De Joodse Raad
De vertegenwoordiger van Seyss-Inquart, Hans Böhmcker, sluit op 12 februari 1941 als reactie op rellen de Joodse buurt in Amsterdam af. Böhmcker eist de oprichting van een Joodse Raad waarin alle Amsterdamse Joden worden vertegenwoordigd. De Joodse Raad is vanaf dat moment verantwoordelijk voor de rust en orde in de Joodse stadsdelen.
De Joodse Raad regelt het onderwijs, zorg en verenigingsleven. De raad is de schakel tussen Duitsers en Joden en wordt bemand met belangrijke Joodse figuren.
David Cohen, een ontslagen hoogleraar oude geschiedenis van de Amsterdamse Gemeente-Universiteit en geen familie van Job Cohen, neemt met diamantair Abraham Asscher het Amsterdamse voorzitterschap op zich. Asscher en Cohen zijn niet de minsten. Vooral fabrikant Asscher staat bekend als harde onderhandelaar in arbeidskwesties.
Verzet tegen de nazi’s
In hoeverre de lokale raden de oproepen uit Berlijn uitvoeren verschilt per raad. De Joodse Raad van Enschede verzet zich bijvoorbeeld tegen de nazi’s. Hier waarschuwt de Joodse Raad de Joden die ter deportatie worden opgeroepen waardoor zij onder kunnen duiken.
Een derde van de Enschedese Joden is daarmee het kamp bespaard gebleven. Maar niet zonder gevolgen, enkele leden van de Joodse Raad in Enschede worden verraden en overleven de oorlog niet.
De Haagse Joodse Raad daarentegen is bijzonder actief in het verstrekken van de lijsten. Zo’n tien procent van alle Nederlandse Joden woont voor de oorlog in Den Haag. In totaal wordt 78 procent van deze Haagse Joden weggevoerd. In tegenstelling tot in Amsterdam speelt bij de selectie welstand een grote rol. De arme Joden worden als eersten gedeporteerd.
Naarmate de Tweede Wereldoorlog vordert, worden enkele Joodse Raden opgeheven. Bijvoobeeld de raad van Rotterdam. Bijna alle Joden in deze gebieden zijn dan al gedeporteerd en de Joodse Raad is niet langer nodig.
Het begin van de parlementaire journalistiek
Geïnteresseerde burgers blijven in de vroege negentiende eeuw op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de Tweede Kamer via de Staatscourant. In deze spreekbuis van de regering worden de verslagen van de debatten uitgewerkt en besproken. Onafhankelijk is dit blad niet, de verslagen worden grondig gecontroleerd door de regering.
Redacteur Jacob Belinfante schrijft naast zijn werk voor de Staatscourant ook korte verslagen voor de dagbladen. In 1836 wordt hem dit verboden door zijn baas en hij begint in 1837 met zijn zonen, dochter en schoonzoon een eigen persbureau: Het Nederlandsch Correspondentiebureau voor Dagbladen.
Vanwege het grote netwerk van deze Belinfantes biedt het Correspondentiebureau zowel een verslag als achtergrondinformatie bij de debatten aan de Nederlandse kranten. Het bureau heeft het monopolie op de nieuwsvoorziening uit Den Haag. De Belinfantes zitten in tegenstelling tot de redacteuren van de Staatscourant niet op de publiekstribune, maar tussen de beleidsmakers. Tot ongenoegen van de andere journalisten.
Vragen rijzen of het Correspondentiebureau niet te veel macht heeft en of deze constructie wel democratisch is. In 1859 wordt er dan ook een perstribune ingericht in de Tweede Kamer om meer ruimte te creëren voor andere journalisten. Vanaf dit moment is er meer ruimte voor concurrentie, maar het monopolie zal in de handen van het Correspondentiebureau blijven.
Pas in 1934 wordt door de Nederlandse Dagbladpers de Stichting ANP opgericht. Omdat het ANP op dat moment tot doel heeft zonder winstoogmerk objectieve informatie te verstrekken, verdwijnen de kleinere persbureaus. In 1935 zal het Correspondentiebureau opgaan in het ANP.
Joden in het Ottomaanse Rijk
De Spaanse katholieke vorsten Ferdinand en Isabella besluiten in 1492 de Sefardische Joden uit Spanje te verdrijven. Het doel is de eenheid te bevorderen in het land. Een Joodse volksverhuizing in 1492 tot gevolg. Enkele Joden verhuizen naar Portugal maar in 1497 moeten zij ook daar het land verlaten.
Het Ottomaanse Rijk biedt al eerder onder het leiderschap van Mehmed de Veroveraar onderdak aan vluchtende Joden uit Oost-Europa. Het islamitische rijk bezet tussen de veertiende en de twintigste eeuw een groot deel van Noord-Afrika, Europa en Azië.
Ook onder Mehmeds opvolger Beyazid II (1481-1512) staat het Ottomaanse Rijk open voor de Sefardische Joden die moeilijkheden hebben in Spanje en Portugal. Van de 200.000 gevluchte Joden komt meer dan de helft in het Ottomaanse rijk terecht.
Beyazid moedigt de vestiging van de Joden in het Ottomaanse Rijk aan. Binnen een jaar zijn de Joden niet meer weg te denken uit de handel en bekleden Joodse medici belangrijke posities aan het hof van de sultans. Beyazid stelt later over de Spaanse koning: “Ferdinand de Wijze moet ten onrechte zo zijn genoemd, met zijn uitwijzing van de Joden verarmde hij zijn eigen land en verrijkte het onze.”
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: