De aanhouding
Op 18 november 1976 debatteerde de Tweede Kamer over de zaak-Menten. Een spektakelstuk dat twaalf uur lang rechtstreeks op televisie werd uitgezonden. Vijfentwintig jaar na de affaire Menten blijken de standpunten van de betrokken kemphanen nog altijd onwrikbaar.
Op de ochtend van 15 november 1976 staat een arrestatieteam voor de deur van Pieter Menten in Blaricum. Er wordt aangebeld, waarna de huishoudster van de familie Menten de deur opent. Hij is er niet, zo vertelt zij de mannen voor de deur. “Hij is waarschijnlijk naar Friesland”.
‘In dit geval stuurde Justitie nogal fors op aan op een arrestatie op maandagochtend’, zegt Reinier Bordewijk nu. In 1976 was hij de kapitein van de Rijkspolitie in Amsterdam en daarmee direct verantwoordelijk voor de arrestatie. ‘Het was voor mij een nieuw fenomeen dat Justitie zich daar zo nadrukkelijk mee bemoeide’. Voor Bordewijk was de aanhouding van Menten een aanhouding als alle anderen. Het was daarbij gebruikelijk iemand op een zo vroeg mogelijk tijdstip in het weekend van zijn bed te lichten om dan ook zeker te weten dat diegene niet gevlogen was.
Voor Dirk Pasterkamp, als inspecteur betrokken bij het onderzoek, was de aanhouding op maandag wel logisch. Een arrestatie op vrijdag betekende dat Menten op maandag moest worden voorgeleid, terwijl er in het weekend weinig kon worden gewerkt. Bij een arrestatie op maandag had het team de hele week de tijd om de voorgeleiding op vrijdag voor te bereiden. ‘Het leek mij dat het weinig verschil maakte of je hem op vrijdagmiddag aanhield of die maandagmorgen. Op dat moment dachten we echt niet dat Menten zou vluchten’, aldus Pasterkamp. Menten woonde er al 25 jaar, waarom zou hij juist nu er vandoor zijn? Maar er was nog een reden, zo ontdekte Bordewijk. Er was voor die maandagochtend een persconferentie belegd, waarin de arrestatie zou worden toegelicht.
Beschuldiging van oologsmisdaden
Menten in Oost-Galicië
De Blaricumse kunsthandelaar Pieter Nicolaas Menten, geboren in 1899, werd ervan verdacht tijdens de Tweede Wereldoorlog te hebben deelgenomen aan massamoorden. In 1941 zou hij een groot deel van de bevolking van de dorpjes Podhorodce en Urycz hebben laten ombrengen. De dorpjes lagen toen in Oost-Galicië, in Polen. Menten woonde daar al voor de oorlog en bezat in de buurt van de dorpjes een landgoed. Maar in 1941 werd hij gesignaleerd in het uniform van de SS op de plaats van de massamoord.
De zaak kwam aan het rollen toen journalist Hans Knoop, hoofdredacteur van het weekblad Accent, werd benaderd door een collega-journaliste uit Israël. Zij had in een artikel in De Telegraaf gelezen dat Menten een groot deel van zijn kunstcollectie wilde veilen en wees Knoop op het verleden van de kunsthandelaar. Knoop ging voor een interview op bezoek bij Menten, die in de veronderstelling was dat het zou gaan over zijn te veilen kunstcollectie. Hij was uitermate vriendelijk. Maar na de eerste plichtplegingen liet Knoop weten dat hij bezig was met een onderzoek naar de beschuldiging van oorlogsmisdaden en dat de te veilen kunst voor een groot deel tijdens de oorlog in Polen was geroofd. ‘Aanvankelijk bleef hij heel beminnelijk en probeerde hij me er met heel veel charme van te overtuigen dat er sprake was van een misverstand. Pas toen hij merkte dat ik niet te overtuigen was en doorging met publiceren kwam de ware aard van het beestje naar boven’, aldus Knoop.
Knoop bezocht de bewuste dorpjes, die door de grenscorrecties aan het einde van de oorlog nu in de Oekraïne liggen. Daar vond hij voldoende aanwijzingen om naar het Openbaar Ministerie te stappen. Het OM in Amsterdam was intussen naar aanleiding van de aanhoudende publicaties in Accent en uitzendingen van TROS AKTUA zelf met een onderzoek begonnen, maar was nog niet zover dat er tot aanhouding kon worden overgegaan. Knoop, die het resultaat van zijn bevindingen in de Sovjetunie wilde publiceren, werd gevraagd dit even uit te stellen om het OM meer tijd te gunnen. ‘In feite liep hij ons bij het onderzoek voor de voeten. Want als hij geweest was, kwamen wij en dat had ik liever niet’, zo zegt Pasterkamp. Knoop gaf het OM een week, maar uiteindelijk zou het OM pas in ruim drie maanden later voor het eerst naar de Oekraïne afreizen.
In TROS AKTUA beweerde Menten tegenover Wibo van der Linden dat hij er niets mee te maken had. ‘Mensen doodschieten, dat konden de Duitsers ook wel, daar hadden ze mij niet voor nodig. Dat is gewoon bespottelijk!’. Volgens hem was Knoop uitsluitend op sensatie uit, in de eerste plaats om hem af te persen. ‘Met zijn hele gedrag is mij gebleken dat het hier een geldzaak betrof en niets anders. Daar ben ik niet op ingegaan en uit woede heeft hij nu deze dingen tegen mij gedaan. Dat is mijn vaste overtuiging’
Tip of toeval
De vlucht van Menten
Op donderdag 11 november 1976 vergaderde de gehele top van het ministerie van Justitie in Hotel Valmonthe te Groesbeek. In de marge van die bijeenkomst werd het groene licht gegeven voor de aanhouding van Menten. Daarop belegden de Hoofdofficier en de officier van Justitie, commissaris Peters en inspecteur Pasterkamp van de Rijksrecherche op vrijdagavond een vergadering bij het restaurant Jan Tabak in Bussum. Het besluit viel Menten op maandagochtend in te rekenen.
Commissaris Peters van de Rijksrecherche blijkt Knoop te hebben ingeseind over het tijdstip van de arrestatie. ‘Dom’, zegt Pasterkamp daarover. ‘Je gaat toch niet vertellen wie er aangehouden wordt. Hij is journalist!’. Menten zelf zou later beweren dat weekend te zijn getipt door een medewerker van Accent. Volgens Knoop is dat onzin, ‘Het stond voor mij vast dat dit zijn standaard reactie zou zijn’.
Of Menten is getipt of dat zijn aftocht op toeval berustte, zal waarschijnlijk nooit worden opgehelderd. Feit is wel dat veel mensen van de arrestatie op de hoogte waren en dat, toevalligerwijs, Menten vaste gast bleek te zijn in Jan Tabak.
Debat
Een hulpeloze Van Agt
Buiten het juridische vlak, verwerd de zaak ook tot een politieke kwestie. In de Tweede Kamer brak naar aanleiding van de verdwijning van Menten de hel los. Als we in het televisiearchief bekijken wat er van het debat van 17 november 1976 bewaard is gebleven, zien we een ongekend tafereel. De woordvoerders van vrijwel alle partijen stonden bij de interruptiemicrofoon om Minister van Justitie Dries van Agt ter verantwoording te roepen. Hoogtepunt van het debat was Van Agt die op zijn manier duidelijk maakte dat hij niet wist waarom de arrestatie op maandag in plaats van vrijdag was gepland: ‘Als ik niet weiger een vraag te beantwoorden en ik beantwoord hem toch niet, dan kan de verklaring daarvoor geen andere zijn, dan dat ik het niet weet’. Marcus Bakker reageerde furieus: ‘Zeg dat dan en draait u er niet een half uur omheen!’.
Opvallend was dat het niet alleen de oppositie is die kritiek op Van Agt had. Ook regeringspartij PVDA uitte, bij monde van Aad Kosto, haar ongenoegen. ‘Hij had verkeerd aangestuurd, hij had de zaken naar mijn inschatting toen teveel ‘en bagatel’ behandeld, hij had de draagwijdte van de problematiek niet gezien of de politieke belangstelling daarvoor, hij had het verkeerd ingeschat’, zegt Kosto nu.
Van Agt was op het moment van de verprutste arrestatie in Roemenië. Hals over kop werd hij teruggehaald en meteen de kamer ingestuurd. Het heeft Kosto altijd geboeid hoe de taalvirtuoos Van Agt in een debat blijk gaf van een zekere zelfverzekerdheid. ‘Talloze ambtenaren kunnen u vertellen: “Ik ging met hem naar de Kamer, vroeg dit of dat en hij bleek zijn stukken niet gelezen te hebben. Maar dan stond hij in die Kamer en niemand merkte dat, want hij had toch een prachtig verhaal”’. Maar in dit debat stond hij er op een gegeven moment toch wat ontredderd bij. ‘En wat denk je op dat moment? “We winnen. Beet. Die virtuositeit met zijn woorden is hier doorbroken. Hier staat een man die verantwoordelijkheid aflegt en waarbij de kamer aan de winnende hand is”’.
‘Hulpeloos’, zegt Van Agt over zichzelf. Niet alleen vanwege een tekort aan feitenkennis, ‘het was ook zo dat een heel aantal leden van de Kamer op het bloed van de Minister uit was. Dat was zelfs primair. Ik was de gewonde kip die in de ren lag en van alle kanten rende men toe om mij te pikken. Zo hard ze konden’. Maar had hij dan wel naar Roemenië moeten vertrekken? Had hij niet beter in de buurt en op de hoogte kunnen blijven? Hij wist dat er een aanhouding aan zat te komen, maar wanneer en hoe wist hij niet. Een memo hierover had hij niet gelezen. ‘Die notitie was louter kennisgeving. En als ik het wel had geweten, daar kan ik toch niets aan bijdragen, niets aan toe- of afdoen, dus ik denk dat ik ook dan die reis zou hebben doorgezet. Waarom niet?’
Opsporing en veroordeling
Het tweede debat
Inspecteur Pasterkamp maakte zich niet erg bezorgd over de verdwijning van Menten. Hij duikt wel een keer op, zo was zijn overtuiging. Kapitein Bordewijk leidde het team dat Menten moest terugvinden. Vele tips werden nagegaan, maar bleken niet vruchtbaar. Uiteindelijk was het weer journalist Knoop die de juiste aanwijzing in handen had. Via het netwerk van het Duitse weekblad Der Stern kreeg hij het nummer van een van hun freelancers in Zwitserland die Menten zou hebben gezien in het plaatsje Uster. ‘Die wist een zo nauwkeurige beschrijving van Menten en zijn echtgenote te geven, dat ik bijna zeker wist dat we beet hadden’. Nog diezelfde avond, 6 december 1976, vloog Knoop met een aantal politieagenten naar Zwitserland. Bordewijk was gedwongen Knoop mee te nemen. ‘Eigenlijk pas in het vliegtuig heeft Knoop me toen de details verteld’. Hij had liever gehad dat Knoop zou hebben verteld waar ze moesten zijn, maar kon zich ook wel voorstellen dat hij er veel belang bij had er bij te zijn. Op het moment suprème, toen de agenten met hun Zwitserse collega’s naar de kamer van de Mentens gingen, moest Knoop echter beneden blijven. Net als in Blaricum mocht hij dus ook hier niet bij de feitelijke arrestatie aanwezig zijn. Bordewijk trof een donkere, rommelige kamer aan met twee ‘slaperige lieden’ die zich, behalve verbaal, niet erg verzetten. Beneden aangekomen raakten Knoop en Menten bijna in een handgemeen. ‘Hij begon onmiddellijk te bulderen en te schreeuwen en te beledigen, toen hij mij zag. Ik zou zeggen: het was het klassieke antisemitische scheldpatroon dat zich daar voltrok’, zegt Knoop.
Volgens Kosto was Van Agt, ondanks dat hij zitting had in het linkse kabinet-Den Uyl, een voor de linkerzijde omstreden man. Hij was de progressieve strafrechtjurist uit Nijmegen waarvan aanvankelijk veel was verwacht. Maar gaandeweg irriteerde zijn opstelling ten opzichte van de politiek: ‘Ik sta wel midden in de politiek, beste mensen, maar eigenlijk hoor ik hier niet bij’. Van Agt denkt dat een tweede mislukte arrestatie het einde zou hebben betekend voor zijn carrière als minister en omdat hij vice-premier was, zou daarmee waarschijnlijk ook het kabinet ten val zijn gebracht.
In februari 1977 debatteerde de Kamer nogmaals over de zaak-Menten. Ook dit debat slaagde er niet in het vertouwen in de minister te herstellen. Kosto trok de conclusie dat er iets haperde tussen de minister en het departement. ‘Die ambtenaren hebben hem voortdurend op het goede spoor gezet en hij ging zijn eigen gang’, zegt hij nu. Kosto overwoog in dit tweede debat een motie van afkeuring tegen de Minister van Justitie: ‘Er is twijfel gerezen aan de bekwaamheid van de minister om dit departement te leiden. Maar wij zouden het politiek onverantwoordelijk vinden om op die grond het werk staande deze kabinetsperiode moet worden gedaan in gevaar te brengen. Ziedaar onze afweging. In het openbaar! De heer Van Agt zal verder moeten leven met zijn aversie. En wij met hem’. Van Agt nodigde Kosto vervolgens zelf uit daadwerkelijk die motie in te dienen en vindt het ook nu nog politiek knoeiwerk: ‘Ik zou zeggen: “Een goede behartiging van een justitie in Nederland, dat is duidelijk, dat moet hoog in de prioriteitenlijst staan. Politieke belangen zijn daaraan ondergeschikt. Dus ik begrijp die hele afweging van Kosto niet”, zo zegt Van Agt.
In de verkiezingen die vlak op het debat volgden, won de PVDA tien zetels. Toch kwam er geen tweede kabinet-Den Uyl. Het debat blijkt de afkeer van Van Agt van de politiek en vooral van de PVDA te hebben aangewakkerd. ‘Ik geef wel toe, voluit, dat mijn animo om weer een kabinet te maken waarin de PVDA de heersende positie zou hebben, aanzienlijk was verminderd. Dat wel. Ik werd daardoor een veel lastiger onderhandelaar’, aldus Van Agt.
Menten zou uiteindelijk na een jarenlange juridische strijd voor de rechtbanken van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag veroordeeld worden voor medeplichtigheid aan de massamoord in Podhorodce. Hij kreeg tien jaar gevangenisstraf met aftrek en een geldboete van honderdduizend gulden. Na het uitzitten van tweederde van zijn straf, kwam hij in 1985 vrij. Twee jaar later overleed hij.
Tekst en research: Rob Bruins Slot
Reportage: Paul Ruigrok
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: