Toen in mei 1940 het Duitse leger Nederland binnenviel, vluchtte het Nederlandse kabinet inclusief koningin Wilhelmina naar Londen. Vanuit de Britse hoofdstad bleef het kabinet als oorlogskabinet in functie. Pieter Sjoerds Gerbrandy werd tot minister-president benoemd. Hij zou gedurende vier en een half jaar op geheel eigen wijze drie kabinetten leiden.
Pieter Sjoerds Gerbrandy werd geboren op 13 april 1885 in het Friese Goënga. Hij groeide op in een gereformeerd milieu, waarin politiek een belangrijke rol speelde. Hij verliet Friesland om rechten te studeren aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Na zijn promotie vestigde hij zich als advocaat en werd hij actief binnen de Anti Revolutionaire Partij (ARP). Als lid van het college van gedeputeerde staten van Friesland werd hij binnen de ARP als zeer progressief gezien. Ook in zijn advocatenpraktijk in Sneek stond hij al snel bekend als ‘de rode advocaat’. Enkele jaren later werd hij hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In Amsterdam werd Gerbrandy in 1939 benaderd door formateur De Geer van de Christelijk-Historische Unie om minister van Justitie te worden. Omdat Gerbrandy van mening was dat hij met de naderende oorlogsdreiging zijn verantwoordelijkheid nemen moest, verliet hij in 1939 de universiteit om deel te nemen aan het Kabinet De Geer.
Toen op vrijdag 10 mei 1940 de Duitse inval in Nederland plaatsvond, ontstond er grote onduidelijkheid binnen het kabinet over de vraag hoe nu te handelen. Dezelfde dag vertrokken de minister van Buitenlandse Zaken, Eelco van Kleffens, en de minister van Koloniën, Charles Welter, met een watervliegtuig naar Engeland. Hun doel was de Franse en Engelse regeringen te overtuigen zoveel mogelijk steun te verlenen aan de Nederlandse strijdkrachten. Toen er op maandagochtend een bres in de Grebbelinie geslagen was en er een Duitse tankcolonne op weg was naar Rotterdam, meldde opperbevelhebber generaal Winkelman dat hij niet langer de veiligheid van de regering in Den Haag kon garanderen. Koningin Wilhelmina, die het gezin van haar dochter Juliana al een dag eerder naar Engeland gestuurd had, besloot op deze maandag ook Den Haag te verlaten. Zij mocht immers als staatshoofd niet in handen van de vijand vallen. De koningin wilde eerst naar Zeeland gaan, maar omdat niet duidelijk was of het daar veilig was, werd besloten naar Engeland te varen. Zij werd door Koning George VI in Buckingham Palace ontvangen.
Ondertussen werd de situatie in Den Haag bij de overgebleven ministers steeds chaotischer. Zij kwamen er niet uit op welke manier zij hun plicht beter zouden vervullen: door te blijven of door te vertrekken? Hoewel het minister-president De Geer niet lukte om het kabinet op één lijn te krijgen, vertrok diezelfde avond de hele ministersploeg naar Engeland. Toen zij in Londen hun intrek in het hotel Grosvenor House genomen hadden, werd de Nederlandse capitulatie bekend.
Premier tegen wil en dank
Hoewel het Nederlandse kabinet in ballingschap zich aansloot bij de geallieerden, bleek na enkele maanden dat minister-president De Geer aanstuurde op vredesbesprekingen met Duitsland. In de ministerraad zette hij het voorstel kracht bij door met aftreden te dreigen. Hij trok het voorstel in toen drie ministers, waaronder Gerbrandy, afwijzend reageerden. Koningin Wilhelmina ergerde zich al langer aan de slappe houding van De Geer en vond dat hij als leider van een kabinet in ballingschap zeer tekortschoot. Het vredesvoorstel deed Wilhelmina besluiten haar vertrouwen in De Geer helemaal op te zeggen. Zij vroeg De Geer in augustus 1940 zijn ontslag in te dienen. Gerbrandy en Van Kleffens waren hiervan op de hoogte. De Geer had in feite geen keuze meer en trad af. Vervolgens trad het gehele kabinet af en moest er een nieuw kabinet worden gevormd.
Voor Wilhelmina was er maar één geschikte premierkandidaat: Gerbrandy. Maar hij zag zichzelf niet in die rol en raadde Wilhelmina aan Van Kleffens te kiezen. ‘Nee’, zei Wilhelmina: ‘u moet het doen’. Zij zag in de Fries een medestrijder, iemand die nooit zou opgeven. Hoewel Gerbrandy aanvankelijk weigerde, kon hij de druk van de koningin niet lang weerstaan. Bovendien zag hij het ook als een door God gegeven taak. De oude ministersploeg bleef wel vrijwel intact in het kabinet Gerbrandy, maar voor De Geer was geen plaats. Zo werd Gerbrandy op 3 september 1940, met slechts een jaar staatkundige ervaring, minister-president van een oorlogskabinet in ballingschap.
De nieuwe premier pakte de staatszaken anders aan dan zijn voorganger: vergaderingen waren rommelig, slecht voorbereid en besluiten vielen regelmatig pas zeer laat in de avond. De secretaresse van premier Gerbrandy in Londen was Barbara Gibbon. Deze inmiddels 84-jarige dame – ondertussen mevrouw Bain-Gibbon – werd als drieëntwintigjarige benaderd voor de baan als secretaresse van Gerbrandy. Zij beantwoordde aan de door hem gestelde eisen: ze was afgestudeerd econoom, kon typen en sprak en verstond geen Nederlands. De premier wilde zijn Engels nog wat opvijzelen en naast de schriftelijke taalcursus die hij volgde leek het hem ook goed dat hij gedwongen werd Engels te spreken met zijn secretaresse. Gerbrandy’s beheersing van de Engelse taal moest inderdaad wel wat verbeteren. Z.K.H. Prins Bernhard: ‘Toen Gerbrandy bij Churchill op bezoek ging, begroette Gerbrandy Churchill met de woorden: “Good-bye, mister Churchill”, waarop Churchill zei: “What, already?”. Gerbrandy sprak toen niet meer dan tien woorden Engels.’
Aan het einde van de oorlog was zijn Engels goed volgens Barbara Bain-Gibbon. Niet alleen dankzij haar en de talencursus, maar ook doordat de premier vele Engelse vrienden gemaakt had. Ook met Barbara Bain-Gibbon kon de premier het goed vinden. ‘Gerbrandy was altijd zeer vriendelijk tegen mij. Hij behandelde mij als een nichtje. Hij vond het leuk om met mij te praten omdat ik niets wist van de Nederlandse politiek. Gerbrandy wilde namelijk ook wel eens over iets anders praten dan over de politieke situatie. Het was spannend en leuk om voor Gerbrandy te werken, alhoewel het wel eens lastig was dat hij geen enkel besef van tijd had. Hij vergat afspraken en kwam vaak te laat en dan kon ik de boel weer oplossen.’ Ook kon Gerbrandy volgens Barbara Bain-Gibbon tactloos zijn, waardoor hij regelmatig onenigheid had met zijn ministers. De leden van het kabinet zagen Gerbrandy als onbuigzaam. Terwijl die onbuigzaamheid werd bewonderd in zijn onvermoeibare wil om Hitler te verslaan, was het in de persoonlijke omgang wel eens wat moeilijker. Van Kleffens stoorde zich aan Gerbrandy zijn felheid: ‘Alles was bij hem wit of zwart, dan wel recht of krom.’ Bij de dood van Gerbrandy in 1961 memoreerde Van Kleffens Gerbrandy’s starre en onbuigzame houding, waardoor hij niet altijd een goede verhouding tot zijn collega’s had. Maar ook zei hij: ‘Evenwel, wie was onontvankelijk voor zijn totale onbaatzuchtigheid, zijn goedhartigheid, zijn doorzichtig goede wil en bedoelingen.’
Brown’s Hotel, Londen
Door de snelle kabinetsevacuatie naar Londen na de Duitse inval, had Gerbrandy zonder afscheid te nemen zijn familie verlaten. Hij miste zijn vrouw en kinderen zeer en schreef lange brieven naar hen. De brieven van en naar het thuisfront kwamen soms via Zwitserland op de juiste bestemming aan. Het waren voor Premier Gerbrandy eenzame jaren.
Gedurende de jaren die de premier in Londen doorbracht, was het Brown’s hotel zijn thuis. Hij huurde twee kamers in het centraal gelegen hotel. Eén kamer om in te wonen en één kamer om in te werken. Hoewel de Nederlandse regering officieel gehuisvest was in kantoren in Stratton House en Arlington House, werkte Gerbrandy meestal vanuit zijn hotel. In de eerste periode betaalde Gerbrandy de rekening van het Brown’s Hotel zelf, maar toen Gerbrandy meldde dat hij failliet was, kreeg hij een eenmalige uitkering en werden zijn twee kamers in het Brown’s Hotel door het rijk betaald.
Het Brown’s Hotel ligt in het hart van Londen en stukje bij beetje bouwde Gerbrandy zijn leven in Londen op. Hij maakte vele wandelingen en was geliefd en bekend bij de Londenaren. Van Kleffens schreef in 1961 over over Gerbrandy: ‘De snor bleek onweerstaanbaar voor de Londense krantentekenaars. Wie Gerbrandy eenmaal had gezien, tijdens een hevig nachtelijk bombardement kalm in het maanlicht wandelend op Piccadilly, gehuld in een donkerrode kamerjas – hij wilde zich er van vergewissen of de Londenaars zich nog steeds goed hielden –, zou het nooit vergeten. Vrees kende hij niet. Dit alles kwam de Nederlandse zaak ten goede.’ De heer Kasteel, destijds particulier secretaris van Gerbrandy kan zich ook nog herinneren dat Gerbrandy geen angst had voor de bombardementen. De minister-president weigerde vaak de schuilkelders op te zoeken en zo zaten Gerbrandy en Kasteel tijdens de bombardementen regelmatig zij aan zij te bidden. Kasteel: ‘Gerbrandy was een man van onuitsprekelijke moed en ook zeker een man van gebed.’ Een premier zonder vrees met een grote trouw en geloof in God, Vaderland en Oranje.
Zijn geloof in het feit dat het goede het kwade zou overwinnen wilde hij delen met het Nederlandse volk. En hoe kon dit nou beter dan via de radio? Gerbrandy was al sinds de eerste radio-uitzendingen geboeid door dit medium en was sinds 1934 voorzitter van de Radioraad. Zo was Gerbrandy één van de mensen die aan de geboorte van Radio Oranje stond. Al sinds het begin van de aanwezigheid van de Nederlandse regering in Londen waren er stemmen opgegaan om via de radio contact met Nederland te onderhouden. In eerste instantie wilde de BBC niet meewerken omdat zij zelf al een dagelijkse nieuwsuitzending naar Nederland verzorgde, maar eind juli 1940 was dan toch de eerste Radio Oranje uitzending via de BBC in Nederland te horen. Regelmatig hielden zowel minister-president Gerbrandy als koningin Wilhelmina toespraken voor Radio Oranje. Toespraken waarin zij het Nederlandse volk moed inspraken en duidelijk maakten dat er in Engeland hard werd gewerkt aan de toekomst van Nederland.
Gerbrandy en Wilhelmina
Wetgeving vond in Londen plaats bij wetsbesluit. Dat wil zeggen bij Koninklijk Besluit waaraan op grond van het staatsnoodrecht de kracht van wet werd toegekend. De voorbereidingen van wetsbesluiten gebeurde door de – mee naar Londen gevluchte – ambtenaren. Door het ontbreken van een Eerste en Tweede Kamer, konden de ministers en koningin hierdoor behoorlijk hun eigen stempel op het beleid drukken. In Londen ging het gezegde rond dat er ‘twee mannen in de Nederlandse regering zitting hadden: Gerbrandy en Wilhelmina.’ Gedurende het eerste oorlogsjaar ging de samenwerking tussen koningin en premier goed. Gerbrandy beschreef hun relatie als ‘eens geestes’, maar de volgende jaren bekoelde hun verstandhouding behoorlijk. Hun relatie verslechterde vooral door de verschillende ideeën over hoe het Nederlandse staatsbestel er na de bezetting uit zou moeten zien. Wilhelmina had een ‘vernieuwd’ Nederland voor ogen. Een gezuiverd staatsbestel waarin het staatshoofd meer macht zou krijgen ten opzichte van het parlement. Gerbrandy kon een tijdje met de plannen van Wilhelmina meegaan, maar wilde uiteindelijk toch een volledige herleving van het parlement na de bevrijding. De situatie werd stroever toen Gerbrandy vaker en duidelijker ging twijfelen aan de ideeën van Wilhelmina.
Na 1942 was er weinig meer over van het gevoel van ‘eens geestes’. De Koningin liet regelmatig weten dat zij ‘niet meer met dat mannetje wilde praten’ en Gerbrandy nam zijn paraplu mee als hij bij Wilhelmina verwacht werd. ‘Om de slechte bui op te vangen’, zei hij dan tegen zijn medewerkers. Z.K.H. Prins Bernhard: ‘Gerbrandy was natuurlijk voor terugkeer van een normaal parlement, dus heeft hij haar soms tegengesproken. Dat viel soms in niet zulke goede aarde bij de oude dame.’
In het laatste oorlogsjaar kreeg Gerbrandy moeite om de eenheid in zijn kabinet te bewaren. Wilhelmina oefende een steeds grotere druk uit om onmiddellijk over te gaan tot een ‘vernieuwd’ staatsbestel waarin zijzelf en leden van het voormalig verzet een belangrijke rol zouden spelen. Dat Gerbrandy stand hield tegen de druk van Wilhelmina wordt tegenwoordig gezien als één van zijn grootste prestaties. Hij bleef vasthouden aan het Nederlands parlementaire systeem met de ministeriële verantwoordelijkheid. Hierdoor kon er na de oorlog teruggekeerd worden naar het oude Nederlandse staatsbestel.
Terug in Den Haag
Direct na de bevrijding, toen koningin en kabinet weer in Nederland waren, werd er een noodkabinet gevormd onder leiding van Willem Schermerhorn en Willem Drees. Dit noodkabinet moest volgens Wilhelmina de politieke ‘vernieuwing’ in gang zetten. Een jaar na de bevrijding vonden er voor het eerst weer Tweede Kamerverkiezingen plaats en in de zomer van 1946 trad het kabinet Beel I aan. Van alle plannen die Wilhelmina had voor de ‘vernieuwing’ van Nederland is er geen enkele uitgevoerd. Voor zijn stand-houden tegenover Wilhelmina heeft Gerbrandy wel een prijs betaald. Want hoewel Gerbrandy nooit een onvertogen woord over de koningin heeft laten vallen, negeerde Wilhelmina Gerbrandy volkomen na de terugkeer in Nederland. In 1948 werd Gerbrandy weer lid van de Tweede Kamer. Hij bleef een buitenbeentje in de politiek en werd als lastig, koppig en dwars gezien. Hij bleef tot 1959 actief in de politiek en hij werd in 1955 als erkenning voor al zijn verdiensten tot Minister van Staat benoemd. Gerbrandy overleed in 1961 in Den Haag. Hoewel Wilhelmina hem sinds het einde van de oorlog gemeden had, stuurde ze zijn weduwe een telegram. ‘In dankbare herinnering zal steeds bij mij voortleven het vele, dat uw echtgenoot in moeilijke omstandigheden gedaan heeft.’ En zo blijft Gerbrandy ook voortleven, als een eigenzinnige staatsman die zijn sterkste politieke uren in Londen beleefde.
Regie: Erik Willems
Research en tekst: Femke Veltman
Bronnen
ARCHIEF/BEELDMATERIAAL:
Het Nationaal Archief
Literatuur
Cees Fasseur, Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas, 2001
Momenteel werkt Cees Fasseur aan een biografie over Pieter Sjoerds Gerbrandy
Dr. L. De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 9, 1985
Meyer Sluyser, ….daar zaten wij. Impressies over Londen, z.j.
Dr. G. Puchinger, Nederlandse minister-presidenten van de twintigste eeuw, 1984
Gerbrandy's brieven naar huis
Gedurende de vier en een half jaar dat Gerbrandy in Londen zat, moest hij zijn familie missen, die was achter gebleven in Nederland. Hij hield contact met zijn familie – vrouw, twee zoons en een dochter, middels brieven. Drie daarvan kunt u hier lezen: twee aan zijn oudste zoon Oef, ondertekend met ‘V’ (vader), één aan zijn vrouw ‘B’ (voor Betsy, Elisabeth), ondertekend met ‘P’ (Piet).
Wetende dat die brieven door de censuur gelezen konden worden, schreef Gerbrandy daarin uitsluitend in verhulde termen over de ontwikkelingen in de oorlog en zijn eigen aandeel daarin.
Hij spreekt over de oorlog als over een ziekte. Wanneer hij schrijft dat hij het lelijk te pakken heeft gehad, maar nu weer aan de beterende hand is, laat hij daarmee doorschemeren dat de geallieerden in de strijd tegen de Duitsers vorderingen boeken en de overhand krijgen.
Van veel opmerkingen is duidelijk dat ze niet letterlijk moeten worden opgevat, maar hoe ze precies uitgelegd moeten worden is voor de buitenstaanders achteraf niet overal duidelijk. Het is niet eens zeker dat de ontvangers zelf de brieven destijds helemaal konden ontcijferen.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: