Nederland 'verketend'
De traditionele middenstand verdwijnt. De kleine zelfstandige, de eigen baas in eigen winkel die samen met vrouw en kinderen de zaak draaiende hield, is er niet meer. Sinds 1960 zijn er honderdduizend middenstandswinkels verdwenen: doodgebloed, failliet, wegens gebrek aan opvolging gesloten of ondergegaan in de strijd tegen het grootwinkelbedrijf. En daarmee verdween ook de middenstands-cultuur waarin tienduizenden middenstandskinderen zijn opgevoed: hard werken, niet zeuren, ‘doe maar gewoon’ en iedereen te vriend houden. Zeker, er worden heel veel nieuwe winkels geopend, met spijkerbroeken of curiosa, maar die zie je na een jaar of drie weer verdwijnen.
Tony van der Meulen, hoofdredacteur van het Brabants Dagblad en zoon van een manufacturier te Joure schreef er een boek over: Anders nog iets? Net zoals alle kinderen van middenstanders kreeg hij al jong taken toebedeeld. Als elfjarig jongetje inde hij openstaande rekeningen en bezorgde hij op maat gemaakte rubber-corsetten van het merk Elja.
Natuurlijk, het barst nog steeds van de winkels, want winkelen is een nationale vrijetijdsbesteding. Zeven dagen per week. Maar Nederland ‘verketend.’ Van Schin op Geul tot aan Maastricht. Overal dezelfde winkels- Etossen, Blokkers, Kruidvaten, Hans Andersen en Wibra’s - met hetzelfde assortiment achter dezelfde gevels gedreven door bedrijfsleiders die niet boven de zaak maar in de lokale nieuwbouwwijk wonen.
Andere Tijden ging in het voetspoor van Van der Meulen naar Joure en onderzocht wat het betekende om middenstander te zijn.
Koude en warme sanering
'Veel ellende'
Vóór en vlak na de Tweede Wereldoorlog bestond er een type winkel dat totaal is weggevaagd: een koopman die met zijn waar in bakfiets of hondekar langs de huizen ging, met zijn vrouw die vanuit huis ook nog het een en ander verkocht. Dat soort middenstand is uit zichzelf verdwenen. De zogenaamde koude sanering. Dat proces was afgerond halverwege de jaren vijftig, in de tijd dat alle levensmiddelen weer van de bon waren en er weer meer voedingsartikelen geproduceerd werden.
Tussen de overlevenden ontbrandde in de jaren zestig een andere strijd. Die om het grootste assortiment, het makkelijkste winkelen. Kruideniers ontwikkelden zich tot zelfbedieningszaken, een deel van de koopwaar werd uitgestald onder handbereik van de klant. Een ander deel werd nog steeds over de toonbank besteld en achter de toonbank afgewogen. Vermicelli per ons; bloem per pond; erwten per kilo. Ook in deze jaren legden veel kleine zelfstandigen het loodje. Zij bezaten hun ziel in lijdzaamheid en zochten een baas. Anderen sloten zich aaneen in inkoopcombinaties als de Coöp, de Spar en de Vivo. Maar in het steeds welvarender Nederland rukte het grootwinkelbedrijf op.
Begin jaren ‘70, kreeg de overheid oog voor de omvang van de winkelsluitingen veroorzaakt niet alleen door de opmars van het grootwinkelbedrijf maar ook van het autobezit. Ze trof een regeling - de warme sanering - voor middenstanders die het niet langer konden bolwerken. In de jaren ‘80 nam de overheid nog eens zo’n maatregel. Duizenden middenstanders dienden verzoeken in om in aanmerking te komen. H.J. Post, secretaris van de Stichting ontwikkeling en sanering middenstand, vertelt wat er achter de verzoeken om sanering schuil ging: ‘Veel ellende. Mensen zagen het schip zinken.’
Rein Brouwer vertelt dat het saneringsinkomentje zelfs hoger was dan de verdiensten uit zijn sigarenwinkel. Maar emotioneel was het buitengewoon moeilijk om zijn levenswerk op te geven. Ook schaamde hij zich dat hij had moeten capituleren. ‘Na de sluiting van de winkel, vermeed ik als ik kon de Midstraat.’ De Midstraat is nog steeds de winkelstraat van Joure.
De trots van de middenstander
'Beter een kleine baas dan een grote knecht'
Toen de camera uit was, vertelde één van de hoofdpersonen over het verschil. Hij hád een bijstandsuitkering kunnen aanvragen, maar dat was ondenkbare schande voor de zelfstandig ondernemer die hij was. Met de saneringsregeling, die hem ook een uitkering per maand opleverde, kon hij leven... want die deed recht aan zijn positie als middenstander. Het is jammer dat de camera niet aan stond toen hij dat vertelde. Want dit soort trots is kenmerkend voor de middenstander. ‘Beter een kleine baas dan een grote knecht’ was in die gezinnen het adagium. Zelfstandig zijn en je brood op eigen kracht verdienen, al moest je daar tachtig uur per week voor ploeteren gaf meer aanzien dan je schikken naar een baas. ‘Er werd bij ons thuis niet denigrerend over arbeiders gesproken,’ vertelt Tony van der Meulen, ‘maar ik begreep als kind donders goed dat dat toch een ander slag mensen was. Ik speelde alleen maar met middenstandskinderen. Het was een klasse apart.’ Ook onderling heersten er standsverschillen: ‘Een schoenenwinkel of een manufacturenzaak stond boven de bakker of de groenteman,’ zegt Van der Meulen.
‘De winkel stond centraal. De winkeldeur was onze voordeur. Als ik uit school kwam en er waren klanten, moest ik een speciale procedure volgen. Ik moest de winkel binnenkomen, de klant beleefd groeten, en dan áchter de toonbank door naar de huiskamer lopen. Niet te langzaam, want ik moest dat onopgemerkt doen, maar ook niet te snel, want dat was ook weer onbeleefd.’ ‘Als er wat was,’ vertelt Wilma Huisman, dochter van de groenteman, ‘als mijn kleine zusje bijvoorbeeld in de boks stond te huilen, dan tikten we op het raampje tussen de woonkamer en de winkel en dan kwam mijn moeder als ze klaar was met de klant. Je leerde even te wachten. Maar daar werd je niet slechter van.’
'Al was mijn moeder nóg zo boos, er kwam een klant, ze draaide zich om, glimlachte breed,en zei stralend: “Wat kan ik voor u doen?”’ vertelt een ander. ‘Die big smile die hoort erbij,’ zegt groenteman Huisman, ‘ook al ben je moe. Want die big smile verkoopt.’ ‘Altijd klaar staan. Altijd. Ook op zondag,’ herinnert de vrouw van de groenteman, Mia Huisman, zich. Vooral de laatste jaren werd dat altijd maar klaarstaan te veel. Huisman: ‘Het was slopend. Je kreeg te weinig rust, je werd ouder en toch elke keer honderd procent geven. Dat lukte uiteindelijk wel maar ik ben later toch afgebrand.’
De leegte na de sluiting
'Hoe heetten jullie dan?'
Tony van der Meulen beschrijft de leegte die het sluiten van de winkel achterliet in het leven van zijn moeder, inmiddels weduwe.‘Toen de winkel aan kant was, bezat ze een mooie bungalow aan de rand van het dorp als zichtbaar symbool van een geslaagd zakenleven, maar er klonk geen winkelbel meer, er viel niets meer te regelen en te redderen, en haar subtiele spel met de klanten, het aftasten vanuit geveinsde dienstbaarheid, kon ze niet meer spelen.’
Met de winkels verdwijnen ook de namen van vroeger. Als van der Meulen in een café te Joure de serveerster naar de zaak van zijn ouders vraagt, trekt ze verbaasd haar wenkbrauwen op. ‘Hoe heetten jullie dan?’ Ze vraagt aan een collega achter de bar of die nog weet dat er hier in de Midstraat een textielwinkel was die van der Meulen heette. Zonder erover na te hoeven denken schudt de barkeeper het hoofd.
Tekst, research en regie: Carla Tromp
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: