In het voorjaar van 1935 besluiten Albert van Dalsum, August Defresne en Jo Sternheim - artistiek leiders en zakelijk leider van de Amsterdamsche Toneel Vereeniging - om het toneelstuk De Beul van Pär Lagerkvist op te voeren. Het betreft een toneelbewerking door de Zweedse schrijver en Nobelprijswinnaar (Literatuur in 1951), van zijn oorspronkelijke novelle Bödeln uit 1934. De première hiervan vond plaats op 28 oktober 1934 in Bergen (Noorwegen). Het stuk werd vele malen opgevoerd, en er werden zelfs ‘theater-treinen’ ingezet, zodat ook mensen uit de hoofdstad het stuk konden zien. Iedere avond eindigde met minutenlange ovaties. Tijdens de tweede opvoering kwamen ook felle protesten van nationalistische groepen, maar de voorstanders waren in de meerderheid.
De aard van het stuk en de reacties in Scandinavië waren voor Van Dalsum, Defresne en Sternheim reden om tot diep in de nacht overleg te plegen of ze het stuk in hun repertoire moesten opnemen. Aan het einde van de bijeenkomst zei Sternheim: “Spelen jullie De Beul. Het gaat ons volgend jaar bij de herbenoeming voor de Stadsschouwburg de kop kosten. Dat is bij beulen altijd zo. Maar in dit geval is het onze kop waard. Ik ga slapen, tot morgen op kantoor.” Het door Van Dalsum geregisseerde stuk was de aanleiding voor een “nationaal tumult, en leidde tot één van de opzienbarendste voorbeelden van toneelcensuur in deze eeuw.”
De novelle en de bewerking
De oorspronkelijke novelle is, zoals Menno ter Braak opmerkte, meer een reeks beelden dan een novelle. De door Evert Straat uit het Engels vertaalde toneelversie was dan ook vooral bedoeld als het vertellen van het verhaal aan de hand van krachtige beelden. Een ‘schreeuw’, een ‘kreet’ zoals Pär Lagerkvist het noemde.
In het eerste deel spelen zich een aantal taferelen af uit de loop van de geschiedenis. Zo is bijvoorbeeld het laatste avondmaal te zien en is er een tafereel met een middeleeuwse kroeg. Er worden verhalen verteld over de beul, die zwijgend op de achtergrond zit. De verhalen worden uitgebeeld middels een schimmenspel op gazen doek. Volgens Defresne symboliseert de beul hierbij de wrekende en straffende gerechtigheid. Het eerste deel gaat over in filmbeelden van oorlogsgeweld “een suggestieve montage, samengesteld door de cineast Theo Güsten, uit beelden van oorlogsfilms, voortreffelijk van geluiden en muziek, voerend naar een heksenketel”.
In het tweede deel is de beul niet meer het symbool van gerechtigheidsgeweld, maar van machtsgeweld. Het speelt zich af tegen de achtergrond van een moderne dancing in een sfeer van “oorlogszucht en rassenhaat”. De duidelijke toespelingen op het Duitsland van na 1933 zijn door Defresne extra aangezet. Hij voegt teksten toe over ‘Christus als ariër’ en er wordt al verwezen naar Duitse concentratiekampen.
Defresne paste tenslotte ook het slot van het stuk aan. Hij laat de mens niet te gronde gaan, maar biedt in de versie van de Amsterdamsche Toneel Vereeniging een perspectief op verlossing, tenminste wanneer de mens zijn defaitisme laat varen en zijn verantwoordelijkheid niet langer afschuift op een god.
Door het aanbrengen van deze wijzigingen gaven Van Dalsum en Defresne te kennen dat zij het publiek niet wilden choqueren door blasfemisch taalgebruik of te afschuwwekkende scènes. Hun doel was om de “‘schreeuw’ van Lagerkvist te vertalen in een ‘christelijk-pacifistisch’ protest tegen geweldpsychose”.
De opvoering
De première zou plaats vinden op 9 november 1935 in de Stadsschouwburg te Amsterdam, maar werd “wegens technische redenen” tot 10 november uitgesteld. Het was dan ook een ingewikkeld project met 70 medewerkenden, 90 lichtstanden, filmbeelden, danseressen, schimmenspel, een zgn. radio-uitzending, een jazzband en drie verschillende verdiepingen. De technisch complexiteit van het stuk, gecombineerd met het perfectionisme van Van Dalsum, verklaart het uitstel.
De reacties van recensenten waren zeer divers. Ze doorliepen het hele spectrum; van solidariteit met de boodschap en de antifascistische strekking (Het Volk) tot ernstige esthetische bezwaren, afgrijzen en afwijzing (Telegraaf, De Tijd).
Het stuk werd na de première nog 3 maal gespeeld, totdat op 25 november in de Telegraaf een hetze-achtig hoofdartikel verscheen met als slot: “De meest doelmatige wijze om de overheid te dwingen, niet alleen om zich er van te onthouden dergelijke stukken te subsidiëren, maar ook om ze te verbieden, is dat vele Amsterdammers weten wat er bij ons op het Leidscheplein wordt gespeeld. Dan komt er aan dit schadelijk bedrijf zoo spoedig mogelijk een einde”. Ook het katholieke dagblad De Tijd was verontrust en meldde dat er sprake was van blasfemie.
De eerstvolgende voorstelling, op 1 december, verliep tumultueus.
De Tijd, 02/12/1935, Heftige incidenten in Stadsschouwburg te Amsterdam.
“Over de opvoering van ‘De Beul’ is den laatsten tijden veel geschreven. Terwijl enerzijds de socialistische en communistische pers het geestdriftig toejuichten, werd het door andere richtingen scherp afgekeurd wegens de ergerlijke godslasterlijke, immoreele en ophitsende tendenzen.”
De dag ervoor was het in verschillende Amsterdamse kringen een ‘publiek geheim’ dat er die zondagmiddag iets zou gaan gebeuren. De administrateur van de schouwburg had dit gehoord, en besloot na overleg met Van Dalsum en Defresne om de voorstelling onder politietoezicht te laten spelen. De zaal was om twee uur bijna uitverkocht.
Defresne sprak voor het doek opging het publiek toe, en zei dat hij ervan op de hoogte was dat er zich in de zaal mensen bevonden die niet akkoord zouden gaan met de inhoud van het stuk:
“Ik wil echter nadrukkelijk mededeelen dat zij, die op een of andere wijze de voorstelling willen verhinderen, uit de zaal zullen worden verwijderd door de politie die aanwezig is.”
Gevolg van deze toespraak was dat er een zeer onrustige stemming ontstond. Een groot aantal NSB-ers mengde zich tussen het publiek met de bedoeling om de voorstelling onmogelijk te maken. Er braken gevechten uit tussen politie, NSB-ers en het publiek onderling. De voorstelling moest meerdere malen onderbroken worden.
Politie-Archief nr. 6158 (meldingsrapporten 14/10/1935 – 24/01/1936) 1 december 1935
5 uur: Meldt Ip. Van Loo, “dat bij de hedenmiddag in de Stadsschouwburg gegeven voorstelling van ‘De Beul’ zich tijdens het eerste bedryf eenige personen misdroegen door schreeuwen tegen de acteurs. Deze personen ten getale van 4 zyn uit de zaal en uit het gebouw verwijderd. Tydens het tweede bedryf tusschen 3.30 en 4.30 uur begon men op vele plaatsen tegelyk in de zaal zoowel beneden als op de bovenrangen by herhaling te protesteren tegen het vertoonde. Hierby werd op de meest verschillende manieren getracht de voorstelling in de war te sturen onder anderen werden in de zaal op meerdere plaatsen stinkbommen geworpen (voetnoot: eenige doosjes zyn aan Bur. 14). By deze handelingen werden in verband met ordeverstoringen circa 150 à 200 personen uit de zaal verwyderd, waarbij tegen enkele die zich trachtten te verzetten van de gummiwapenstok is gebruik gemaakt. Na afloop werd door het overgroote deel van de bezoekers de zaal verlaten onder het zingen van nationale liederen. Zeer zeker 75 % van de bezoekers gaven op duidelijke wyze blyken van afkeuring over het vertoonde.
Na afloop op het Leidscheplein was zeer veel belangstellend publiek wat door 5 ruiters en 5 motoristen en personeel van bureau 14 is verwyderd waarbij door eenige ruiters en agenten gebruik werd gemaakt van sabel en wapenstok."
De afloop
Dan gaat het snel. Iedereen heeft een mening en bemoeit zich ermee. De overheid raakt betrokken wanneer op 3 december AR-gemeenteraadslid Walrave Boissevain aan zijn partijgenoot burgemeester De Vlugt vraagt of het stuk niet verboden moet worden.
Vanuit tal van Christelijke organisaties wordt geprotesteerd tegen verdere opvoering van De Beul. De Nederlandse Vereeniging Godsdienst, Gezin en Gezag en de Algemene Kerkeraad van de Nederduits Hervormde Kerk van Amsterdam richten allen hun verzoek tot verbod aan De Vlugt. Zeer waarschijnlijk zonder dat zij het stuk hebben gezien. De NSB stuurt een telegram aan de koningin en aan de aartsbisschop. De burgemeester weigert het stuk te verbieden. “Voor terreur ga ik niet op zij, met terreur reken ik af”. De Vlugt stuurt wel zijn wethouder dr. E. Boekman naar Van Dalsum en Defresne met de vraag of er niet iets te doen is aan het stuk om de commotie wat te kunnen minderen.
Een dag later vraagt AR-kamerlid Amelink aan (AR-)minister van binnenlandse zaken De Wilde het stuk te verbieden indien er sprake is van godslastering en verheerlijking van geweld. Het stuk wordt verboden in Haarlem en Utrecht. De Tijd roept op tot een boycot. Mussert wijdde echter de hele voorpagina van Volk en Vaderland (7 december 1935) aan de rellen in de Stadsschouwburg. Op diezelfde dag houdt de NSB een protestvergadering in het concertgebouw waarbij onder andere wordt geprotesteerd tegen het niet-arisch zijn van een van de danseressen, Do Mogendorff, de vrouw van Van Dalsum.
Van Dalsum en Defresne besluiten van De Beul alleen nog besloten voorstellingen te geven. Dat doen ze nog drie keer voor volle zalen (900 man) totdat minister De Wilde de voorstelling ‘verbiedt’: ‘Wijs beleid vordert dat het stuk niet meer voor vertoning wordt toegelaten’.
Op 21 december verklaart Van Dalsum voor de VPRO-radio dat De Beul niet meer zal worden opgevoerd. ‘In een werkelijkheid, zo machtig dat iedere schoonheidstheorie ernaast verbleekt of vals aandoet, is het vrijwel ondoenlijk om het toneel de culturele betekenis te geven, die in het leven zelf niet meer of zeer zwak aanwezig is’.
De Amsterdamsche Toneel Vereeniging komt een jaar later weer in de problemen met de opvoering van "Kinderen op een IJsschots". In dat jaar worden Van Dalsum en Defresne afgezet als directeuren van de ATV. In 1942 duiken ze onder. Pas op 10 mei 1945 is er weer vrijheid van meningsuiting bij de opvoering van Vrij Volk, waaraan alle acteurs en regisseurs meedoen die zich gedurende de oorlog niet aanmeldden bij de Cultuurkamer.
Albert Van Dalsum
In een interview met David Koning in het televisieprogramma ‘Onder vier ogen’(1968), over het besluit om De Beul op te voeren in een tijd van neutraliteitspolitiek, zegt Albert van Dalsum het volgende:
“Men geloofde het (de boodschap van de dreiging van Nazi-Duitsland, R.S.) niet. (…) Men vond het een overdreven propaganda, terwijl de bewijzen op tafel lagen. (…) Aan de leuze ‘we spelen het levend toneel van deze tijd’. En tegelijkertijd ook het gevaar wat we voelden voor de kunst, en voor het toneel in het bijzonder wat eventueel daaruit zou voortvloeien. Toen hebben we gedacht: nou dit stuk moeten we spelen. Dit is dus een rechtvaardiging van ons hele bestaan (als toneelvereniging). We moeten dat doen. Heel eenvoudig: of we het mooi of lelijk hadden gevonden, dat doet er niet toe. Maar het is een kwestie van te moeten doen volgens je geweten.”
Over de rellen in de schouwburg vervolgt Van Dalsum:
“We hebben het geloof ik vier keer kunnen spelen zonder dat er door de overheid een bemoeienis van uitging. Er was een knokploeg van de NSB en van de communisten, maar die hebben wijselijk hun mond gehouden. (…) Rechercheurs sleepten NSB-ers eruit. (…) Om de drie of vijf minuten onderbroken door mensen die op het toneel wilden klimmen. Dit is voorkomen door de recherche”.
Verboden Toneel
Van alle kunstvormen werd het toneel wel het meest getroffen door beperkende en/of censurerende maatregelen. Het toneel (met publiek waarmee gesproken kon worden!) was uitstekend geschikt voor het maken van propaganda en het verkondigen van andere, nieuwe ideeën.
Daarbij kwam, dat toneel nog door veel mensen - met name door de nette burgers - als frivool en afkomstig van circus-en-kermis werd gezien. Men was er bang voor en onbekend mee. Bovendien hadden velen vanuit religieus oogpunt bezwaren tegen het verbeelden van zaken met het eigen lichaam, i.p.v. het verbeelden van “Het Woord” (van God). Enkele voorbeelden van censuur uit de jaren ’30.
1934
De Haagse Schouwburgcommissie protesteert tegen de opvoering van Rassen van Brückner, gebracht door het gezelschap van Cor van der Lugt Melsert. Het stuk was een felle aanklacht tegen de jodenvervolging in Duitsland en werd beschouwd als het zich bemoeien met de binnenlandse politiek van een bevriende natie. Toch mocht de voorstelling uiteindelijk doorgaan van de meerderheid van de commissie.
1934
De documentairevoorstelling De Gele Koorts van Sidney Howard en Paul de Kruyf wordt van het repertoire genomen na felle protesten (doek bekogeld door publiek). Het stuk behandelt de strijd van biologen tegen ‘de macht’ van ziekteverwekkende bacteriën, ook figuurlijk bedoeld. Het stuk wordt slachtoffer van NSB-agitatie.
1935
De Haagse schouwburgcommissie komt ook in verzet tegen het maatschappijkritische stuk OnschuldigeMeisjes van Lillian Hellman. Van der Lugt Melsert zet toch door.
1936
Opnieuw moeilijkheden bij de voorbereiding van het toneelstuk De Witte Ziekte van Karel Capek, waarin geprotesteerd werd tegen totalitaire regimes en dictatuur. De tekst moest veranderd worden: woorden als ‘concentratiekamp’ (moest worden ‘barak’) en zelfs ‘prikkeldraad’ konden niet door de beugel.
1937
Burgemeester van Den Haag De Monchy verbiedt het stuk De Dag des Oordeels (Judgement Day) van Elmer Rice, waarin de Rijksdagbrand aan de orde wordt gesteld.
1937
Een nieuw conflict met vrijwel de gehele pers naar aanleiding van de opvoering van Kinderen op een IJsschots van de Hongaar Vilèm Werner. Ontleend aan een voorval in Denemarken waarbij tijdens een kinderfeest het ijs scheurde en de kinderen wegdreven naar open zee. Reddingsboten sloegen om en de ouders aan wal moesten machteloos toezien hoe hun kinderen verdronken. Het stuk had veel weg van de stukken van Heijermans. De critici waren woedend. Enkelen, waaronder de als theater-hater bekend staande Ter Braak, pleitte vóór het stuk. Het effect daarvan werkte wonderwel in Den Haag. Uitverkochte zalen. Dat sloeg over naar Amsterdam. Bij uitzondering hadden het hardnekkig doorspelen van een kapot geschreven voorstelling en een beroep op de publieke opinie het pleit gewonnen.
1937
De Amsterdamse burgemeester W. de Vlugt sluit zich aan bij burgemeester De Monchy van Den Haag en verbiedt het stuk De Dag des Oordeels (Judgement Day) van Elmer Rice. Ook in Amsterdam werd het stuk, bij voorbaat, verboden.
1938
Pater Malchius’ Mirakel werd onmiddellijk na de première verboden door burgemeester De Vlugt, alleen op grond van het vermoeden dat het stuk katholieke medeburgers zou kwetsen, maar werd toch opgevoerd nadat pater Hyacinth Hermans verzekerde dat de gevoelens der katholieken niet gekwetst zouden worden.
Research: Ronald Simons
Reportage: Har Tortike
Bronnen
BEELDEN:
-Diverse Polygoonjournaals uit de periode september-december 1935.
-Polygoon Opdrachtfilm 28-04-1934: Impressie van de NSB-landdag, gehouden in de RAI te Amsterdam.
-De Amsterdamsche Toneelvereniging in vogelvlucht (1934): Propagandafilm als steunbetuiging van de Nederlandse Theater Unie aan de Amsterdamsche Toneelvereniging.
ARCHIEFMATERIAAL
Geluidsdecor van de tweede akte van De Beul: gesproken fragmenten van Van Dalsum en Charlotte Köhler (05.56 min). De oorlogsgruwelijkheden (aanvallen van de vijand) worden verkondigd in de vorm van een soort onderbrekingen van een nieuwsuitzending: “(de vijand) overviel ons land onder het voorwendsel dat hij de orde kwam herstellen.”
Literatuur
·Erenstein, R.L. Een theatergeschiedenis der Nederlanden, 1996.
·Nederpelt-Van Soest, J.C. Van Dalsum: Defresne en De Beul. Controversieel toneel in crisitijd, 1991.
·Pos, W.Ph. De toneelkunstenaar August Defresne: toneelschrijver, regisseur, toneelleider, Amsterdam, 1971.
·Dr. E. Boekmanstichting, Toneel en publiek in Nederland, 1970.
·Albach, B. Duizend jaar toneel in Nederland, 1965.
·Plekker, J. Albert van Dalsum: man van het toneel, 1983.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: