Na de oorlog bouwde de kersverse DDR een heel eigen automobielindustrie op. Het Politburo gaf opdracht tot het ontwerp van een personenauto van eigen bodem die goedkoop en robuust was, en vier personen met bagage moest kunnen vervoeren. Met veel inventiviteit, omdat grondstoffen ontbraken, kwam de Trabant tot stand. Poetskatoen verstevigd met kunsthars bleek, onder de naam Duroplast, perfect materiaal op te leveren voor de carrosserie. Het zag er misschien niet heel stralend uit (vooral na een regenbui), maar het materiaal was goedkoop, licht en sterk. In 1957 reed de eerste Trabant uit de fabriek.
Na enkele verbeteringen ontstond begin jaren ’60 een aantrekkelijke auto: Der bessere Käfer heette de Trabant 601 korte tijd en het model is zelfs – mondjesmaat – naar onder andere Nederland geëxporteerd. Maar daarna stonden alle ontwikkelingen stil, de staat was niet bereid in nieuwe technologie te investeren, langzamerhand raakte de Trabant hopeloos verouderd en de export stokte.
Alleen in de DDR bleef de Trabant een succes, er was immers geen alternatief. De wachttijd was in de 80-er jaren nog altijd veertien jaar. Pas toen de grens met de BRD openging, zagen DDR-burgers dat hun trots wel erg schril afstak bij wat in het westen inmiddels voorhanden was. De Westmarken die de Ossis in 1990 kregen, gebruikten ze meestal om een tweedehands westerse auto te kopen. Niemand wilde meer een auto uit 1964. Zoals de meeste DDR-bedrijven overleefde ook de Trabantfabriek de hereniging niet: het bedrijf in Zwickau sloot in april 1991 de poort.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: