een keer echt mis: 1987 werd een rampjaar voor Zeilmaker en Alberda. Er brak een hepatitisepidemie uit onder hun patiënten. Vermeiden: ‘Men dacht indertijd dat bloedvloeistof van zwangere vrouwen het kweekmedium zou verbeteren. Door een fout heeft men bloedplasma gekregen wat besmet was met hepatitis. Bij terugplaatsing is besmet kweekmedium in het lichaam van de vrouwen gekomen. Een heleboel werden er ziek.’ Zeilmaker werd gestraft en op een zijspoor gezet. Alberda werkt inmiddels in een ander ziekenhuis en heeft slechts af en toe nog iets met IVF te maken.
Desondanks hebben zij waargemaakt wat niemand voor mogelijk hield. Hun inspanningen hebben ervoor gezorgd dat nu jaarlijks alleen al in Nederland zo’n drieduizend baby’s met behulp van IVF-techniek geboren worden. Het werk van Alberda en Zeilstra is tot nu toe niet beloond met een koninklijk lintje. Voor Alberda is het nog niet te laat, voor Zeilmaker wel: hij is in december 2002 overleden.
Het ook deze mensen die, samen met een handvol anderen in het buitenland, de weg vrij maakten voor nieuwe experimenten met gigantische gevolgen. Embryo’s invriezen is al niet moeilijk meer; vrouwen die de menopauze voorbij zijn kunnen met behulp van artsen alsnog aan een kind geholpen worden en dit jaar kwamen de verhalen dat de eerste kloon-experimenten met mensen geslaagd zijn. De geruchten zijn nog niet bewezen maar het was nog maar 35 jaar geleden dat iedereen naar zijn voorhoofd wees als wetenschappers vertelden dat ze een kind konden maken in glazen schaaltje. IVF-pioniers Alberda en Vermeiden hebben beide niet veel op met klonen. Vermeiden: ‘Nu wordt er eerst geëxperimenteerd met vee, en dan blijkt dat kloon-beesten veel korter leven. Zolang dat zo blijft, ben ik tegen kloon-experimenten met mensen. En als dat niet meer geldt, wat nog wel even zal duren, moeten de mensen die in die tijd leven bepalen wat de nieuwe ethiek zal zijn. Daar gaan wij niet over.’
Samenstelling en regie: Yaèl Koren
Research en artikel: Hendrina Praamsma
Bronnen
ARCHIEFMATERIAAL
Archief Dijkzigt-ziekenhuis/Erasmusuniversiteit
Krantenartikelen
Literatuur
Marle, Marjan van (mmv dr. A.TH.Alberda), ‘Reageerbuisbaby’s in Nederland’ (zp 1986)
Kirejczyk, Marta, ‘Met technologie gezegend’ (Utrecht 1996)
Brown (fam.), ‘Louise. Eerste reageerbuisbaby ter wereld’
Zeilmaker, G.H., “Reageerbuisbevruchting. Van eicel tot embryo”, in: ‘Natuur en techniek’ (10), (50e jaargang, 1982)
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: