Schoonhoven
Het Zuidhollandse stadje Schoonhoven is de aanwezigheid van grote groepen militairen alweer ontwend, maar meer dan een eeuw hebben ze tot het straatbeeld behoord. Logisch, want de legerplaats lag midden in het centrum. De Havenkazerne heet het gebouw, dat tegenwoordig voor de helft appartementen huisvest en voor de andere helft het Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum. In de periode 1946 tot 1950 had “Schoonhoven” in militaire kringen een heel speciale klank: het herbergde de dienstplichtigen die weigerden naar Indonesië te gaan om mee te vechten in de oorlog die daar woedde.
De Havenkazerne was in die tijd veel te klein om alle weigeraars te huisvesten. In drie barakkencomplexen, verspreid over de gemeente, werden de soldaten onder strenge bewaking drie maanden vastgehouden. De Generale Staf van de Landmacht was in 1946 tot de conclusie gekomen dat simpel opsluiten van Indië-weigeraars weinig effect en veel problemen opleverde. Daarom werd in Schoonhoven het Depot (later: Detachement) Nazending Indië gevestigd, waar de weigeraars drie maanden lang een zware militaire training kregen in afwachting van hun behandeling door de Krijgsraad. Vooral vanaf 1947 was de diepere bedoeling van deze aanpak de mannen alsnog "Indië-bereid" te krijgen.
Koloniale oorlog
Nederland had namelijk soldaten nodig, veel soldaten. Er zijn tussen 1946 en 1949 120.000 officieren en dienstplichtigen naar Indonesië verscheept, die zich voegden bij de soldaten van het KNIL en de mariniers. Samen werden ze ingezet om de kolonie te behouden, en de strijd te voeren tegen de Republik Indonesia, die door Nederland niet of hoogstens ten dele werd erkend. Op twee momenten werd de strijd geïntensiveerd, twee koloniale veldtochten, die door de Nederlandse autoriteiten met grote hardnekkigheid “politionele acties” werden genoemd. Daarmee wilde de regering duidelijk maken dat het ging om het handhaven van rust en orde in een opstandig deel van het rijk, terwijl de rest van de wereld de strijd beschouwde als een bevrijdingsoorlog van de jonge Republiek tegen de koloniale mogendheid.
De eerste actie die op 21 juli 1947 werd begonnen had als codenaam “Product”, waaruit alleen al bleek dat er economische motieven aan ten grondslag lagen: het straatarme Nederland had de deviezen nodig die verkoop van produkten uit de door de Republiek beheerste gebieden zouden opleveren. De tweede veldtocht begon op 20 december 1948 en had als doel de Republiek politiek en militair de nek te breken. In beide gevallen werd Nederland door de wereldgemeenschap tot de orde geroepen. Dat gebeurde via resoluties van de Veiligheidsraad die zelfs onze bondgenoten niet wilden tegenhouden. De door KVP en PvdA gedomineerde kabinetten uit die tijd kozen na veel interne strijd steeds voor een agressieve Indiëpolitiek, en die vroeg enorme inspanningen: financieel en qua militaire mankracht. Dat er duizenden soldaten weigerden naar Indië te gaan (de schattingen gaan van 4000 tot 6000) werd zoveel mogelijk geheim gehouden: publiciteit erover zou de bereidheid nog verder doen teruglopen. En verder werd er actief jacht gemaakt op weigeraars: ze stonden gesignaleerd en werden na arrestatie naar Schoonhoven getransporteerd, waar ze een zware tijd wachtte.
Jan Friso
Jan Friso (1925) uit Sneek weet nog precies hoe ze hem in het Zuid-Hollandse stadje “Indiebereid” probeerden te krijgen. Niet alleen de militaire trainingen waren erop gericht, maar ook de benadering door de gespecialiseerde stafleden van het detachement. De psychiater dr J. Zuring bijvoorbeeld, of de sociaal ambtenaar Verbeek, of het hoofd juridische dienst luitenant Peletier – allemaal drongen ze er op hun eigen manier bij de dienstplichtigen op aan om hun verzet tegen uitzending te laten varen. Jan Friso: “We mochten een keer per maand bezoek ontvangen. Tegen mijn bezoek heeft de legerpredikant toen gezegd: we zullen hem een flinke douw geven, want er is hier geen land met hem te bezeilen. Kun je nagaan, wat de taak van die mensen was, ze waren gewoon onderdeel van het systeem. Die predikant had veel meer op met het Koninkrijk der Nederlanden dan met het Koninkrijk Gods.”
Jan Friso zegt onomwonden dat de Indië-weigeraars tot de best getrainde militairen van het land behoorden. “Wij waren supersoldaten,” zegt hij terugkijkend. “Niemand kon zo marcheren als wij, perfect in de maat, perfect gelijk. Ja, wat wil je, als je zo enorm lang moet exerceren.” Het waren lange dagen in Schoonhoven. Van zeven uur ’s ochtends tot negen uur ’s avonds, met twee pauzes. Maar plotselinge nachtelijke oefeningen waren geen uitzondering. En voortdurend werd de mannen in het vooruitzicht gesteld dat ze het een stuk gemakkelijker zouden krijgen als ze hun verzet tegen uitzending zouden opgeven.
Koos van Kaam
In alle gesprekken met Indiëweigeraars uit Schoonhoven valt direct de naam van luitenant Van Kaam. En nooit in positieve zin. Van Kaam was de man die hen bij aankomst verhoorde, en die als commandant de verpersoonlijking werd van de bikkelharde aanpak. “O, wat haatte ik die vent,” zegt Friso nu nog. “Hij zal best een humane man zijn, en een lieve vrouw hebben, maar ik vond hem een arrogante machtswellusteling. Hij maakte het verblijf daar verschrikkelijk zwaar.”
Van Kaam is nu 76 en hij kent de verhalen. Hij zucht maar eens en zegt: “Alle frustratie richt zich altijd op mij. Omdat ik de eerste opvang deed, de eerste verhoren, ben ik de verpersoonlijking van wat ze is aangedaan. Ja, die verhoren gingen op de militaire manier, de manier van destijds. En ik moest proberen er zoveel mogelijk naar Indië te krijgen. Dus daarom hebben ze nu allemaal de pest aan mij, het zij zo, ik heb dat inmiddels wel geaccepteerd.”
Stormbaan
Als we in Schoonhoven naar de plaats zoeken waar vroeger de zwaarste fysieke aanslagen op de Indië-weigeraars werden gepleegd, komen we bij de atletiekbaan uit. Jan Friso herkent het terrein meteen. “Hier zijn we wat afgebeuld. Elke dag een stormbaan, en als het niet goed ging moest je nog een keer. Het was een folterbaan.” Van Kaam glimlacht als de stormbaan ter sprake komt. “Daar waren die kerels heel goed in, ze waren prima getraind, het waren tijgers. Eens per week deden we “stormbaan met muziek”. Dan maakten we er een hoop lawaai bij met patronen uit de oorlog, en rook met rookgranaten. Leuk voor het publiek, het hele stadje liep uit.”
Friso weet zich anders te herinneren dat ze doodsbang waren als ze door de modder tijgerden, want op een halve meter hoogte “legden ze er vuur overheen, en je wist natuurlijk nooit helemaal zeker of er geen scherpe patroon tussen zat. En er heeft hier ook wel eens iemand zijn been gebroken als hij van 3,5 meter van het klimrek af moest springen op die stormbaan.” Van Kaam zegt zelf dat hij aan het meedoen een zwakke rug heeft overgehouden, maar Friso kan zich niet herinneren dat de luitenant op de stormbaan ooit het voorbeeld heeft gegeven.
Onderduik
Van Kaam heeft jaren later zijn belevenissen in dienst nog eens opgeschreven in nooit gepubliceerde memoires (“Schuins marcheren” getiteld). Uit dat sterk anecdotische geschrift wordt duidelijk dat Van Kaam ook toen al geen enkel begrip kon opbrengen voor al die jonge mannen die zich aan inscheping naar Indonesië hadden onttrokken en daardoor voor zijn bureau kwamen te staan. Hij is er nog altijd van overtuigd dat er maar twee weigeringsgronden waren bij zijn ondergeschikten: communisme en angst. Hij geeft aan dat ongeveer de helft van de weigeraars uit Amsterdam of Zaandam kwam en uit een communistisch milieu – zodat hun weigering politiek/ideologisch bepaald was. De andere helft kwam uit het noorden des lands, vooral veel Friezen. Van Kaam zegt dat ze nooit hun dorp uit geweest waren en daar ook helemaal geen behoefte aan hadden: ze durfden volgens hem niet naar Indië.
Jan Friso was inderdaad geen communist, had helemaal geen politieke betrokkenheid. “Maar ik wilde gewoon niet meedoen aan een oorlog daar. We hadden net een oorlog achter de rug. Ik heb het waanzin gevonden, ik had geen bezwaar tegen militaire dienst, maar wel tegen deze oorlog. En als ik nee zeg, ja, dan is het echt nee, dat is altijd zo geweest.”
Vier jaar cel
Friso was nog even ondergedoken geweest toen zijn oproep voor Indié was gekomen. Hij had zijn militaire plunje in een bundeltje gedaan en naar Den Haag gestuurd, zodat hij niet van diefstal kon worden beticht. Hij ging in Akkrum als vrachtrijder aan de slag maar werd daar spoedig aangehouden. Via de militaire politie in Leeuwarden kwam hij in Schoonhoven, waar kort na aankomst verhoord werd door luitenant Van Kaam. Omdat hij bij zijn weigering bleef, werd hij na drie maanden Schoonhoven voor de krijgsraad gebracht, die hem tot vier jaar veroordeelde. “Dat was voldstrekt willekeurig,” herinnert Friso zich, “de een kreeg drie jaar, de ander viereneenhalf, en nog een ander vijf. Ze deden maar wat. Ik kreeg dus vier jaar, daar moord je nu een hele straat voor uit.” In Veenhuizen en Bankenbosch heeft hij met dwangarbeid de tijd gedood, en met het organiseren van een voetbalcompetitie voor gedetineerden – daar deed hij de ervaring op waar hij later jarenlang als voorzitter van een voetbalclub in Sneek plezier van had.
Jan Maassen
In Schoonhoven werd de stemming inmiddels grimmiger, naarmate de oorlogskansen van Nederland in Indonesië slechter kwamen te staan. Kolonel Sluyter ging in het najaar van 1949 zelfs tot uitgesproken grove middelen over om de groeiende stroom weigeraars de boot op te krijgen. In die stroom was half oktober ook de Amsterdamse bouwvakker Jan Maassen terecht gekomen. Hij had zijn militaire opleiding al gehad toen hij tegen de verwachting in nog voor Indié werd opgeroepen. Maassen, uit een communistisch nest in de Spaarndammerbuurt, dook onder bij de buren – welke buren heeft hij tot de dag van vandaag nooit willen zeggen. Na een week of drie gedwongen nietsdoen gaf hij zichzelf aan, ervan overtuigd dat hij niet meer naar Indië zou hoeven, waar de Nederlandse positie onhoudbaar was geworden. Maar hij viel precies in de prijzen: kolonel Sluyter speelde een nieuwe troef uit. Op een ochtend in oktober - Maassen was net een week in de A-barak - werd de troep toegesproken door kapitein Delplace. Die kwam met de mededeling dat de heren niet voor de krijgsraad hoefden te verschijnen, ze zouden spoedig op de boot naar Indië worden gezet. Wie daar alsnog dienst weigerde, zou in Indië voor de krijgsraad komen. Daarna droeg Delplace de troep over aan luitenant Van Kaam, die het gezelschap doorschoof aan een van zijn sergeanten om op het Doelenplein te gaan exerceren, zoals vrijwel iedere morgen. “Dat werd een puinhoop,” weet Jan Maassen nog, “iedereen deed maar wat, uit woede.” En Koos van Kaam: “Die mannen begonnen natuurlijk te denken tijdens dat stomme exerceren en raakten van de kook, er was sprake van psychische infectie.”
De opstand
De groep weigeraars moest terug naar de barakken. Daar begon één van de mannen met zijn geweer de inventaris in elkaar te slaan. De rest volgde. Er gingen helmen door de ruit, er werd met van alles en nog wat gesmeten, waarna Gerrit Visbeek en Jan Maassen, maatjes uit de Spaarndammerbuurt, samen een potkachel van zijn plaats tilden en door de ramen naar buiten smeten. “Het was een grote chaos, een puinbak,” zegt Jan Maassen.
De lezingen van Maassen en Van Kaam beginnen hier een beetje uiteen te lopen. Volgens Maassen kwam twaalf man marechaussee met getrokken machinegeweer de orde herstellen. Van Kaam is er zeker van dat er geen buitenstaanders bij geweest zijn. Wel heeft hij kolonel Sluyter verwittigd, die onmiddellijk aankwam en de mannen op de appélplaats toesprak. Dat laatste klopt ook volgens Maassen. Van Kaam weet dat Sluyter de soldaten op hoge toon vroeg: “Hoe komen jullie erbij mijn spullen te vernielen?” De ex-luitenant, later opgeklommen tot majoor en nu al heel lang buiten dienst, praat met grote bewondering voor de manier waarop Sluyter dit varkentje waste. Sluyter was ex-KNIL-officier, had veel gezag en kon met zijn gevechtservaring niet gemakkelijk op begrip voor de Indië-weigeraars worden betrapt. Hij kreeg ze stil, en rustig.
De methode-Sluyter
Jan Maassen: “Er brak daarna een tijd van grote onzekerheid aan. We werden geïsoleerd, hadden met niemand meer contact en moesten maar afwachten wat er gebeurde.” Wel was er ongekende activiteit bij de stafleden van het detachement. De dominee was nog niet weg of de aalmoezenier maakte zijn opwachting in de barak. Niet om de heren bij te staan, maar om ze op de consequenties van hun gedrag te wijzen. Ook nu uiteenlopende lezingen. Volgens Maassen werden de weigeraars bedreigd met straffen van tussen de 20 en 25 jaar als ze hun verzet niet opgaven. Volgens Van Kaam is er hooguit met een jaar of zeven, acht gedreigd. Maar hij erkent dat de geestelijke raadslieden door de detachementsleiding werden geïnstrueerd om de weigeraars forse straffen in het vooruitzicht te stellen. Het paste allemaal in Sluyters plan de mannen onder grote druk toch aan boord van het eerstvolgende troepenschip te krijgen.
Dat schip ging op 28 oktober 1949 weg uit de haven van Rotterdam. De nacht ervoor werden alle 200 Schoonhovense weigeraars van dat moment in legertrucks geladen, met al hun spullen. Ze hoorden niet waar ze heen gingen. Toen het de volgende ochtend licht werd bleek dat de wagens in een grote havenloods in Rotterdam waren geparkeerd. In de ochtend begon de inscheping volgens een methode die kolonel Sluyter had bedacht en die luitenant Van Kaam moest uitvoeren. De kern daarvan was dat de weigeraars een voor een voor de loopplank van het troepenschip de Zuiderkruis werden gezet, zonder te kunnen zien wat er voordien was gebeurd. En er waren ook andere, reguliere troepen aanwezig voor inscheping. Elke weigeraar die, via een soort sluis, op zijn eentje voor de loopplank kwam te staan, zag op enige afstand een groep soldaten aan boord staan – en van mensen die niet de plank opgegaan waren was niets te bekennen. Van Kaam, terugblikkend: “Het gevolg was dat bijna iedereen dacht: wat we hebben afgesproken is kennelijk niet doorgegaan, laat ik ook maar meegaan. En dan sjokten ze de plank op, tot voorbij de marechaussee, en dan was er dus weer een binnen.”
32 weigeraars
In totaal gaven ruim 160 dienstplichtigen daar op die kade hun verzet op, maar er waren er ook nu nog altijd 32 die weigerden, onder wie Jan Maassen. Hij vond het verschrikkelijk spannend, hij was bang dat hij, als hij volhardde, met geweld aan boord zou worden gebracht. Maar dat gebeurde niet. Toen hij weigerde een voet op de loopplank te zetten, werd hij afgevoerd naar een hoek van de loods, waar luitenant Van Kaam hem opwachtte. “Ik moest de weigeraars tot drie keer sommeren de boot op te gaan, en als ze dan volhardden in hun weigering, gingen ze een truck in, en dan werden ze teruggebracht naar Schoonhoven, in afwachting van de zitting van de krijgsraad,” aldus Van Kaam. Indiëweigeraar Jan Maassen herinnert zich vooral de opluchting toen bleek dat hij niet, zoals hij vreesde, met een hijskraan aan boord werd getild. Hij zou drie jaar in diverse gevangenisinrichtingen doorbrengen met dwangarbeid. Verbitterd over zijn lot – toen hij werd veroordeeld kwamen de eerste troepen al terug uit Indonesië na de soevereiniteitsoverdracht van eind december 1949. Maassen: “Dat ik zo laat nog tot zo’n straf ben veroordeeld, zit me nog altijd hoog. Al heb ik er maatschappelijk geen last van gehad. Ik kon direct na de gevangenis aan het werk, er was werk genoeg.”
Koos van Kaam moet een beetje glimlachen als hem de vraag wordt gesteld of bij degenen, die die dag de loopplank verkozen boven de gevangenis, nog wel van vrijwilligheid kan worden gesproken. “Het was de vrijwilligheid volgens de Sluyter-doctrine. Ze waren niet geduwd, ze waren niet geslagen, ze waren zelf aan boord gegaan. Ik heb altijd wel bewondering gehad voor dat systeem, voor de manier waarop hij dat bedacht had.”
En achteraf ?
“Achteraf eigenlijk ook wel, ik kan dat niet veroordelen.” En hij produceert een brief van een ex-weigeraar die vanaf de boot naar de kazerne schrijft “dat de stemming aan boord onder de jongens uitstekend is.” En hij bewaart ook nog een andere brief, van een half jaar eerder, van een dienstplichtige die blij is dat hij zijn Indië-weigering heeft opgegeven. “Ik ben blij dat ik geen vijf jaar van mijn leven laat afsnoepen vanwege desertie.”
Het zijn de tevredenheidsbetuigingen, die schril afsteken tegen de voortdurende kritiek die Van Kaam nog altijd naar zijn hoofd krijgt. Sinds 1988 komen de Indonesië-weigeraars elk jaar bijeen, in een soort reünie, om hun ervaringen uit te wisselen. De naam van Koos van Kaam zoemt daar voortdurend rond, en maar zelden in positieve zin. Ook na vijftig jaar is er van enige mildheid bij zijn voormalige ondergeschikten weinig te bespeuren.
Tekst: Ad van Liempt
Bronnen
BEELDEN
Over de behandeling van Indonesië-weigeraars is, voorzover onze redactie kon achterhalen, hoegenaamd geen filmmateriaal beschikbaar. Wel is er een enkel shot van het verrichten van dwangarbeid door deze groep. De in de reportage getoonde foto’s komen uit privébezit van de heer J. van Kaam.
MUZIEK
Het carillon van Schoonhoven, bespeelt door beiaardier van den Ende.
Literatuur
* Een uitvoerige wetenschappelijke studie over de Indonesië-weigeraars ontbreekt nog altijd. Wel is er de voortreffelijke doctoraalscriptie “Alweer iets groots verricht. Hoe Nederland zijn Indié-deserteurs tot de laatste man berechtte,” door Jan Maarten Fiedeldij Dop en Yvonne Simons (Amsterdam, 1983).
Op deze studie was ook de Vrij Nederland-bijlage gebaseerd, die op 10 december 1983 verscheen.
* In 1989 kwam bij de Antimilitaristische Uitgeverij in Amsterdam het boekje “De Indonesië-weigeraars” uit, geschreven door Kees Bals en Martin Gerritsen. Daarinm schreef Poncke Princen een voorwoord. In 1993 is er een herziene, uitvoerige heruitgave van dit boek verschenen.
* In 1995 schreef Henny Zwart het boek “Er waren er die niet gingen, - vijftien eeuwen straf voor Indonesiëweigeraars.” Het boek kwam uit bij uitgeverij Solidariteit, het voorwoord is van prof. dr. W.F. Wertheim. In beide boeken komen veel ex-weigeraars aan het woord.
* In 1998 pleitten de historici Erik de Graaf en Homme Wedman voor uitvoerig onderzoek onder de nog levende ex-weigeraars, ingebed in een totale geschiedschrijving van de manier waarop Nederland van zijn kolonies afscheid nam. Ze deden dat in het artikel “Indonesië-weigeraars en Indië-gangers”, verschenen in Onvoltooid Verleden, oktober 1998.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: