Aanslagen van het FLN in Parijs
Later zou blijken dat het bloedig neerslaan van de demonstratie een van de laatste stuiptrekkingen van Frankrijk zou zijn om Algerije te behouden. Op 1 november 1954 begon in Algerije het verzet tegen de Fransen onder leiding van het FLN (Front de Libération Nationale. Algerije was in die tijd geen kolonie, maar een Frans departement. De onafhankelijkheidstrijd eiste duizenden doden aan beide kanten en sleepte zich voort gedurende de tweede helft van de jaren vijftig.
Het FLN opende in augustus 1958 een tweede front, nu in Frankrijk zelf. Met name Parijs werd vanaf die datum geteisterd door aanslagen. In drie jaar tijd vonden zestig politiemannen de dood.In oktober 1961 vond Maurice Papon, de politieprefect van Parijs, dat het tijd was voor harde maatregelen. De in en rond Parijs wonende Algerijnen kregen een uitgaansverbod opgelegd.
Jean-Luc Einaudi, schrijver/historicus en gespecialiseerd in de geschiedenis van de Algerijnen in Frankrijk: "In het begin van de jaren zestig woonden er 130.000 Algerijnen in Parijs. Het waren voornamelijk mannen. Ze waren naar Parijs gekomen om te werken en zonden een groot deel van hun salaris naar hun familie in Algerije. Zij hadden werk gevonden in de auto-industrie, met name Renault en in de bouw.Zij leefden onder zeer moeilijke omstandigheden. Ze woonden in groepen bij elkaar in hotelletjes of bouwden een huisje van golfplaten in een van de sloppenwijken rondom de stad. In Nanterre bijvoorbeeld woonden duizenden Algerijnen."
Er was weinig contact tussen de Fransen en de Algerijnen. Volgens Einaudi was er sprake van regelrechte discriminatie, vaak weigerden Fransen om kamers aan Algerijnen te verhuren. Ze werden aangeduid met een term die een afstand in zich herbergt: 'Français musulmans d'Algérie'. Moslims dus.
Behalve dat het FLN op Frans grondgebied vele aanslagen pleegde, werd de oorlog in Algerije vanuit Parijs ondersteund. Vooral financieel. Iedere Algerijn maakte elke maand geld over naar het FLN. Einaudi: "De Algerijnse immigranten waren de belangrijkste geldbron voor het FLN in Algerije. En dus werd de organisatie van het FLN in Frankrijk door de Franse autoriteiten gezien als de vijand." Het gevolg was dat Algerijnen dagelijks werden lastig gevallen door de politie. De politie viel de sloppenwijken binnen op zoek naar wapens en subversieve elementen, Algerijnen werden op straat aangehouden en actieve leden van het FLN werden gearresteerd. Einaudi: "Het is een minder bekend feit dat de politie dezelfde martelpraktijken hanteerde als het Franse leger in Algerije."
Uitgaansverbod voor Algerijnen
‘Parijs was in een toestand van bijna-oorlog’
In deze verwarrende tijden verlangde het Franse volk naar een sterke man die de kwestie-Algerije tot een oplossing zou kunnen brengen. Charles de Gaulle werd in mei 1958 premier en in januari 1959 president. Hij reisde in juni 1958 naar Algiers waar hij door de Franse bevolking enthousiast werd begroet. De Gaulle zegde de Fransen in Algerije alle steun toe. Met een "Je vous ai compris" (Ik heb u begrepen) stak hij de verzamelde menigte in Algiers een hart onder de riem.
Niettemin twijfelde De Gaulle. De oorlog leek uitzichtloos en Frankrijk was gedwongen steeds nieuwe troepen naar het front te sturen. Op 16 september 1959 hield De Gaulle een rede met een hele andere inhoud. Op zijn bekende wijze waarbij hij ieder woord eerst op de tong leek te proeven alvorens het uit te spreken, serveerde hij, in meervoud, de Fransen een bittere pil: "Wij zijn bereid om een overeenkomst op te stellen met de leiders van de opstand." Dat was dus hele andere koek dan zijn boodschap in Algiers een jaar eerder.
Op 20 mei 1961 startten in Evian de onderhandelingen tussen de Franse regering en de voorlopige regering van Algerije. Niettemin was de Franse regering verdeeld over de kwestie Algerije. Premier Michel Debré stond een harde lijn voor. De FLN moest met alle middelen worden bestreden, ook op Frans grondgebied. De minister van justitie, Edmond Michelet, was voorstander van een zachtere aanpak.Dit leidde tot een breuk en Michelet trad af in augustus 1961.
Op het hoofdbureau van politie, gezeteld in een indrukwekkend gebouw op het Ile de la Cité in het hart van Parijs, werkte politieprefect Maurice Papon aan nieuwe maatregelen om aanslagen op zijn agenten te voorkomen. Papon zou later bekend worden als de man die in de Tweede Wereldoorlog als secretaris-generaal van de prefectuur in Bordeaux 1690 joden naar Auschwitz liet deporteren.
Op 6 oktober 1961 kwam Papon met zijn nieuwe maatregel: een uitgaansverbod. Franse Algerijnen mochten zich na 20.30 uur 's avonds en voor 05.30 's morgens niet op straat vertonen. Cafés die door Algerijnen werden gefrequenteerd, moesten om 19.00 uur sluiten.
Het uitgaansverbod ontwrichtte het leven van de Algerijnen. Zij die 's nachts werkten, konden niet naar hun werk. Zij die in Algerijnse cafés aten, moesten de maaltijd voor zeven uur 's avonds gebruiken. Het FLN besloot in actie te komen en organiseerde een massademonstratie. Op dinsdagavond 17 oktober 1961 gingen duizenden Franse Algerijnen in weerwil van het uitgaansverbod de straat op.
Nicole Dreyfus is tachtig jaar en nog steeds praktiserend advocaat in Parijs. In de jaren vijftig en zestig verdedigde zij leden van het FLN die door de Fransen waren gearresteerd. Daarvoor reisde zij regelmatig naar Algerije. Over de wettigheid van het door Papon uitgevaardigde uitgaansverbod is zij helder: "Alle maatregelen uit die tijd werden gedekt door de speciale volmachten, die de regering op dat moment had. Dat betekent: men kon doen wat men wilde. Maar de Franse wet kent de gelijkheid van de burgers als een absoluut principe. Welnu de Algerijnen waren op dat moment Franse staatsburgers en het uitgaansverbod dat op hen van toepassing was, was totaal tegen het principe van gelijkheid onder de wet. Kortom, het uitgaansverbod was ongrondwettig."
De handhaving van de maatregel, leidde tot regelrechte discriminatie. Historicus Jean-Luc Einaudi: "De aanhoudingen gingen gepaard met geweld en werden gedaan op grond van uiterlijk. Vele Tunesiërs en Marokkanen werden op straat aangehouden."
Alain Griotteray is 79 jaar en columnist van het Franse dagblad Le Figaro. Begin jaren zestig was hij wethouder van financiën van Parijs. Hij verdedigt het uitgaansverbod: "Het was de enige manier waarop de politie de terroristen of moordenaars (van het FLN, GvR) kon controleren. Het was helemaal niet tegen de grondwet. Als er zoveel aanslagen zijn, moeten er maatregelen worden getroffen. Ik ben geen expert op het terrein van terrorisme en contraterrorisme, maar er was hier in Parijs een toestand van bijna-oorlog."
In zondagse kleren naar de demonstratie
‘Op de brug stond een mitrailleur’
Khaled Benaïssa was in 1961 13 jaar. Hij woonde in de sloppenwijk van Nanterre ten westen van Parijs. Hij herinnert zich dat zijn vader hem op de avond van 17 oktober 1961 vertelde dat hij met hem mee moest. Waarom en waarheen, dat werd hem niet verteld. Vanuit Nanterre wandelde hij met zijn vader, zijn oom en twee broers van Courbevoie. Daar namen zij de bus in de richting van de Pont de Neuilly. De toegangsweg naar de Pont de Neuilly stond zwart van de mensen.
De buschauffeur maande iedereen tot uitstappen en te voet ging men verder. De stemming was niet vrolijk, maar ook niet somber. Benaïssa: "Ik herinner me een grote mensenmassa. Mannen, vrouwen en kinderen. Iedereen had zijn beste kleren aan. Er werden handen geschut en er werden leuzen geroepen als Leve de onafhankelijkheid, Leve de FLN en Vrede in Algerije. Maar niemand riep iets als: Weg met Frankrijk. We liepen toen verder. Omdat mijn vader niet zo goed ter been was, werd hij ondersteund door mijn beide broers. En ik liep voorop samen met mijn oom."
Tayeb Benahdouga was in 1961 28 jaar. Hij had werk gevonden in een drukkerij. "Het FLN had ons de order gegeven om die avond de straat op te gaan. We moesten ons goed presenteren aan het Franse volk en dus hadden we onze zondagse kleren aan. Er was duidelijk gezegd dat het een vreedzame demonstratie moest zijn. Niemand had een mes of een ander wapen bij zich. Mijn verzamelpunt was het Place de la Concorde. Om acht uur die avond nam ik de metro. Daar aangekomen, zag ik dat we werden opgewacht. Er was een groot aantal politiemensen op de been. We moesten de metro uit en op het perron moesten we onze handen op ons hoofd leggen."
Khaled Benaïssa wandelde op dat zelfde moment aan de hand van zijn oom naar de Pont de Neuilly. "Ineens merkte ik dat mijn oom en ik helemaal vooraan in de stoet stonden. En toen zag voor mij heel veel politie en ordetroepen. Midden op de brug stond een mitrailleur opgesteld. Ik hoorde schoten en ben toen in paniek weggehold. Ik zocht dekking. Ik holde zo hard dat ik niet oplette en opeens struikelde ik over iets zachts. Ik viel voorover en toen vielen er ineens allerlei mensen op me. Ik was gevallen over doden die aan de kant van de weg lagen. Door het gewicht van anderen die boven op mij waren gevallen, was ik bang dat ik zou doodgaan door verstikking of door de druk.
Na een tijdje, dat voor mij een eeuwigheid leek, werd ik tussen de lijken aan mijn voeten weggetrokken. Het was mijn oom die mij aan mijn nieuwe schoenen herkend had. Samen zijn we toen hollend weggevlucht. We hoorden de hele tijd schoten en zochten voortdurend dekking achter een boom of in een portiek. Ik was heel erg bang van al het lawaai. Iedere keer als ik een sirene hoorde, schrok ik. Mijn oom was ook bang, geloof ik. Pas uren later kwamen we veilig en wel terug in Nanterre. Gelukkig kwamen mijn vader en mijn broers toen ook thuis."
Tayeb Benahdouga was toen nog lang niet thuis. "Op het Place de la Concorde stonden dranghekken en ik moest met mijn handen nog steeds op mijn hoofd daar gaan staan. We hebben daar zeker twee uur gestaan en de politie sloeg met stelen van pikhouwelen voortdurend op de hoofden van mensen. Velen raakten buiten bewustzijn. Ik ben gelukkig nogal klein van stuk en kreeg daarom weinig directe klappen. Op een geven moment zag een politieman mijn horloge. Hij rukte het van mijn arm, liet het op grond vallen en trapte het kapot.
Toen stonden bussen klaar en daar werden we in gedreven. We liepen tussen twee rijen van politieagenten door en die sloegen zonder ophouden op de mensen in totdat we in de bus zaten. We werden vervoerd naar een stadion aan de rand van Parijs, het Palais des Sports. Daar zaten we met zeker zesduizend man. Vrouwen en kinderen waren niet gearresteerd. Als je de foto's ziet, dan zie je dat bijna de helft een verband op het hoofd heeft. We kregen iets te eten, wat brood en wat kaas. Het slaan was opgehouden, maar je kon beter niet naar de wc gaan, want dan was je alleen en werd je door de bewakers te grazen genomen. Op dinsdagavond was ik gearresteerd en op donderdagochtend moesten we naar buiten."
Opgesloten in het Palais des Sports
‘De politie nam wraak’
Foto's van het Palais des Sports van die dagen tonen de zilverkleurige koepel van het gebouw met ervoor tientallen bussen en militaire vrachtwagens. Op een bord staat aangekondigd dat de Amerikaan Ray Charles een concert geeft. Op de ochtend van donderdag 19 oktober moeten alle Algerijnen naar het buitenterrein en de volgende avond zingt Ray Charles alsof er niets aan de hand is. Tayeb Benahdouga zit dan nog vast op een braakliggend terrein naast het Palais des Sports.
“Buiten waren er geen voorzieningen. Er was helemaal niets. ’s Nachts was het koud en we probeerden warm te blijven door dicht tegen elkaar te liggen met een jas over ons heen. Dat duurde tot zondagochtend 22 oktober. De Fransen hadden toen van iedereen een foto gemaakt en nagekeken wie van ons al eerder met de politie in aanraking was geweest. Was dat het geval, dan werd je per vliegtuig naar Algerije teruggestuurd. Vijfhonderd man zijn zo vertrokken. In Algerije werden ze dan in een kamp gestopt. Een gevangenis dus.” Zelf kreeg Tayeb Benahdouga een pasje geldig voor één dag. Genoeg om thuis te komen.
De volgende dag meldde hij zich bij de drukkerij waar hij werkte. “Van verre zag mijn baas, een Fransman, mij aan komen lopen. Hij kwam op mij toe en omarmde me. Dat heeft me ontroerd. Hij behandelde me als zijn broer. En toen ik begon te vertellen waarom ik dagenlang niet op het werk was verschenen, zei hij dat ik niets hoefde te zeggen. Hij wist alles. Ik vertel u dit, want ook dit is de waarheid.”
Historicus Jean-Luc Einaudi: "Die nacht was een ontlading voor de politie. Al hun haat konden ze de vrije loop laten. Het had niets te maken met het handhaven van de orde. Er werd met scherp geschoten, mensen werden in elkaar geknuppeld en velen werden van de bruggen over de Seine in het water gegooid alwaar ze verdronken. De politie nam wraak en daarbij had ze de goedkeuring van hogerhand. Mensen werden van de Pont Saint Michel gegooid, letterlijk onder het toeziend oog van de prefectuur. Er zijn die nacht, of als gevolg van die nacht, zeker tweehonderd Algerijnen overleden. Het was een slachting.”
Voormalig wethouder Griotteray moet er bijna om lachen. “Ik heb ze niet geteld. Maar als het getal tweehonderd klopt, dan is dat nog veel minder dan de Algerijnen die door hun eigen mensen van de FLN zijn gedood. Ik geloof niet in dat getal. Er zijn slachtoffers gevallen, helaas. Het was een vreselijk geduw en getrek en dan kan van alles gebeuren. Maar dan onderling, tussen de Algerijnen. Wat betekent dat nou: dat het een vreedzame betoging was. In zo’n menigte zitten altijd menners en opruiers. Niet aan Franse kant, maar aan de andere. De Fransen hadden er geen belang bij dat het uit de hand zou lopen. De betogers hebben de Franse politie gedwongen te reageren. En dan grijpen ze in. Dat doet de politie overal. Wellicht ook bij u in Nederland.”
Advocaat Dreyfus: “De slachting van 17 oktober 1961, want het gaat hier werkelijk om een slachting, was gericht tegen mensen die ongewapend deelnamen aan een vreedzame demonstratie. Deze slachting was georganiseerd door de prefect Maurice Papon. En op het moment dat het gaat om de prefect gaat het onder de verantwoordelijkheid van de Franse staat. De Franse regering van die dagen draagt verantwoordelijkheid.”
Het grote zwijgen
Zelfcensuur
Meteen in de dagen na 17 oktober trad het grote zwijgen in. De kop van Le Figaro van 18 oktober luidt: ‘Gewelddadige demonstratie in Parijs van Algerijnse moslims’. Met daaronder: ‘Dankzij de waakzaamheid en het voortvarend handelen van de politie, kon het ergste worden voorkomen.’ Andere kranten berichten in dezelfde termen. Het televisiejournaal van acht uur opent met ander nieuws: de stakingen bij de spoorwegen. Dan komt een item over de ‘betoging van de moslims’. Het Franse publiek ziet scènes die zich hebben afgespeeld bij het Place de l’Etoile. Mannen met de handen op het hoofd. Nergens ziet men politiegeweld. Dan volgen er langere bijdragen over het bezoek van de sjah van Iran en een interview met professor Heim over de champignon. Ook het vliegbrevet gehaald door een bisschop krijgt aandacht.
Jean-Luc Einaudi: “In die dagen pasten journalisten zelfcensuur toe. Ze schreven niet alles op wat zij wisten, omdat ze vreesden dat de krant dan in beslag zou worden genomen. Een aantal journalisten heeft geprobeerd het Palais des Sports binnen te komen. Dat werd geweigerd. Zelfs het Rode Kruis werd buiten de deur gehouden. Fotografen was het werk onmogelijk gemaakt.” Vanuit het gebouw van de krant l’Humanité zagen de journalisten de demonstrerende Algerijnen voorbij komen. Fotograaf Georges Azenstrack deed zijn werk en ging ook de straat op. Maar l’Humanité publiceerde zijn foto’s niet. Fotograaf Elie Kagan reed die nacht rond op zijn Vespa en maakte heimelijk vele foto’s van slachtoffers. De serie van Kagan is de enige die een indruk geeft wat er zich werkelijk heeft afgespeeld.
De gebeurtenissen van 17 oktober leidden tot een debat binnen de regering Debré. Twee ministers vragen om een onderzoek. Zij zijn de enigen en het onderzoek gaat niet door. President De Gaulle zou van de gebeurtenissen gezegd hebben: “C’est secondaire mais inacceptable.” (Het is van ondergeschikt belang, maar onaanvaardbaar.)
En de Algerijnse gemeenschap? Die hield zich merkwaardigerwijs ook stil. Dat is moeilijker te verklaren. De Fransen, zowel de kranten als de politiek, hadden geen belang bij een grondig onderzoek. En misschien is het zo dat de Algerijnen daar ook geen belang bij hadden. Immers, zij moesten weer aan het werk bij Franse bazen. Daarnaast schaamden vele Algerijnen zich ervoor dat ze zich zo lijdelijk in elkaar hadden laten slaan. Een ander verklaring kan zijn dat de er in die tijd schot begon te komen in de onderhandelingen tussen de Franse regering en de voorlopige regering van Algerije. Op 18 maart 1962 zetten beide partijen hun handtekening onder de akkoorden van Evian. Op 3 juli van dat jaar verkrijgt Algerije onafhankelijkheid.
Compromis over een plaquette
‘Het was een echte slachting’
17 oktober 1961 wordt in de jaren tachtig herontdekt. In oktober 1980 publiceert de krant Libération een artikel onder de kop: “Negentien jaar geleden: een racistische slachting in Parijs.” Vanaf het begin van de jaren negentig komen vele publicaties. In 1991 publiceert Jean-Luc Einaudi “La bataille de Paris”. Een jaar later komt de documentaire “Une journée portée disparue” (Een verloren gewaande dag) tot stand. Zeer recent komt 17 oktober 1961 weer op de politieke agenda.
In de Parijse gemeenteraad wordt gedebatteerd over een gedenksteen. Het debat spitst zich toe op de tekst. Na veel getouwtrek wordt een compromis bereikt: de tekst zal zich niet uitspreken over de schuldvraag. En zo onthult burgemeester Bertrand Delanoë op 17 oktober 2001 op de Pont Saint Michel een plaquette met de tekst:
“A la mémoire des nombreux Algériens tués lors de la sanglante répression de la manifestation pacifique le 17 octobre 1961." (Ter herinnering aan de vele Algerijnen gedood tijdens de bloedige onderdrukking van de vreedzame demonstratie van 17 oktober 1961.)En, zoals dat hoort bij een compromis, niemand is echt tevreden.
Historicus Jean-Luc Einaudi: “Het feit dat er een gedenksteen is, betekent dat het proces van erkenning in gang is gezet. Het probleem is dat de Franse staat de leugenachtige versie van de gebeurtenissen van 1961 niet ter discussie stelt.”
Advocate Nicole Dreyfus: “Ik vind de tekst van de plaquette zeer verzachtend ten opzichte van de werkelijke gebeurtenissen. Maar wellicht dat het bestaan van een plaquette belangrijker is, dan de inhoud van de tekst.”
Oud-wethouder Alain Griotteray: “In Parijs zouden een heleboel plaquettes kunnen worden aangebracht. Er zijn wel vaker doden gevallen. Meer loffelijke doden. Er is bijvoorbeeld geen plaquette voor de gedode politiemannen. Dit opent slechts oude wonden, en dat lijkt me niet nuttig. Oftewel, we hebben meer behoefte aan een teken dat leidt naar verzoening dan een herdenking van een slechte herinnering.”
De onthulling van de plaquette laat zien dat de discussie ook bij het Franse publiek nog niet is gedoofd. Op de Pont Saint Michel staan demonstranten achter dranghekken. Oude mannen, die het gewicht van hun decoraties meetorsen, en jonge demonstranten. Beide partijen schreeuwen om het hardst. Zo ontstaat een koor met doorelkaar de teksten: FLN moordenaars en Papon moordenaar.
’s Avonds branden er kaarsen op de brug. Een Parijse vrouw staat stil, kijkt naar de plaquette en zegt zachtjes: “Het was een echte slachting, het was een echte slachting.”
Tekst, research en regie: Godfried van Run
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: