Kristallnacht
Aan de vooravond van de Kristallnacht is Mirjam Weitzner-Smuk acht jaar oud. Haar ouders zijn gewaarschuwd en ze logeert die nacht met haar moeder bij een tante. Het is een onrustige nacht. De volgende dag treffen ze hun huis gehavend aan. "De deur was opengebroken, alles was stuk. De lampen waren van het plafond gegooid, de boeken lagen op de grond, alles van waarde was uit de kasten gegooid en lag op de grond. En wat ik me vooral herinner: de piano, want mijn zuster was gek op pianospelen, die was écht helemaal stukgeslagen." Kort na de Kristallnacht vertrekt Mirjam naar Nederland. Haar ouders beloven dat ze ook snel zullen komen. Met een aantal andere kinderen vertrekt ze per trein.
Béésten
De ouders van Ruth Binheim (1925) hebben in Hannover een manufacturenzaak: ze verkopen goedkope onderkleding en ook bovenkleding. Op 9 november komen Ruth en haar zusje Hanna uit school. Hun tante komt hen tegemoet en zegt dat ze snel naar huis moeten gaan; de synagoge staat in brand! “Toen kwamen we bij ons huis en ik hoorde zeggen: ‘Bij die Jood Binheim zijn we nog niet geweest!’ Een antisemiet blies op een fluitje. In een ommezien kwam er een overvalwagen met mensen. Het waren geen mensen, het waren béésten, die onze zaak kapot sloegen! En wij konden nog net naar boven vluchten. Wij werden gesommeerd om de rotzooi op straat weer op te ruimen. Er was niemand die een hand uitstak.” Met één van de laatste kindertransporten komt ze met haar zusje en broer naar Nederland.
Transmigratieland
De Kristallnacht maakt Joodse families in Duitsland en Oostenrijk duidelijk dat het niet beter zal worden. Velen proberen het land te ontvluchten of toch in elk geval hun kinderen in veiligheid te brengen. De Nederlandse regering besluit een beperkt aantal vluchtelingen toe te laten in 1938. Nederland wil slechts een transmigratieland zijn; het is de bedoeling dat de meeste kinderen doorreizen naar bijvoorbeeld Engeland en de Verenigde Staten. Van de 2000 kinderen die naar Nederland zijn gekomen, blijven er zo’n 1300 achter in Nederland. Naar schatting heeft de helft van hen de oorlog overleefd.
Familiebanden
Wolfgang Kotek (1930) is een vluchtelingenkind uit Wuppertal. Hij komt terecht bij een Joods gezin in Apeldoorn en spreekt natuurlijk geen woord Nederlands. Daar gaat hij naar school. De onderwijzeres let extra op hem, om hem goed op te vangen. Wolfgang: “En dat is allemaal voortreffelijk verlopen.”
Ondanks de vele familiebanden tussen Duitsland en Nederland mochten de vluchtelingen niet bij familie verblijven. Aanvankelijk brengt de regering de kinderen liever onder in tehuizen zodat ze er beter zicht op kunnen houden. Wel is het de bedoeling dat de familie de kosten van het verblijf van het kind betaalt. Na de Duitse inval in 1940 wordt de controle van de regering op deze kinderen minder en komen kinderen toch bij familie in Nederland terecht of worden ze ondergebracht in pleeggezinnen.
Bezetting
De Duitse bezetting van Nederland is voor veel vluchtelingenkinderen angstaanjagend. Het gevaar waarvoor ze gevlucht zijn komt achter ze aan. “Ik weet me nog te herinneren dat alle colonnes over de Zutphensestraat in Apeldoorn binnen kwamen. Het was iets heel macabers,” vertelt Wolfgang. Mirjam woont dan inmiddels in een Amsterdams pleeggezin. “Wij woonden op een gracht. Ik zie nog voor me, hoe ze binnenmarcheerden. Met hun uniformen en dat marcheren en zingen.” Ruth’s ouders vragen of de kinderen terugkomen naar Duitsland, nu de oorlog in Nederland is uitgebroken. Maar dat lukt niet want de grenzen zijn gesloten.
Mirjams oudere zus woont in Amsterdam. Als zij trouwt in 1942 mag Mirjam bij hen komen wonen in Amsterdam-Oost. In 1943 wordt ze met haar zus en zwager bij één van de grote razzia’s opgepakt en naar Westerbork gestuurd.
Veertien pleeggezinnen
Wolfgang wordt in de oorlog geholpen door dr. Hans Calmeijer, een hoge Duitse ambtenaar. Hij verdonkeremaant een verplicht medisch attest over Wolfgangs besnijdenis. Zo redde Calmeijer enkele honderden joden van de ondergang. Wolfgang hoeft hierdoor na 1942 geen ster meer te dragen en hij mag de verplichte joodse school, die hij een jaar lang had bezocht, verlaten.
Uiteindelijk heeft hij in veertien pleeggezinnen gezeten in Nederland. “Omdat men mij kwijt wilde, ergens ben je toch een lastpost. Het was de tijd waarin het voedsel gerantsoeneerd werd. Ze kregen voedselbonnen, alles was krapjes. En één kostganger minder, dat was toch één kostganger minder. Dát speelde ook een rol.” Door de oorlog kan hij niet echt kind zijn.
Auschwitz
Ruth wordt in 1943 vanuit Westerbork met haar zus op transport gesteld naar Auschwitz. Eerder heeft ze via het Rode Kruis vernomen dat haar ouders daar ook zijn. “Ik heb nog een kaart gehad die was geschreven door mijn moeder. Dat zag ik aan het handschrift: ‘Vader en ik zijn in Auschwitz, het gaat ons goed, we moeten werken’. Meer stond er niet op. We vonden het helemaal niet erg om te gaan want dan zagen we mijn ouders terug.” Later hoort ze pas dat mensen gedwongen werden die kaarten te sturen. “Ik keek naar elke vrouw in een gestreepte jurk, die ik tegenkwam. ‘Heb jij Frieda Binheim gekend?’ En dan ze keken me aan of ik van de maan kwam. Alsof ik een hele stomme vraag stelde!”
Vermoord
Een groot deel van de familie van Wolfgang Kotek overleeft de oorlog niet. Zijn vader wel, die weet te overleven door in Nederland onder te duiken. Zijn ouders zijn expres gescheiden in 1940. Omdat zijn moeder niet van Joodse komaf is, kan ze zo de oorlog overleven. Later trouwen ze weer. De ouders van Mirjam Weitzner-Smuk zijn in 1944 in Auschwitz vermoord. Ook haar zus en zwager hebben de oorlog niet overleefd. Mirjam zelf overleeft vijf kampen: Westerbork, Bergen-Belsen, Theresienstadt, Auschwitz en Märzdorf. Ruth Binheim en haar zus Hanna hebben veel steun aan elkaar en overleven zo het kamp. Hun ouders zijn er in 1942 vermoord en haar broer Hans-Werner komt om in Mauthausen in 1941.
Regie: Yaèl Koren
Tekst en research: Hannah Dogger
Uitzending: do 24 april 2014, 21.30 uur, Nederland 2.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: