Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
21 januari 2003

De barre winter van 1963

Andere Tijden, bevroren IJsselmeer
Bekijk Video
1 min

Het weer
De winter van 1962-63 was de koudste winter van de afgelopen eeuw. We moeten zelfs terug naar de winter van 1829-30 om een nog koudere winter tegen te komen. De winter van ‘63 kenmerkte zich door een extreme lange koude periode van 10 weken en begon op 22 december en duurde tot en met 3 maart. Ook daarvoor was het al koud geweest. Van 21 tot 23 november en in de eerste week van december had het al goed gevroren. De gemiddelde temperatuur is in de wintermaanden december, januari en februari is +2,2 C. Voor 1963 is dit –3,0 C. De laagste temperatuur is gemeten op 18 januari – de dag van de Elfstedentocht – in Joure en bedroeg –20,8 C.

Behalve dat het een koude winter was, was het ook een hele zonnige; 50% meer zon dan gemiddeld. Niettemin bleef de sneeuw die op de Tweede Kerstdag was gevallen, liggen tot in maart. Die sneeuwval leidde in de week tussen Kerst en Nieuwjaar tot grote verkeersproblemen. Tal van wegen werden voor enkele dagen afgesloten, omdat het onbegonnen werk was door de harde wind om deze sneeuwvrij te maken.

Baltus Zwart kan zich de winter van 1963 nog goed herinneren. Hij werkte toen pas bij het KNMI en had nog de nodige twijfels of hij daar wel wilde blijven. Maar door die strenge winter werd hij echt gegrepen door het weer en is er tot 1995 blijven werken. Hij weet nog hoe hij in de sneeuwstorm van 30 december met moeite op zijn werk kon komen en hoe hij langer doorwerkte vanwege de extreme weersomstandigheden. Rond 20 februari zei de directeur van de weerdienst, dhr. K.R. Postma dat op basis van de modellen die ze toen gebruikten uit de VS het heel snel afgelopen zou zijn met de kou. In de krant verscheen de kop ‘De Bilt vlagt’. Maar het pakte heel anders uit. In plaats van de aangekondigde dooi kwamen er nog een aantal strenge vorstdagen. Baltus Zwart kijkt enigszins geamuseerd terug op deze voorspelling, omdat deze notabene door de directeur van de weerdienst was gedaan. Een aantal kranten riep het KNMI ter verantwoording voor deze foute voorspelling. Maar Postma reageerde geprikkeld. Hij was al weer bezig met nieuwe voorspellingen, want hij hield niet van terugkijken.

Zwart en bijna al zijn collega’s hadden met het schrijven van weerberichten voor allerlei klanten leuke bijverdiensten. Zwart zelf schreef voor de Typhoon en het Algemeen Handelsblad. Later nog voor de NRC. Thuis heeft hij al deze berichten bewaard. In een groot handgeschreven boek staan alle gegevens van die winter door hem eigenhandig opgeschreven.
Joop den Tonkelaar was toen de weerman voor de NTS. Zwart herinnert zich hoe hij het weerpraatje van den Tonkelaar zag waarin hij de kijkers wees op de uitzonderlijke en bijzondere aanblik van de Noordzeekust. En dat mensen dit waarschijnlijk maar eens in hun leven zouden meemaken. Het gevolg was dat er de volgende dag files richting de kust ontstonden en duizenden mensen zich waagden op het ijs van de bevroren Noordzee. Ook Zwart ging met een collega richting kust. Samen hebben ze nog metingen gedaan van de temperatuur van het zeewater (-1,5 graden Celsius) op het traject van IJmuiden tot Zandvoort. Zwart beschrijft verder het euforische gevoel dat hij had bij waarnemingen als een buran, een Siberische storm met windkracht 8 bij een temperatuur van minus 8 tot 12 graden. En van weersverschijnselen als halo’s met bijzonnen, kringen, raakbogen en zuilen. Of cirrus wolken (ijsnaaldjes) aan de grond.

Gam Yntema en Jacob de Boer nu

Tochten over het IJsselmeer

De autorally als hoogtepunt
In de loop van januari begint de ijslaag op tal van wateren steeds dikker te worden. Het IJsselmeer ligt inmiddels dicht en de ijslaag groeit aan tot een dikte van een halve meter. Her en der vertonen de eerste waaghalzen zich met een auto op het ijs. In een eendrachtige samenwerking tussen een aantal plaatjes aan de voormalige Zuiderzee wordt het idee voor een autorally geboren. Zij het dat het oorspronkelijke idee door twee partijen wordt geclaimd. Henk de Beer uit Medemblik zegt dat het idee afkomstig is van de plaatselijke ijsvereniging Radboud, waar zijn vader in het bestuur zat. Maar Jacob de Boer uit Workum zegt dat het idee is ontstaan bij Plaatselijk Belang in Workum, waar zijn vader weer in het bestuur zat. 

Henk de Beer had als visser vaak al snel door wanneer het IJsselmeer ging dichtvriezen. “Als er sprake is van grondijs dan kan er in een nacht een laag ontstaan die dik genoeg is om op te lopen. Je ziet dan vanaf de bodem de ijskristallen naar boven drijven en het water dik worden.” De Beer is al heel vroeg in de winter van ’63 overgestoken naar Staveren. Hij heeft zijn overtocht per brommer gedaan en bij aankomst op de gemeentesecretarie een bewijs gevraagd van zijn overtocht. Dat bewijs hangt thuis ingelijst aan de muur. Bij de eerste pogingen om met de auto te kijken hoever men kon komen en bij het uitzetten van de route is iemand van de ijsclub met zijn trekker door het ijs gezakt voor de kust van Staveren. De Beer was er bij toen de trekker uit het water getakeld werd. Hij vertelt hoe dat in z’n werk ging: “De trekker was van een loonwerker, Zwart, die nauwelijks geld had en z’n trekker niet kon missen. Met een paar man uit Medemblik zijn we met een andere trekker, balken en een kraan over het ijs naar Staveren gegaan om daar de trekker eruit te vissen. Met een beetje geluk wist ik de haak in een keer om de vooras te steken en hebben we de trekker eruit kunnen takelen. Om te voorkomen dat het motorblok kapot zou vriezen hebben we daar ter plekke het water eruit laten lopen en hem toen naar Medemblik terugggesleept. Twee dagen later reed die trekker weer gewoon.”

De Beer kan nog boos worden trouwens op Staveren. “Die organiseerden nooit wat. Die waren zelfs nog niet eens op het ijs geweest, toen ik al was overgestoken. In Workum waren ze actiever en daar hebben we toen mee samengewerkt”. De stempelpost bij Staveren werd dan ook door mensen uit Medemblik bemand. De Beer vertelt hoe hij met z’n auto het ijs op ging en er al snel andere auto’s volgden. Ter plekke vroegen ze 10 gulden aan de automobilisten als toegangsprijs en diezelfde avond had hij al 90 gulden binnen. Op 24 februari is toen de grote tocht georganiseerd langs een aantal steden aan het IJsselmeer waar uiteindelijk zo’n 5.000 auto’s aan meededen; een lucratieve tocht voor de organisatoren. De Beer herinnert zich hoe het geld letterlijk met emmers vol werd binnengebracht.
Vroeg in de ochtend van de 24e is De Beer samen met de politie de hele route gaan inspecteren. Ze schoven de baan schoon en overal kregen ze borrels. Het resultaat was dat binnen de kortste keren de politie en hij dronken waren en ze slippend over het ijs reden.

De vader van Jacob de Boer was in 1963 voorzitter van Plaatselijk Belang in Workum. Samen met o.a. Gam Yntema en Sjoerd Miedema organiseerden zij de autorally vanuit dit Elfstedentochtplaatsje. Jacob vertelt dat zijn vader bij de eerste overtocht helemaal verkeerd uitkwam. Zonder kompas of iets waren ze maar gaan rijden en kwamen toen uit bij het monument op de Afsluitdijk. Gevaarlijk want voor de sluizen was het ijs nog dun door de stroming. Die hele winter is hij zeker wel zo’n 20 keer het ijs over geweest naar de overkant om samen met Medemblik de organisatie door te spreken. Ook gebeurde het wel dat hij ’s nachts pas terugreed naar Workum. Om de route uit te zetten en de dikte van het ijs te bepalen namen ze een zogenaamde abagaar mee, een lange handboor. Zoon Jacob verdiende die winter ook een leuke cent bij door deel te nemen aan talloze korte baan wedstrijden. Hij schaatste zo zo’n duizend gulden bij elkaar.

Gam Yntema uit Workum zat die winter thuis wegens de vorst. Evenals 90% van de organisatoren van toertochten was hij in 1963 bouwvakker. Maar ook de pottenbakkers zaten zonder werk, want de klei was te hard om te kunnen bewerken. Iedere dag om 7.00 uur was Gam al in het paviljoen van Plaatselijk Belang te vinden of hielp hij mee goederen te lossen die per trein aangevoerd moesten worden, omdat vrachtwagens het dorp niet konden bereiken. Maar hij was ook actief voor de vogelbescherming. Dan haalden ze verzwakte vogels van het ijs en brachten die naar een uitgehakt stuk ijs bij de sluis, nadat ze eerst bij de kachel waren opgewarmd.

Maar het hoogtepunt van de winter was de rally. Per auto met bestuurder ontvingen ze 10 gulden en per passagier nog eens f 2,50. Op een zeker moment was het zo druk dat de waterpolitie het niet meer verantwoord vond om nog meer auto’s toe te laten. Maar Jacobs vader ging gewoon door met het verkopen van kaarten en zei dan tegen de politie dat deze mensen al kaarten hadden en niet geweigerd konden worden.

De route was gemarkeerd door vlaggetjes van Safari sigaretten. Voor enkele sloffen sigaretten hadden ze van de organisatie toestemming gekregen om die te plaatsen. Omdat veel mensen wel doorkregen dat met al die tochten er flink te verdienen viel, kwamen er steeds meer particulieren die een koek en zopie tentje wilde beginnen op het ijs. Gam weet nog hoe ze dan mensen een plekje toewezen en vervolgens de baan dan zo’n 50 meter verlegden, omdat ze niet wilden dat anderen er aan verdienden behalve de ijsclubs en plaatselijke verenigingen. Zo is in die winter een groenteboer uit Sneek begonnen op het ijs met het verkopen van voornamelijk bananen. Die man heeft nu een supermarktketen met 40 filialen.
De lokale melkfabriek stelde haar ketels ter beschikking om snert in klaar te maken voor de koek en zopie tenten. In melkbussen werd de snert dan naar de tentjes gebracht. Jacob de Boer weet nog dat er hoog bezoek kwam (notabelen van de provincie en het Rijk). Die kregen dan niet de snert uit de fabriek, maar de snert die zijn moeder had gemaakt, want die was lekkerder.

De rally was bedoeld als een toeristische tocht. Daarom was in Workum de stempelpost opgesteld op de markt, dan kon iedereen wat van het stadje zien. Maar omdat alle auto’s van het ijs af door een smal straatje naar de markt moesten, gaf dit lange files. Veel auto’s moesten eindeloos wachten voordat ze weer het ijs op konden om door te rijden. Maar ook aan het einde van de dag toen iedereen huiswaarts wilde ontstonden er lange files. In die file stond met haar vader, Resie de Vries. Samen met haar moeder en een vriend hadden zij de rally meegereden. ’s Avonds had ze voor het eerst een afspraakje met Wim Westendorp. Dat afspraakje dreigde dus niet door te gaan, omdat ze maar niet van het ijs af konden raken met hun auto. Resie, die haar afspraakje beslist niet wilde missen, is toen uit de auto gestapt en naar het dorp gelopen over het ijs. Zo was ze nog net op tijd voor haar afspraakje met de toenmalige wethouder van Workum. Inmiddels zijn ze al weer jaren gelukkig getrouwd.

Naar Schiermonnikoog

Te voet over de Waddenzee
In de winter van ’63 was ook de Waddenzee bevroren. Niet helemaal uniek, want er waren eerdere strenge winters waar dat gebeurd was. In ‘28/’29 zijn ze zelfs met auto’s naar de eilanden gereden. In ’63 lag er echter geen gladde ijsvloer; het was een aaneenschakeling van ijsschotsen en scheuren overdekt met sneeuw. Jan Abrahamse en Jaap Buwalda waren in die tijd studenten geografie uit Groningen en hadden al een aantal malen in de zomer het wad overgestoken. Na bergbeklimmen en speleologie zochten ze een hobby wat dichter bij huis. Ze gingen toen wat ze noemden bergbeklimmen in twee dimensies. In de winter van 1963 zouden ze uiteindelijk tweemaal oversteken naar Schiermonnikoog en drie pogingen doen om Terschelling te bereiken. Dat laatste lukte niet vanwege een vaargeul die maar niet wilde dichtvriezen. Op Schiermonnikoog werden de wadloopactiviteiten met argusogen bekeken, want men vond het daar veel te gevaarlijk om deze oversteek te maken. Abrahamse herinnert zich vooral het prachtige zicht op het kruiende ijs voor Terschelling dat wel hoogten kon bereiken van 8 meter. Bij hun tocht naar Terschelling werden ze vergezeld door twee verslaggevers van de Leeuwarder Courant en nog twee andere vrienden.

Bij de tochten naar Schiermonnikoog logeerden Abrahamse en Buwalda steeds in het bekende hotel van der Werff. De legendarische Juffrouw Dien zorgde voor de warme ontvangst en een warm bad. “Voor die tochten smeerden we ons steeds helemaal in met uierzalf. Je kreeg het dan absoluut niet koud, maar je stonk een uur in de wind. Zelfs met een heerlijk bad was die zalf niet van je lijf te krijgen en de lucht dus niet te harden,” vertelt Abrahamse.

Voor Abrahamse en Buwalda waren de tochten over het ijs, maar ook de wadlooptochten in de zomer vooral avontuur. Maar tegelijkertijd was het een geografische verkenning en brachten ze precies in kaart hoe je kon lopen over het wad; waar de geulen en het wantij lagen. Bij een van hun lezingen die ze hielden over het wadlopen was ook de toenmalige directeur van de VVV Pieterburen aanwezig, Hylke Dijkstra. Die was gegrepen door het verhaal en zag de mogelijkheid om vanuit Pieterburen de tochten commercieel op te gaan zetten. Zo is het wadlopen op grote schaal begonnen.

Deze winter raakte Schiermonnikoog volledig geïsoleerd. Alleen via de Noordzee was de zuidwest punt van het eiland bereikbaar. En dan nog alleen via een houten aanlegsteiger die de zee in was gebouwd. De bevoorrading met kolen en andere bulkgoederen van het eiland lukte alleen nog via deze weg en via de lucht. Vanaf Leeuwarden werd er een luchtbrug onderhouden. Rond de jaarwisseling was het eiland onbereikbaar geworden voor de gewone veerdienst. Dhr. Koning, destijds leraar op de lagere school, had de feestdagen doorgebracht op het vaste land en werd met het vliegtuig naar het geïsoleerde eiland teruggebracht. Hij herinnert zich nog goed hoe iedereen elkaar hielp in die winter. “Je was weer met eilanders onder elkaar. Geen toeristen meer. We verlangen nog regelmatig terug naar die winter. Alle kolenvoorraden werden gedeeld. Verder ging het gewone leven verder. De school was gewoon open en er was voldoende in de winkels te krijgen,” zegt Koning. Omdat het eiland geïsoleerd was, had men meer tijd voor elkaar. Men organiseerde schaatswedstrijden onder elkaar en er werden feesten georganiseerd waar men het nu nog over heeft.

Jan Berend Bazuin, zoon van de kruidenier, die destijds al meewerkte in de winkel herinnert zich nog dat er op een gegeven moment het verhaal ging dat er voedseltekorten zouden zijn. In een toelichting daarop heeft zijn vader toen aan journalisten verteld, dat er misschien geen Felix kattenbrokjes meer waren, maar nog wel andere merken. Kieskeurig als de mensen toen al waren, spraken ze dus over tekorten, maar niemand heeft echt honger hoeven lijden. Bazuin weet nog hoe de fabrikant van Felix op het bericht reageerde: “Ze zijn toen met een vliegtuig vol kattenbrokjes naar Schiermonnikoog gevlogen en hebben die toen boven het eiland gedropt.”

Bazuin vertelt ook dat hij als een van de laatsten over het ijs gelopen heeft naar het vaste land. Zijn moeder was ziek en lag in het ziekenhuis van Groningen. Met een paar vrienden heeft hij de tocht gemaakt. Die vrienden zijn toen weer teruggegaan en Bazuin is met de bus naar zijn moeder geweest. De volgende dag wilde hij terug over het ijs, maar de dooi had toen al te sterk ingezet en was het niet meer verantwoord om over het ijs te lopen.

De familie Kleefman

Het drama van Hellum

Het ijs eist levens
Op 23 december 1962 schaatsen twee vriendjes ’s middags over het Hellumsterkanaaltje. Nauwelijks breder dan een sloot loopt deze vaart van het dorpje Hellum naar het Schildmeer. Het zijn de bijna 12-jarige Lammert Meijer en de iets oudere rossige Geert Kleefman. Er zijn veel mensen op het ijs. Om kwart voor vier worden ze gezien door Johannes Haan en zijn verloofde Tjaaktje Meijer, de oudere zus van Lammert. De jongens willen over het Schildmeer naar Steendam schaatsen. Johannes en Tjaaktje zeggen dat ze dat beter niet kunnen doen, omdat ze dan niet voor het donker terug zijn. En in het donker is het gevaarlijk schaatsen; het Schildmeer kent nog tal van zwakke plekken in het ijs. Volgens Harm van Delden, inwoner van Hellum, was het ijs niet te vertrouwen, omdat de bodem van het Schildmeer uit hoogveen bestaat. Door de gassen die steeds vrij komen, is het ijs bros. Bovendien is er nog regelmatig scheepvaart op het meer. Maar de jongens zijn eigenwijs en schaatsen verder het meer op.

Als rond een uur of zes de jongens nog niet terug zijn, worden de ouders van de jongens ongerust. Jan Meijer, de vader van Lammert en Johannes Haan, verloofde van Tjaaktje en aanstaande schoonzoon van Jan Meijer gaan op zoek naar de jongens. Op de fiets rijden mee Harm van Delden, een goede bekende van Johannes, en Eisso Kleefman, de oudere broer van Geert. Als Johannes en Jan bij het Schildmeer komen, bindt Jan zijn schaatsen onder en vraagt Harm op zijn fiets te letten. Dan schaatsen de twee het meer op met alleen het licht van een zaklantaarn. Al roepend houden ze contact met Harm en Eisso aan de kant. Na een paar minuten horen ze geschreeuw en blijft de lamp liggen. Omdat Harm niet bekend is op het Schildmeer besluit hij hulp te gaan halen bij Remminga, die bij het sluisje van het Hellumsterkanaaltje woont. Zelfs met een ladder komen van Delden en Remminga niet bij Jan en Johannes die door het ijs zijn gegaan. Het ijs is te dun en zij dreigen ook door het ijs te zakken. Eisso is ondertussen teruggefietst naar Hellum, waar zijn vader en moeder het plaatselijke café bestieren.

In het latere politierapport verklaart Eltje Remminga: "Van enig leven in het wak hebben wij niets bespeurd. Wij zijn toen teruggegaan en hebben tegen van Delden gezegd dat hij zo vlug mogelijk naar Hellum terug moest gaan om de politie te waarschuwen. Mijn zoon en ik hebben daarna nog een keer geprobeerd om bij het wak te komen, doch het was onbegonnen werk, want wij gingen steeds met de ladder door het ijs." Harm fietst terug naar het dorp en slaat alarm. Samen met politie en leden van de vrijwillige brandweer gaat Harm ’s avonds tegen tien uur terug naar het Schildmeer. Na een zoektocht van vele uren vinden ze maandagmorgen vroeg Jan en Johannes. Ze bleken door het ijs gegaan te zijn waar de dag daarvoor nog twee schepen gevaren hadden. Het polshorloge dat Jan Meijer droeg was stil blijven staan op 6.50 uur.

Met de inzet van veel vrijwilligers wordt daarna de zoektocht ingezet naar de twee vermiste jongens. Systematisch worden alle sloten en kanalen afgezocht. De politie zoekt met een vliegtuig van de vliegbasis Leeuwarden het Schildmeer af naar wakken. Op aanwijzing uiteindelijk van twee jongens uit Hellum die zondagmiddag nog open water hadden gezien op het meer wordt er op de aangegeven plek in een nieuwe laag ijs de muts en een handschoen van Lammert Meijer gevonden. Rond zes uur in de avond van de maandag de 24e december wordt het lichaam van Geert Kleefman opgedregd op zo’n 60 meter vanaf de zuidkant van het meer. Ondanks verwoede pogingen lukt het die avond niet meer om het lichaam van Lammert Meijer te vinden. De volgende dag wordt om 9.30 uur de zoekactie hervat. Om kwart voor elf wordt met een dreg een jongenslichaam naar boven gehaald. De jongen wordt door meerderen herkend als Lammert Meijer.

In de dagen van rouw die volgen toont het dorp een grote saamhorigheid. De grootse viering van kerstmis en oud en nieuw blijft achterwege. Iedereen leeft mee en bereidt de begrafenis mee voor waar mogelijk. De kisten met de slachtoffers staan eerst bij de families thuis. Op zaterdag, de dag van de begrafenis, staan ze alle vier opgebaard in de lagere school van het dorp. De jongens liggen er heel vredig bij, alsof ze alleen maar slapen, herinnert mevrouw Kleefman zich. Via luidsprekers kan de dienst gevolgd worden in café Hansen, in de wachtkamer van tandarts Barels en in de leerkamer van de pastorie van de Hervormde kerk. Onder overweldigende belangstelling wordt de laatste eer aan de slachtoffers bewezen. Het Nieuwsblad van het Noorden schrijft op 31 december 1962: "Zwijgend nam men na de korte tocht plaats rond de graven. Indrukwekkend was de stilte, die nog werd vergroot, doordat de mist boven de witbesneeuwde velden alle geluiden temperde. Alleen het zwak gebrom van een hoog overvliegend vliegtuig en het scherpe gekras van een kraai in de bomen, mengde zich bij het stemgeluid van ds. Brinksma, toen deze de geloofsbelijdenis uitsprak en Openbaringen 21 en 22 voorlas. Van heel ver klonken stemmen van kinderen die zich vermaakten op het ijs."

Hieronder vindt u de persoonlijke verhalen van enkele betrokkenen rond het drama van Hellum:

Tjaaktje Meijer
Tjaaktje is in december 1962 18 jaar oud en staat op het punt om te trouwen met Johannes Haan, die ook wel Joke Haan wordt genoemd. Ze hebben elkaar leren kennen toen zij op de meisjesvereniging zat en hij op de jongensvereniging. Johannes en Tjaaktjes vader konden fantastisch met elkaar overweg. Zij voetbalden allebei bij SGV (Schildwolder Gymnastiek Vereniging) en gingen naar alle wedstrijden van hun club. Het huisje dat Joke had gekocht in Schildwolde had hij samen met zijn schoonvader helemaal opgeknapt.

Op de bewuste dag dat de twee jongens verdwenen hadden Joke en Tjaaktje nog tegen hen gezegd die middag dat ze niet het meer op moesten gaan, omdat het al donker begon te worden en dat zou te gevaarlijk zijn. Later als de jongens niet terugkomen gaan Tjaaktje’s verloofde en vader op zoek naar haar broertje en zijn vriendje. Terwijl een zenuwslopende avond begint, blijft ze thuis bij haar moeder en haar grootouders. Omdat de twee mannen ook niet terugkeren wordt er een grootscheepse zoekactie op touw gezet. Later als ze die avond met haar opa naar de brug loopt in het dorp en over het Hellumsterkanaaltje kijkt in de richting van het Schildmeer, zegt ze: “Dit wordt een ramp, dit wordt een ramp”. In de verte ziet ze de lichten van de reddingsploegen die alles doen om de vier vermisten terug te vinden. Ze loopt met haar muts en haar kraag op om maar niet herkend te worden door dorpsgenoten en zo pijnlijke vragen van hen te vermijden. De volgende ochtend komt agent Seidel uit Steendam het trieste nieuws brengen.
Op de vraag hoe Tjaaktje reageerde op het ontijdige bericht over haar dierbaren zegt ze: “M’n moeder en ik werden helemaal hysterisch. In de vijf dagen tot aan de begrafenis kwam dagelijks de huisarts langs om ons injecties te geven om rustig te worden..”

Nu 40 jaar na dato leeft ze nog steeds gebukt onder de gebeurtenissen van toen. Vooral de december weken zijn zwaar. Twee jaar na het gebeurde trouwde Tjaaktje wel. Bij haar nieuwe man heeft ze geleerd het van zich af te praten. Maar op zijn vijftigste iemand is hij haar ook ontvallen. Nu leeft ze samen met Arend Pot die uit het buurdorpje Siddeburen komt.

Eisso Kleefman en moeder Harmke Kleefman – van der Schuur
Eisso Kleefman weet nog dat ze aan het begin van de zoektocht langs de boerderijen gingen om te vragen of de jongens daar misschien waren. Ook alle zijslootjes van het Hellumsterkanaal werden doorzocht. Daarna begon eigenlijk pas de echte zoektocht waarbij Eisso samen met Harm van Delden, Jan Meijer en Joke Haan meefietste.

Geert, een rossig jongetje, was de oogappel van zijn opa. Hij leek in veel opzichten op hem en was ook naar hem vernoemd. Na het drama had de moeder van Geert geen aardigheid meer in het café dat ze runde en daarom werd er besloten om het te verkopen. Ze zijn toen verderop in het dorp in een oude molen gaan wonen. Vandaar uit hadden ze ook geen uitzicht meer op de begraafplaats.

Eisso en z’n moeder spreken nog regelmatig over de gebeurtenissen van toen; hoe anders zou hun leven verlopen zijn als ze allemaal nog geleefd hadden. Eisso kan er nog boos om worden dat hij het nooit zal weten. In een vlaag van woede heeft hij daarom een paar jaar terug de geluidsopnamen die hij nog had van z’n broertje weggegooid. Nu heeft hij niets meer dat nog aan z’n broertje herinnert. Behalve nog een paar foto’s bij zijn moeder op de kast.

Moeder Kleefman heeft een aantal jaren na het verlies van Geert opnieuw het leven geschonken aan een zoon. Deze is wederom naar zijn opa vernoemd en heet dus ook weer Geert.

Nadat het café verkocht is, heeft er een disco in het pand gezeten, maar die is een aantal jaar geleden afgebrand. De oude lagere school van de kinderen is er nog wel. Vanuit hier zijn toen de vier slachtoffers begraven.

Harm van Delde
Harm van Delden zat al sinds z’n veertiende op de grote en kleine scheepvaart. Vanwege de vorst had hij in de winter van 1963 een paar weken vrij en logeerde bij zijn ouders. In het dorp kende hij iedereen.

Hij herinnert zich leeftijdsgenoot Johannes Haan als een lange slungelige jongen. “Zwaaiend met zijn armen en benen bewoog hij zich merkwaardig voort. Behalve als hij hard ging lopen of schaatsen dan veranderde zijn lijf in een strakke organisatie.” Dat Eisso Kleefman, het oudere broertje van Geert Kleefman, meeging met de zoektocht kan hij zich niet herinneren. Harm vertelt dat toen duidelijk werd dat de jongens Geert en Lammert waren omgekomen, Geerts grootvader vertwijfeld reageerde en met zijn hoofd tegen de muur bonkte.

Harm van Delden woont al een kleine 23 jaar in Amsterdam. Sinds het overlijden van zijn vader heeft hij een hele tijd in onmin geleefd met zijn familie en was niet meer teruggeweest naar Hellum. Twee jaar geleden stonden plotseling op een zondagochtend zijn moeder en zijn zuster bij hem voor de deur. Vanaf die tijd spreken Van Delden en zijn moeder elkaar weer geregeld.

Tekst en research: Hans van Dijk
Regie: Godfried van Run

Wintersterfte

Koude cijfers

Op verzoek van Andere Tijden heeft Frans van Poppel van het NIDI (Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut) berekend of er in de winter van 1963 sprake is van een hogere sterfte dan in andere winters. Een van de conclusies is dat er een opmerkelijk hogere sterfte is te vinden in de leeftijdsgroep 70+. In de maanden januari en februari van 1963 is er sprake van sterfte die 20 tot 25 procent hoger ligt dan gemiddeld in deze koude maanden het geval is.

Een uitgebreide analyse kunt u hieronder lezen.

Vergeleken met andere Europese landen is de oversterfte in de winter (daaronder verstaan we het relatief grotere aantal sterfgevallen in de maanden december tot en met maart vergeleken met de zomerperiode) relatief gering. In de periode 1953-1988 is de oversterfte in Nederland ook sterk afgenomen. De grootste daling van de oversterfte was zichtbaar bij de 80-plussers. Sedert 1975 is de sterfte in de winter onder personen jonger dan 65 jaar niet significant hoger meer dan buiten het winterseizoen. Een belangrijk deel van de hogere sterfte in de winter is veroorzaakt door een stijging van de sterfte aan cardiovasculaire en respiratoire aandoeningen. De daling in de oversterfte in de loop der tijd heeft zich bij alle doodsoorzaken voorgedaan. Schattingen van de hoogte van de winteroversterfte op basis van een statistisch model wijzen uit dat in de periode 1953-1988 de oversterfte in de winter van 1962-1963 het hoogste was.
Als oorzaken van de daling van de oversterfte worden gesuggereerd: de verminderde mate van blootstelling aan kou binnenshuis: verbetering van woonomstandigheden (aansluiting op gas, vermindering van aantal personen per woning, betere constructie van huizen) terwijl de effecten van de voorheen zo belangrijke langdurige blootstelling aan kou buitenshuis zijn verminderd door verbetering van kleding, schoeisel, arbeidsomstandigheden en transport (zoals vermindering agrarische werkgelegenheid, autobezit). Omdat de oversterfte in de maanden februari en maart sterker is gedaald dan die in december en januari is het aannemelijk dat vooral vertraagde of blijvende gevolgen van de winterkou minder effect hebben dan vroeger: te denken valt aan opraken van brandstof, vermindering van voedselkwaliteit, vermindering van immunologische weerstand en toenemende stress. De toegenomen welstand en de totstandkoming van de welvaartsstaat hebben op al deze mechanismen invloed gehad.

Eigen berekeningen
Figuur 1 (zie hiervoor de link onder aan de pagina) geeft voor de gehele periode 1959-1966 een beeld van de maandelijkse sterfte onder 60-69 en 70-79 –jarigen en onder 80-plussers. Er is duidelijk een stijging van de sterfte te zien in de winter van 1962-1963, een stijging die ook hoger is dan in vorige en latere winters. Voor de jongeren is er nauwelijks een verhoogde sterfte waarneembaar (zie figuren 2, 3, 4).

Figuur 5 toont de aantallen overledenen per leeftijdsgroep in de wintermaanden van 1962-1963 ten opzichte van het gemiddelde voor de betreffende maanden in de jaren 1956-1966. Er is sprake van een sterfte die in de maanden januari en februari 1963 in de leeftijdsgroepen 70-79 jaar en 80+, 20 tot 25 procent hoger ligt dan gemiddeld in deze koude maanden het geval is. In maart en december is niets van oversterfte te merken en op de jongere leeftijden blijft ook in januari en februari de schade binnen de perken.

Worden de oorzaken van overlijden in enkele groepen samengevoegd en beperken we ons tot de leeftijden boven de 60 en daarbinnen tot die doodsoorzaken die in januari gemiddeld minimaal 100 sterfgevallen kenden (uitschakeling toevalsfluctuatie) dan kunnen we nagaan aan welke doodsoorzaak naar verhouding meer personen stierven in de winter van 1963 dan in andere januarimaanden. Het cijfer is een verhoudingscijfer: het aantal doden in januari 1963 gedeeld door het gemiddelde van 1960-1966. Cijfers boven 1.00 wijzen op oversterfte vergeleken met het gemiddelde van andere jaren, cijfers daar onder op lagere sterfte. Ik heb in figuur 6 enkele minder zeggende groepen (diabetes, andere ziekten) niet opgenomen ter wille van de leesbaarheid.
Wat valt op? Ten eerste dat de verkeersongevallen zeer sterk zijn teruggelopen (40 tot bijna 60% minder dan gemiddeld). Andere externe oorzaken (hieronder valt bijv. verdrinking maar ook val etc.) zijn zeer sterk toegenomen. Kanker geeft geen verschil (dus geen hogere tol onder mensen die door ziekte of ouderdom al verzwakt zijn en toch spoedig zouden overlijden). Een duidelijk hogere sterfte aan hart- en vaatziekten en aan cerebrovasculaire aandoeningen. Ziekten van de ademhalingsorganen (longontsteking en cara) geeft een zeer hoge oversterfte; meer dan 35 procent in de hoogste leeftijdsgroepen.

Blootstelling aan ongunstige temperaturen kan de gezondheid onder meer beïnvloeden via thermosfysiologische aanpassingen van het lichaam, welke leiden tot een belasting van het hart- en vaatstelsel (toename in bloeddruk, hartslag en bloedviscositeit) een aan samentrekking van de luchtpijp bij inademing van koude lucht. Een toename van respiratoire infecties kan ook gevolg zijn van het feit dat de verspreiding van virussen tijdens koude wordt bespoedigd doordat men vaker binnen blijft, meer bij elkaar zit en de huizen minder goed ventileert.

Tekst en onderzoek: Frans van Poppel, Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI)

Klik bij links voor de grafieken en tabellen.

Literatuur

Buisman, J., ‘Bar en boos, zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen’ (1984 z.p.)

Tjaaktje Meijer nu
Tjaaktje Meijer nu
H. en E. Kleefman nu
H. en E. Kleefman nu
H. en J. de Beer
H. en J. de Beer
Tjaaktje Meijer
Tjaaktje Meijer

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: