Het lijkt erop dat de grootste volksverhuizing van de twintigste eeuw bijna ongemerkt aan Europa voorbij is gegaan. Tien tot vijftien miljoen Duitsers uit het Oosten werden tussen 1945 en 1947 verdreven uit hun land, honderdduizenden vrouwen werden verkracht, en minstens twee miljoen mensen werden vermoord of stierven aan ontberingen tijdens de vlucht. En dat alles om de eenvoudige reden dat ze Duits waren. Dat is tegelijkertijd de reden dat wij er zo weinig vanaf weten. De meeste Europeanen hadden vlak na de oorlog wel iets anders aan hun hoofd dan Duitse vluchtelingen. Er waren genoeg andere vluchtelingen en gedeporteerden die terugkeerden, of erger, niet terugkeerden. Dankzij de Duitsers. Europa lag in puin en moest met vereende krachten weer worden opgebouwd. In Nederland trok bovendien het opstandige Indonesië al snel veel aandacht. Wie had er nu begrip voor Duitsers in 1945?
De Duitse grens drastisch herzien
Op de conferentie van Potsdam (juli 1945) werden de grenzen van Duitsland opnieuw getrokken. Nooit weer mocht er zo’n catastrofe in Europa plaatsvinden. Duitsland werd verdeeld in bezettingszones en de oostgrens werd een flink stuk naar het westen opgeschoven. Alle gebieden ten oosten van de Oder-Neisse kwamen voorlopig onder beheer van de Poolse regering; Oost-Pruisen kwam voor een deel rechtstreeks onder Sowjet-bestuur. In ruil voor deze gebieden zag Stalin af van volledige herstelbetalingen in de westelijke zones. Er werd weliswaar alleen gesproken van voorlopig beheer, maar al snel werd duidelijk dat de Oder-Neisse grens definitief zou zijn. Duitsland verloor Silezië, Pommeren en Oost-Pruisen: in totaal een kwart van zijn grondgebied.
Vlucht en Verdrijving 1.
Al voor de conferentie van Potsdam waren de verdrijvingen in volle gang. Niet alleen in het oosten van Duitsland, maar ook in Tsjechië, Rusland, Roemenië, Hongarije; in alle landen die grote Duitse minderheden hadden. Het oprukkende Rode Leger dreef een stroom van Duitse vluchtelingen voor zich uit. Zij die niet op tijd konden vluchten werden mishandeld, tot dwangarbeid gedwongen, of zonder pardon gedood. Voor de meeste Russische (en niet alleen Russische) soldaten was er na vijf jaar ontberingen, ellende en oorlogspropaganda maar één goede Duitser en dat was een dode Duitser. Ook communistische of joodse Duitsers waren daarop geen uitzondering. Wat van waarde was namen de soldaten mee en daarna werd alles kort en klein geslagen of in brand gestoken.
Vlucht en Verdrijving 2.
Sommige vluchtelingen reisden meteen door naar het Westen, maar velen keerden terug naar hun dorp als het front voorbij was getrokken. Ze troffen hun huizen en dorpen totaal verwoest aan. Na de Russen kwamen in de meeste gebieden de Polen, maar voor de teruggekeerde Duitsers betekende dat zelden een verbetering. De Polen hadden zo mogelijk nog meer reden om de Duitsers te haten dan de Russen. Wat de Russen over het hoofd hadden gezien werd de Duitsers nu door de Polen afgenomen en wie ook maar enigszins tot werken in staat was werd ingezet voor dwangarbeid. Dwangarbeid was echter een tijdelijke oplossing. Uiteindelijk moesten ze allemaal weg, alle Duitsers, het liefst van de aardbodem verdwijnen. Zeker na de conferentie van Potsdam voelden de nieuwe bewindhebbers zich gelegimiteerd om hen massaal te verdrijven. Hele dorpen werden op de trein gezet, om in West-Duitsland in een vluchtelingenkamp weer te worden uitgeladen.
Slachtoffers en daders
Aan het einde van de oorlog bevonden de meeste Duitse mannen – zij die nog niet gesneuveld waren – zich aan het front. De verdrijvingen troffen dus in eerste instantie vooral de achtergebleven vrouwen, kinderen en bejaarden. Onder hen waren aanhangers van Hitler, maar natuurlijk lang niet allemaal. Bovendien waren de ergste nazi’s meestal al verdwenen. Die hadden op tijd hun maatregelen genomen omdat ze wel een vermoeden hadden wat er zou gebeuren als ze in Russische handen zouden vallen.
Integratie in West-Duitsland
Het is een van de grote wonderen van de West-Duitse wederopbouw dat die miljoenen ‘Vertriebenen’ schijnbaar moeiteloos in de maatschappij werden opgenomen. De staat zorgde eerst voor vluchtelingenkampen en vervolgens voor huizen en werk. Er was een groot tekort aan arbeidskrachten in de jaren van wederopbouw, dus geheel onwelkom waren die miljoenen immigranten niet. Maar pas toen in de jaren zestig de gastarbeiders kwamen hoorden de ‘Ost-Deutschen’ er helemaal bij. Wel was het zo, dat er over die tijd van de vlucht en verdrijving maar liever niet moest worden gepraat. De oorlog was afgesloten en de oostelijke gebieden verloren: daar viel niets meer aan te doen. Vooruit kijken, niet achterom - daar lag voor de Duitsers überhaupt te veel pijnlijks.
Aan het eind van de jaren zestig veranderde de achterliggende redenering, maar niet het taboe op het onderwerp. Er kwamen steeds meer stemmen op die nadrukkelijk wezen op de Duitse schuld aan de oorlog, een collectieve en bijna niet te dragen schuld. Dat ze zelf ook hadden geleden was geheel aan henzelf te wijten, daar moesten geen woorden aan worden vuilgemaakt. Duitsers als daders en niets anders dan daders. Niet iedereen deelde die mening, maar ook rechtse politici, die de Vertriebenen te vriend wilden houden, waakten er wel voor zich niet te branden aan de kwestie door al te expliciete steunbetuigingen.
Zentrum gegen Vertreibungen
Langzamerhand wordt het klimaat beter voor de Vertriebenen, van wie de meesten intussen al in de zeventig zijn. Na het zien van de beelden uit Kosovo en Bosnie is het thema van vluchtelingen en etnische zuivering opeens actueel, en komt er meer begrip voor de positie van de Heimatvertriebenen. De Bund der Vertriebenen speelt daarop in door te ijveren voor een museum, waarin aandacht zou moeten worden besteed aan het lot van de Duitse vluchtelingen uit het Oosten. Dit Zentrum gegen Vertreibungen zou niet alleen de geschiedenis moeten vertellen van de Duitse verdrevenen, maar van alle grote vluchtelingenbewegingen in Europa in de twintigste eeuw.
Aangezien niet iedereen het erover eens is, of je een vluchteling uit Kosovo wel mag vergelijken met een verdreven Duitser aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, zal het nog wel eens een tijd kunnen duren voor zo'n museum er komt. Maar in een land zo vol musea en gedenktekens als Duitsland, zullen uiteindelijk ook de Heimatvertriebenen hun historische museum krijgen.
Archiefmateriaal en muziek
De archiefbeelden van Duitse vluchtelingen uit 1945-1947 zijn deels afkomstig van Trionfilm (Berlijn) en deels van Polygoon.
In de reportage werden muziekfragmenten gebruikt uit:
- De achtse symfonie van Sjostakovitsj
- Filmmuziek van Der Blechtrommel (door M. Jarre)
- Het lied ‘Nun ade du mein lieb Heimatland’ (geschreven door August Disselhoff tijdens WOI, nu vaak gezongen op bijeenkomsten van Heimatvertriebenen)
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: