Kleinschalig
Voor de oorlog is de zorg voor pasgeborenen, zieken en bejaarden aan de onderkant van de samenleving nauwelijks geregeld. De overheid houdt zich afzijdig en de armen zijn voornamelijk aangewezen op hulp vanuit de kerk. Ze kunnen hiervoor aankloppen bij de kruisverenigingen. Na de Tweede Wereldoorlog verandert dit, zorg wordt een taak voor de overheid. In de praktijk blijft de kleinschaligheid van de kruisverengingen echter bestaan. Huisarts en wijkverpleging komen bij de mensen thuis en houden zo gezamenlijk een oogje in het zeil. Het gezin geldt in die jaren als hoeksteen van de samenleving en ondersteuning daarvan is van groot maatschappelijk belang. Als de huisarts of de wijkverpleging in een gezin waarneemt dat de moeder de zorg voor de kinderen niet aan kan door ziekte, schakelt hij rechtstreeks de gezinszorg in. De lijntjes zijn kort, de zorg altijd dichtbij. Een gezinsverzorgster is de hele dag aanwezig in het gezin. Ze doet niet alleen het huishouden en de boodschappen, ze kookt ook, brengt de kinderen naar school en geeft ze bij thuiskomst een kopje thee en een kaakje. Zo is er altijd luisterend oor, ook als moeder er even niet is.
Efficiënter
Ook de bejaardenzorg wordt in de jaren na de oorlog door de overheid ter hand genomen. Er komen verzorgingstehuizen waar bejaarden hun oude dag kunnen doorbrengen. De overheid stelt één voorwaarde: je moet helemaal gezond zijn wil je in aanmerking komen voor een plek in zo’n tehuis. Eind jaren zestig blijkt dat de vraag naar een plek in het verzorgingstehuis groter is dan het aanbod en de kosten rijzen de pan uit. Als dan begin midden jaren zeventig ook het economisch tij omslaat, dienen zich de eerste beleidsveranderingen aan. Alleen ouderen met gebreken mogen naar het verzorgingstehuis, langer thuis blijven wonen wordt de norm. De overheid stelt hier in eerste instantie wel geld voor beschikbaar, dat terechtkomt bij de gezinsverzorging die daarmee ook de bejaardenzorg er als taak bij krijgt. Het is gedaan met de kleinschaligheid. Het moet efficiënter, de kruisverenigingen moeten fuseren.
Bezuinigen
De toenemende vergrijzing en de aanhoudende economische malaise en zorgen ervoor dat verdere bezuinigingen nodig zijn. Het budget gaat naar beneden en de gezinsverzorgsters komen niet meer toe aan de taken waar ze voor opgeleid zijn: het opvangen van kinderen. Geen thee, geen kaakje, niet eens koken, er moet vooral gepoetst worden. Zelfs in meerdere huizen per dag, want ook op het aantal uren dat aan één huishouden mag worden besteed wordt gekort. Ondanks de enorme protesten die in de jaren tachtig plaatsvinden in Den Haag, moet de zorg nog altijd efficiënter, de zorginstellingen worden alsmaar groter. De verzorgingsstaat heeft via de zorgzame samenleving plaatsgemaakt voor de participatiemaatschappij.
Haar eerste dag in de gezinsverzorging
“Toen ik de keuken in kwam schrok ik toch wel even, dat was nou echt een mannenhuishouding. Wilt u wel geloven dat ik een ogenblik zin had hard weg te willen lopen? Waar moest ik beginnen? Ik heb toen echt even aan de cursus gedacht”, aldus de pas opgeleide gezinsverzorgster uit dit propaganda filmpje, gemaakt in 1955 in opdracht van de Katholieke Gezinszorg. De gezinsverzorgster verving tijdelijk de moeder in het gezin bij ziekte of andere nare omstandigheden.
De beelden, gemaakt door Filmcentrale Katholieke Arbeiders Beweging (KAB), geven de eerste werkdag weer van een pas opgeleide gezinsverzorgster, afgewisseld met beelden van de opleiding. De voorbeeldige gezinsverzorgster komt op haar eerste dag terecht bij een keurig gezin met lieve kinderen. Stapje voor stapje brengt ze weer orde in het gezin door te zorgen voor de kinderen en alle huishoudelijke taken op zich te nemen. Ondanks de bergen afwas en de zorg voor de kinderen heeft de gezinsverzorgster alles onder controle en geniet ze volop van al haar taken.
Vandaag de dag bestaat het vak gezinsverzorgster niet meer, maar halverwege de jaren ’50 werden meisjes nog volop aangespoord om dit beroep te gaan beoefenen. Ook in deze film doet de gezinsverzorgster aan het einde een oproep aan jonge vrouwen: “jullie hebben gezien wat we doen, maar vooral hoe nodig we zijn. Als je jong bent en je wat voor anderen over hebt, vraag dan inlichtingen over de opleiding tot gezinsverzorger bij de nationale katholieke gezinszorg in Utrecht”.
De opleiding tot gezinsverzorgster
“Het was echt gezellig, we gingen dan met elkaar tv kijken in de huiskamer. Ik weet nog dat we dat soms stiekem deden”, vertelt Griet Top. Ze haalt herinneringen op aan de speciale school voor gezinsverzorgsters in Drenthe in de jaren ’70.
In Van Gewest tot Gewest zien we hoe het leven van de jonge meisjes draait om hun opleiding. Ze wonen in het internaat naast het schoolgebouw met als centraal punt: de gemeenschappelijke huiskamer. In het schoolpand zit een lokaal vol fornuizen. Strak in uniform zien we de meisjes hier aardappelen schillen. Griet: “We kookten samen, aten samen, je deed eigenlijk alles samen.”
Tijdens de les handarbeid zien we een jongen stiekem naar binnen gluren. Een school vol jonge meisjes blijft natuurlijk niet onopgemerkt. Griet vertelt over de jongensopleiding die iets verderop ligt: “Ik weet ook nog wel de gezamenlijke avonden met de vliegeniersschool. Er werd niet gedronken hoor, dat mocht niet.”
Naast koken en handarbeid krijgen de meisjes ook les over het huwelijk en de plek van het gezin in de samenleving. Gezinsverzorging gaat veel verder dan wassen en koken, zoals één van de leerlingen fel beargumenteert: “We moeten ons met de kinderen bemoeien en bijvoorbeeld met de zieke moeder, maar daar denken ze vaak niet aan. Als wij het eten maar op tijd op tafel hebben.”
De school in Eelde is in de jaren ’80 slachtoffer van de bezuinigingen. De zorg raakt gespecialiseerd, er is geen behoefte meer aan de opleiding die zij geven. De gebouwen die in 1969 zijn neergezet worden gesloopt, er staan nu woningen. Verzorgsters die de hele dag een gezin bijstaan, zijn uit de tijd geraakt.
Zorg voor iedereen
“Het Groene Kruis bleek een zegen te worden voor de zieke mens. Wijkverpleging en gezinsverzorging zijn begrippen geworden.” Tijdens het 60-jarig jubileum in 1960 kijkt het Groene Kruis tevreden terug op haar werk in de wijken. Zoals hier, in de gemeente Lange Ruige Weide in Zuid-Holland. Plaatselijke dokter Poolman wilde een vereniging voor het verplegen en verzorgen van zieken, ongeacht de godsdienstige levensbeschouwing van de leden.
Het Witte Kruis, Wit-Gele kruis, Oranje Kruis, Oranje-Groene Kruis en het Groene Kruis. Het zijn allemaal kruisverenigingen die plaatselijk zorg boden. Dat gebeurde vaak vanuit het katholieke of protestantse geloof, maar al snel kwamen er ook neutrale kruisverenigingen. In het begin lag er veel focus op het verbeteren van hygiëne, later waren de kruisverenigingen vooral bekend van de wijkverpleging, de gezinsverzorging en de kraamcentra. Elk dorp had haar eigen verenigingsgebouw en zorg was kleinschalig georganiseerd. Dames in uniform reden op hun brommertjes van gezin naar gezin en kenden het hele wel een wee van het betreffende gebied. Zorg voor de jongsten, zorg voor de oudsten en voor de moeder die ziek in bed lag. Om zorg te krijgen moest je wel lid zijn van de kruisvereniging. Was je dat niet? Dan werd je dat gewoon ter plekke.
Al vanaf de jaren ’30 werd zorg steeds meer gesubsidieerd door de overheid, waardoor het religieuze karakter langzaamaan op de achtergrond raakte. Het kruiswerk professionaliseerde, werd grootschaliger en in de jaren ’70 fuseerden de verenigingen. De kruisgebouwen verdwenen uit het straatbeeld en zorgcorporaties namen het werk over. De laatste jaren komen er juist weer campagnes om de wijkzuster terug in het dorp te krijgen. Wie weet worden de dames in uniform weer de spil in de wijk.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: