1914: de Duitse inval in België
"De Pruisen komen"
Als op 28 juli 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, hoopt de jonge staat België neutraal te blijven. Koning Albert, getrouwd met een nicht van de Duitse keizer doet een emotioneel beroep op zijn Pruisische neef om op grond van hun ‘familiale en vriendschappelijke banden’ zijn land met rust te laten. Tevergeefs, zo blijkt een paar dagen later. Het Duitse leger bezet Luxemburg en eist, onder het voorwendsel dat er een Franse aanval op Duits grondgebied op handen is, doortocht over Belgisch grondgebied. Als de Belgische regering op 3 augustus dit dwingende‘verzoek’ afwijst, is een oorlog onvermijdelijk.
“De Pruisen komen!”, gonst het de dag erop in Moelingen, een Belgisch grensgehucht in de buurt van Eijsden. Moeders halen hun kinderen van school en winkeliers sluiten hun winkels. Als de eerste Duitsers nog voor het middaguur het dorpje bezetten, is reeds een kwart van de 650 bewoners naar Nederland gevlucht.
Op deze 4 augustus 1914 wordt België onder de voet gelopen door het veel sterkere Duitsland. Overal langs de grens is tijdens die eerste oorlogsdagen hetzelfde patroon te zien. Uit angst voor Duitse wandaden gaan er in twee weken zesduizend vluchtelingen de grens over. Niet onterecht want de Duitse opmars verloopt zogezegd niet echt zachtzinnig. Woningen, kerken, hele stadswijken worden geplunderd. Burgers die weerstand bieden worden niet zelden geëxecuteerd. In de eerste oorlogsweken zijn er vijfduizend Belgische burgerdoden te betreuren
Binnen een paar weken zijn Luik, Leuven en Brussel ten prooi gevallen aan Duitse troepen en komt Antwerpen in het zicht van de Duitsers. Antwerpen wordt beschermd door twaalf zwaar bewapende forten die in een halve cirkel rond de havenstad liggen. Hoewel er nog geen schot is gelost boezemt het Duitse leger het Antwerpse gemeentebestuur zoveel angst in dat ze de bevolking adviseert om te vluchten. Een advies waar massaal gevolg aan wordt gegeven. Op 7 oktober 1914 begint de beschieting van Antwerpen. Drie dagen lang geselt de Duitse artillerie de stad. Duizenden granaten worden afgevuurd en alleen al fort Breendonk wordt geraakt door meer dan vijfhonderd grote granaten. Bij de beschietingen zetten de Duitsers twee Dikke Bertha’s in. Deze reusachtige kanonnen vuren 420mm kaliber granaten af waarvan het gebulder tot in de verre omtrek van de stad te horen is.
De forten die de stad moeten verdedigen zijn niet bestand tegen dit geweld en verpulveren als ze geraakt worden. Als Antwerpen zich op 10 oktober overgeeft en Duitse troepen de gehavende plaats binnen marcheren, wapperen overal zwart, rood, gele dundoeken. Even denken de Duitse strijdkrachten dat ze in triomf worden ingehaald, maar snel blijkt dat de vlaggen wapperen ter eer en meerdere glorie van het Belgische leger. De driekleuren hangen er alleen nog omdat er niemand is die ze binnen kan halen. Van de vierhonderdduizend inwoners hebben er slechts tienduizend de bombardementen getrotseerd. De rest is gevlucht.
De vlucht naar Nederland
"De Schelde staat in brand!"
Naar schatting honderdduizend Antwerpenaren zoeken tussen 7 en 10 oktober een goed heenkomen in Nederland. Onder hen Louis Vanpeborgh: “Toen de beschietingen begonnen was ik een jaar of vier en het rare is dat ik me bijna alles nog herinner, hoe klein ik ook was.” Louis Vanpeborgh (91) zit aan tafel in zijn appartement in een buitenwijk van Antwerpen, een paar kilometer van de plaats waar hij in 1914 woonde.
“Toen er twee huizen bij ons in de straat getroffen werden, besloot mijn vader dat het tijd was om te vluchten. Mijn ouders en ik zijn toen samen met een bevriende familie, in totaal negen man, met een handkar richting de Nederlandse grens getrokken. We liepen in een file. Duizenden mensen in een lange rij. Mannen, vrouwen, kinderen en ook veel dieren. Lopend, met handkarren, met paard en wagen zelfs af en toe een auto. Veel mensen huilden, struikelden en strompelden. Het was een buitengewoon treurig gezicht. Ikzelf vond deze vlucht wel spannend en speelde met de andere kinderen gewoon op de kar die mijn vader en zijn vriend trokken. Toen we Antwerpen achter ons lieten zag ik dat de rivier de Schelde in brand stond. Veel Antwerpenaren hadden hun petroleum en paraffine in de Schelde gegoten om te voorkomen dat deze in Duitse handen zou komen en dit goedje had vlam gevat. Ik zal die rode gloed op de rivier nooit meer vergeten Na een uur of 10 lopen, komen we bij een hoeve in Ossendrecht aan waar we de nacht in het stro mochten doorbrengen. De volgende ochtend zegt de boer dat de beschietingen op Antwerpen gestaakt zijn en dat we naar huis terug kunnen. Binnen twee dagen zijn we weer terug. Het huis stond er nog en geen van onze familieleden had een schrammetje. Wel waren de Duitsers nu de baas in België en dat duurde tot 1918.”
Naarmate de Duitse troepen meer Belgisch grondgebied veroveren, neemt de stroom vluchtelingen die de grens overkomt ook toe. De Belgische exodus bereikt haar hoogtepunt in de dagen na het bombardement van Antwerpen als een miljoen Belgen asiel in Nederland vragen. Volgens de Nederlandse vreemdelingenwet van 1849 worden alle buitenlanders toegelaten die een visum, een paspoort en geld hebben, maar in de praktijk wordt deze wet niet zo strikt nageleefd en beslist de plaatselijke politiechef na een vluchtig onderzoek over toelating van de vluchteling. Over het algemeen zijn Nederlanders zijn zeer begaan met het lot van de Belgen en minister president Cort van der Linden laat weten dat onbemiddelde vluchtelingen op ‘rijkskosten worden gevoed’. Het grootste deel van de vluchtelingen vindt onderdak bij particulieren maar ook in permanente vluchtoorden worden vele tienduizenden Belgen gedurende vier lange oorlogsjaren opgevangen.
Daags na de val van Antwerpen beginnen de onderhandelingen tussen de Belgische overheid en de bezetter over de terugkeer van de vluchtelingen. Dit resulteert in een aantal veiligheidsgaranties voor terugkerende vluchtelingen. Afspraak is dat privé eigendom gerespecteerd wordt, jonge mannen niet gedwongen zullen worden om voor de Duitsers te werken en dat terugkerende soldaten als krijgsgevangen worden beschouwd. Nederland maakt geen deel uit van de onderhandelingen maar oefent op de achtergrond wel zachte drang uit. Dit blijkt uit het feit dat Nederland de kosten van een treinkaartje tot aan de grens voor de vluchtelingen betaald. De bezetter betaalt de reis door België.
Hoewel tienduizenden terugkeren als het directe oorlogsgevaar is geweken, is de regeling geen doorslaggevend succes. In november 1914 staan nog 323.600 vluchtelingen geregistreerd. Een maand later zijn dit er tweehonderdduizend en in mei 1915 is dit aantal teruggelopen naar iets meer dan honderdduizend, een aantal dat gedurende de rest van de oorlog constant blijft. Het gaat hier voornamelijk om Belgen die het in vergelijking met hun situatie in het thuisland helemaal niet zo slecht hadden in een Nederlands vluchtoord.
Burgervluchtelingen en geinterneerden
Het leven in een opvangkamp
Bij opvang wordt gestreefd naar het type huisvesting dat past bij de sociale status van de vluchteling. Vermogende Belgen en de zogenaamde ‘Pauvres Hontreux’ ( stille armen) krijgen toestemming om zich buiten de vluchtoorden te vestigen en ontvangen zelfs een hogere vergoeding dan de Nederlandse armen. Een ‘vermogende’ Belg krijgt zeventig cent per volwassenen en vijftig cent per kind per dag, terwijl arme Belgen slechts vijfendertig cent per volwassen en twintig cent per kind ontvangen. Voor een gezin dat bestaat uit twee volwassenen en twee kinderen komt dit neer op zeven gulden zeventig per week. Voor veel gemeenten is het onacceptabel dat een vluchtelingen gezin meer geld krijgt dan de vijf gulden per week die het gezin van een steuntrekker ontvangt en niet zelden wordt de uitkering van de vluchteling naar beneden bijgesteld.
De burgers waren humanitaire vluchtelingen en die status gaf hun redelijk wat vrijheden. Maar naast een groot aantal burgervluchtelingen neemt ook een fors aantal militairen de wijk naar Nederland. De militairen vallen onder het verdrag van Den Haag van 1907. Dit betekent dat Nederland als neutraal land de plicht heeft er voor te zorgen dat de militairen niet teruggaan om opnieuw te gaan vechten. De militairen worden in de interneringskampen streng bewaakt. Zeker twee en dertigduizend Belgische, tweehonderd Duitse en zestienhonderd Engelse soldaten komen de grens over waar ze worden opgevangen en ontwapend. Het ontbreekt Nederland aan capaciteit om zoveel militairen op te vangen en daarom wordt elke beschikbare ruimte ingericht als slaapplaats.
In de manege van een militaire rijschool wordt de ‘bak’ gevuld met stromatrassen zodat honderden soldaten hier een slaapplaats vinden. Soldaten van verschillende nationaliteiten krijgen onderdak op verscheidene plaatsen. Belgen worden geïnterneerd in kampen in Zwolle, Kampen, Amersfoort, Harderwijk en Gaasterland (Fr). Engelsen verblijven in Groningen, terwijl 200 Duitsers naar Bergen (N-H) gebracht worden. Het kampleven is strak georganiseerd; reveille is om 07.00 uur, het ‘lichten uit’ klinkt om 21.30 uur. De tussenliggende tijd wordt gevuld met werken binnen of buiten het kamp, corvee en minstens drie appèls per dag. De spaarzame vrije tijd wordt knutselend doorgebracht. Vooral houtbewerking is zeer populair, zeker omdat hier ook wat extra geld mee te verdienen valt. Vooral naaikistjes en dienbladen vinden in groten getale de weg naar Nederlandse huiskamers. Ook leert een groot aantal Belgen lezen en schrijven. De gezondheid van de soldaten holt in jaren van detentie achteruit. De barakken zijn van slechte kwaliteit en velen krijgen reuma, bronchitis, longontsteking en tbc. Door een slechte hygiëne een gebrekkige medische zorg hebben ook besmettelijke ziekten als tyfus en cholera vrij spel.
Een hek langs de grens
"Van Vaals tot Cadzand"
De vluchtelingenstroom is de Duitsers een doorn in het oog. Onder de honderdduizenden burgervluchtelingen bevinden zich namelijk duizenden oorlogsvrijwilligers die via Nederland naar Engeland willen om dienst te nemen in het geallieerde leger. Hun aantal loopt in december 1914 tegen de vijfduizend terwijl in het eerste oorlogsjaar naar schatting ruim dertigduizend oorlogsvrijwilligers van de Hollandse route gebruikmaken. Het Nederlandse gezag legt ze bij hun overtocht over Nederlands grondgebied geen strobreed in de weg. Voor hen volstaat de mededeling ze in Engeland werk gaan zoeken.
Ook het feit dat het hoofdkwartier van de Engelse geheime dienst in Rotterdam gevestigd is, valt niet in goede aarde bij de Duitse overheid. Het is duidelijk dat er allerlei spionage activiteiten in België en bezet gebied plaatsvinden. Veel berichten komen op slinkse manier over de Nederlandse grens en worden vervolgens naar Rotterdam gebracht. Ook komen vreemdelingen en deserteurs in groten getale de grens over. Zij menen, waarschijnlijk terecht, dat de algehele situatie in Nederland beter is dan in België.
Strenge grenscontroles en intensieve paspoortcontroles kunnen aan deze praktijken geen einde maken. Daarbij legt het bewaken van de grens een steeds zwaardere wissel op het Duitse soldatenpotentieel. Naarmate het strijdperk naar de Belgisch-Franse grens optrekt en Duitsland schreeuwend behoefte aan vers kanonnen vlees heeft, wordt er voor de grensbewaking steeds meer een beroep gedaan op derderangs, voornamelijk oudere, soldaten.
De oplossing voor de problemen en het personeelstekort aan de grens komt van een in Brussel gelegerde inlichtingenman. Hij stelt voor om de grens hermetisch af te sluiten door middel van een elektrisch hek. Volgens hem moet de bouw van deze stroomdraad een einde maken aan alle illegale grens activiteiten. Daarnaast is het een goede manier om het neutrale Nederland verder buiten spel te zetten. Want hoewel Nederland geen deel uitmaakt van de festiviteiten is het wel belangrijk voor de oorlogsvoering. Zo is de grens tussen België en Nederland niet louter een landsgrens maar betekent het ook de scheiding tussen oorlog en vrede, tussen armoe en welvaart en zelfs tussen dood en leven. Het Duitse opperbevel, dat in de herfst van 1914 al een proefhek van tien kilometer heeft laten aanleggen in de Elzas is enthousiast en besluit tot bouw van een hek dat al in de volksmond al snel ‘den vervloekten draad’ gaat heten.
Van het drielandenpunt in Vaals tot Cadzand, door bossen, rivieren en zelfs dwars door een klooster wordt tussen april en september 1915 de één meter tachtig hoge versperring neergezet. Duitse genietroepen, geholpen door lokale (Belgische) onderaannemers, bouwen een draad barrière op Belgisch grondgebied die de grens volgt. Een hek dat bestaat uit drie parallelle afrasteringen, die tussen één en zes meter uit elkaar staan. De twee buitenste hekken moeten ervoor te zorgen dat niemand per ongeluk tegen het centrale hek aanloopt dat onder stroom staat. Tweeduizend volt naar verluidt. De versperring bestaat uit vijf horizontale draden die ongeveer dertig centimeter uit elkaar staan. Het stroomvoltage kan op elk van deze vijf draden staan. Om de vijf meter staat een houten paal waarop de draden worden vast getimmerd. Belgische gemeenten worden verplicht palen te leveren waardoor ze actief meewerken aan hun eigen inkooing.
Nederland laat de bouw oogluikend toe en omdat het hek volledig op Belgisch grondgebied staat wordt er ook geen protest ingediend. Sterker nog als Nederland van mening is dat de Duitsers een stuk versperring onvoldoende bewaken of dat er teveel activiteiten plaatsvinden die de Nederlandse neutraliteit in gevaar brengen, aarzelen ze niet om aan Nederlandse kant een extra versperring neer te zetten waarbij Nederlandse douaniers wacht lopen.
Danger de mort
Een nieuw fenomeen: elektriciteit
Danger de mort, doodsgevaar, hochspannung en lebensgefahr staat er dreigend op de waarschuwingsborden die in de herfst van 1915 overal in de grensstreek worden opgehangen. Zij moeten voorkomen dat mensen per ongeluk tegen de draad aanwandelen of nietsvermoedend de draad vastpakken. In 1915 is elektriciteit nauwelijks bekend. Slechts dertien procent van de Nederlanders heeft ‘een gloeipeer‘ in huis terwijl dit percentage onder de Belgen nog lager is. Deze onbekendheid leidt ertoe dat het merendeel van de slachtoffers, dat naar schatting tussen de vijfhonderd en drieduizend ligt, niet weet dat je wordt doodgebliksemd als je een ijzeren draad waar tweeduizend volt op staat aanraakt.
Naast ‘bekannt machungen’ wordt de bevolking ook via artikelen op de hoogte gebracht van het gevaar dat elektrische hoogspanning met zich meebrengt, zo blijkt uit dit krantenartikel uit 1915:
“Levensgevaarlijk”
Het is aan de inwoners bekend dat een elektrische hoogspanning is opgericht, ter afsluiting van het grenszone gebied. In weerwil van de herhaaldelijke gemaakte waarschuwingen heeft onlangs een betreurenswaardig ongeluk voorgedaan.
In het belang van iedereen wordt er nog eens op gewezen dat elke toenadering aan de heining, die omdat elektrische hoogspanning staat levensgevaarlijk is. Elke aanraking zelfs die van menschen of dieren die in de draden zijn blijven hangen, heeft den dood ten gevolge. Om deze reden kan voor elk overklimmen niet genoeg gewaarschuwd worden. Zelfs de proefneming eischt offers. Ook nieuwsgierigen kunnen hiervan notitie nemen. In elk geval zal het gebeurde ongeluk aan alle volwassenen een les wezen, maar inzonderheid voorouders, geestelijken en onderwijzers aanleiding geven hun kinderen en de jeugd met het grootste gevaar nadrukkelijk bekend maken.”
Van slachtoffers en passeurs
Het einde van de draad
Om het hek onder een stroom van tweeduizend volt te zetten word er gebruik gemaakt van de krachtcentrales van drie fabrieken die langs de grens staan. In transformatorhuizen wordt toezicht gehouden op trajecten van een paar kilometer. In deze Schalthauser is het mogelijk om de stroom van de draad af te halen als er een ongeluk is gebeurt. Bijvoorbeeld als er een smokkelaar of een dier tegen de draad is opgelopen of als er kortsluiting is ontstaan. De Streckemeister kan bovendien in tijden van stroom schaarste besluiten om slechts twee van de vijf draden onder stroom te zetten. Op welke draden de stroom staat, is natuurlijk niet bekend bij de grenspasseurs.
Slachtoffers van electrocutatie zien er vreselijk uit. Het hoge voltage slaat grote gaten in het vlees op de plek waar de draad het lijf raakt. Op foto’s zijn geblakerde lijken te zien. Hun verkoolde ledematen in krampachtige houdingen. In het begin heeft het hek een sterk afschrikwekkende functie en komen vooral ‘onwetenden’ om het leven. Maar er zijn ook mensen, voornamelijk smokkelaars, die de barrière met enige regelmaat slechten en zij worden naarmate de tijd vordert steeds handiger in hun pogingen. In het begin worden er ladders schuin tegen de centrale draad gezet en wollen dekens om de stroomdraad gewikkeld. Als proefondervindelijk wordt vastgesteld dat een slippende ladder meer leed dan plezier veroorzaakt en wollen dekens hun isolerende functie verliezen als het nat is, wordt er met steun van de Britse geheime dienst naar alternatieven gezocht.
Fietsvelgen, tonnen zonder bodem en speciaal geconstrueerde passeursramen, die tussen de stroomdraden worden geklemd, maken de doorgang een stuk minder gevaarlijk. Er zijn verhalen bekend van mensen die hun beroep maken van de grenspassage en meerdere malen per dag de gevaarlijke tocht maken waarbij ook uitgekeken moest worden voor patrouillerende Duitse grenswachten die niet aarzelden te schieten bij ontdekking. Dit vuren moest evenwijdig aan de grens gebeuren want kogels richting Holland zou de neutraliteit in gevaar kunnen brengen. Als aan het einde van de oorlog de isolerende werking van rubber bekend wordt komen veel passeurs met rubber laarzen en handschoenen naar de draad, die doorgeknipt wordt met grote draadtangen.
De veiligste manier om de grens over te komen, is door Duitse grenswachten bij de plannen te betrekken. De grenswachten zijn over het algemeen oudere en doorgaans wat bedaagde soldaten die in ruil voor een fles drank, wat spek of geld tijdelijk de stroom van de draad af willen halen om passanten onder het hek door te laten kruipen. Soms houden douaniers zich niet aan gemaakte afspraken, of er zijn officieren aanwezig die hier niets van weten, en wordt het vuur toch geopend. Met fatale gevolgen.
De oorlog eindigt op 11 november 1918. De Duitsers hebben verloren en de gehate scheidslijn tussen de twee lage landen wordt onmiddellijk afgebroken. Het verhaal gaat dat de pastoor van Moelingen zijn kudde verzamelt en dat in processie naar de grens wordt gelopen waar de verdoemde draad in een gezamenlijke inspanning vernietigd wordt. Het afbreken van de draad gaat sneller dan de bouw. Boeren gebruiken de palen en de draad om omheiningen om hun land aan te leggen. Tegenwoordig is er nergens langs de grens nog een authentiek stuk te vinden. Slechts in hele oude betonnen palen wordt soms bij toeval nog een stuk van de elektrieken draad gevonden. Om toch de herinnering levend te houden aan deze periode uit de eerste wereldoorlog waarover bijna niets bekend is, staat in de Hamont op de grens een reconstructie van zestig meter. De kopie is een waarheidsgetrouw op één detail na: tweeduizend volt.
Beeldmateriaal
- Wederzijds, Opdrachtfilm van de Rijksoverheid. Een 12-delige film over de gebeurtenissen in binnen- en buitenland tijdens de regeringsperiode 1898-1948 van Wilhelmina.
- Leger en Vlootfilm, 1914. Voorlichtingsfilm over het parate Nederlandse leger in de mobilisatietijd 1914-1918.
- Dagelijks leven in vluchtelingenkamp te Gouda. (Archief Nederlands Filmmuseum)
- Belgische Vluchtelingen Eerste Wereldoorlog. (Archief Nederlands Filmmuseum)
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: