Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
15 april 2010

Nog steeds niet vrij

Dodenmars
Bekijk Video
26 min

“We hebben het overleefd”

Ontmoeting
In een Haags café zitten twee oude mannen te praten. Ze hebben elkaar net ontmoet en wisten niets meer van elkaar dan dat ze beiden in een concentratiekamp zaten. Binnen een paar minuten praten ze op vertrouwelijke voet; ze begrijpen elkaar en weten dat de buitenwereld hen niet goed begrijpt. Je moet het hebben meegemaakt.

Rob Cohen (84) overleefde Auschwitz en Albert van Dijk (86) overleefde Buchenwald en kamp Dora. Allebei maakten ze aan den lijve de laatste fase van de kampen mee: de dodenmarsen. Wanneer het Duitse Rijk aan het eind van de oorlog op instorten staat, jaagt men honderdduizenden concentratiekampgevangenen die nog op hun benen kunnen staan voor de oprukkende fronten uit.

Gedeporteerd
Tijdens de oorlog is Albert van Dijk in zijn woonplaats Kampen vaak betrokken bij relletjes. Wanneer hij weigert voor de Duitsers te werken, wordt de 18-jarige Albert naar eigen zeggen opgepakt als “asociaal, werkschuw tuig”. Via Buchenwald belandt hij in 1943 in kamp Dora, waar de gevangenen zich letterlijk dood werken in ondergrondse tunnels.

De jood Rob Cohen wordt in 1943 in Amsterdam opgepakt. De 17-jarige jongen wordt via Vught en Westerbork naar het vernietigingskamp Auschwitz gedeporteerd, “om daar vernietigd te worden,” vertelt hij.

Beiden mannen behoren in januari 1945 tot de ruim 700 duizend gevangenen die in de vele Duitse kampen op hun bevrijding wachten. Miljoenen joden, zigeuners en politiek gevangenen zijn dan al systematisch uitgemoord.

43357238

Niet in handen van de vijand

De Russen komen
Voorjaar 1944. Het Derde Rijk wankelt. In het oosten rukt het Rode Leger snel op. In juli van dat jaar bevrijden de Russen in het oosten van Polen het eerste Duitse concentratiekamp: Majdanek. Door de snelle opmars hebben de Duitsers niet de tijd het kamp te ontruimen en bewijsmateriaal te vernietigen waardoor Russische filmploegen de verschrikkingen van dit kamp – inclusief interviews met uitgeputte overlevenden- kunnen vastleggen en openbaar maken.

Bevel tot ontruiming
Het is de nachtmerrie van Heinrich Himmler en zijn SS. Als ook vanuit het westen de geallieerden Duitsland naderen, geeft Himmler het bevel dat de bedreigde kampen tijdig ontruimd moeten worden, bewijsmateriaal vernietigd en de nog ‘nuttige’ gevangenen te voet of per trein naar het centrum van Duitsland moeten worden overgebracht. Daar zijn de dwangarbeiders hard nodig om de oorlogsindustrie op gang te houden, weet ook Rob Cohen, die de evacuatie van Auschwitz meemaakt: “Ik dacht eerst dat ze ons kapot zouden maken, maar ze hadden ons nog nodig!”

Ten koste van alles moet worden voorkomen dat de gevangenen levend in handen van de vijand vallen. Niet alleen om hiermee de sporen van de massavernietiging uit te wissen, maar ook omdat de nazi’s bang zijn dat de bevrijde gevangenen anders vol wrok de wapens tegen Duitsland zullen opnemen. Wie nog lopen en werken kan, heeft waarde voor het Derde Rijk. Wellicht, zo is de gedachte bij Himmler, kunnen gevangenen zelfs als wisselgeld gebruikt worden bij eventuele vredesonderhandelingen met het Westen.

Eerst worden de kampen in Polen en de Baltische staten ontruimd. Al in de herfst van 1944 worden bijvoorbeeld de eerste gevangenen en industrieel materiaal uit het Auschwitz-complex in Polen naar het westen versleept, massagraven en documenten systematisch vernietigd en crematoria gesloopt.

Rob Cohen
Rob Cohen

Dodenmars uit Auschwitz.

Het ‘Kanada-lager’
In januari 1945 staat het Derde Rijk op instorten. De geallieerden rukken zowel uit het oosten als westen snel op en dwingen de Duitse troepen zich steeds verder terug te trekken naar het midden van het Rijk.
Cohen zit op dat moment in “het Kanada-lager” van Auschwitz en moet de bagage van de nieuw aangekomen gevangenen - die naar de gaskamers moeten- doorzoeken en sorteren. Naar eigen zeggen het beste baantje van het kamp: “Iedereen had altijd honger, maar wij hadden daar geen last van.” In de bagage is namelijk altijd iets eetbaars te vinden, net als goede kleding en schoenen.

Alles wat nog enigszins kan lopen
Op 18 januari zijn de Russen Auschwitz zo dicht genaderd, dat het bevel tot algehele ontruiming wordt gegeven. Alles wat nog enigszins kan lopen, moet vertrekken, zegt Cohen: “Ik vertrok met een groep van zo’n pakweg duizend man. Het was 22 graden onder nul.” De mensen hebben alleen maar hun versleten gevangeniskleding aan en lopen op houten schoenen met ijzeren veters. Maar Cohen heeft dankzij zijn baantje extra ondergoed, goede schoenen en een aantal worsten “georganiseerd”. Het heeft zijn leven gered, daar is hij nu van overtuigd.

Alleen de zieken blijven in het kamp achter. Velen worden door de SS vermoord of bezwijken aan hun ziekte voordat de Russen het kamp op 27 januari bevrijden.

Colonnes van uitgemergelde mannen en vrouwen
In het barre winterweer worden de eindeloze colonnes van uitgemergelde mannen en vrouwen in hun gestreepte gevangenispakken door SS’ers met honden en zwepen naar het westen gedreven. Om de Russen voor te blijven, ligt het tempo hoog. Sommige groepen leggen honderden kilometers te voet af. Duizenden sterven van honger en uitputting. Zeker omdat diegenen die niet meer verder kunnen, door de SS zonder pardon worden afgeschoten, vertelt Rob Cohen: “Die lieten ze gewoon aan de kant van de weg liggen.”

43357315

Helletocht per trein

Ten hemel schreiend
Cohen’s groep wordt na een onafgebroken voettocht van twee dagen op transport gesteld: “We werden met zo’n 70 tot 80 man in een open goederenwagon gepropt. Het was hartstikke koud. Tien dagen zijn we in diezelfde trein gebleven. Het was ten hemel schreiend.” Er spelen zich gruwelijke taferelen af in de trein, vertelt Cohen: “Als iemand overleed werd hij meteen uitgekleed.” De vodden worden door anderen aangetrokken en het nog warme lichaam als hoofdkussen gebruikt: “Je kunt het nu haast niet geloven maar als de lichamen uiteindelijk zo stijf waren geworden dat er niets meer mee te beginnen was, werden ze overboord gegooid.”

Cohen zit samen met zijn kameraden van het ‘Kanada-lager’ in een wagon. Ze zijn sterker dan de rest van de uitgemergelde gevangenen en kunnen zich een comfortabelere plek in de propvolle wagon bevechten. Bovendien hebben ze nog steeds hun worsten, dus echte honger hebben zij niet. De rest wel: “Die stakkers verrekten van de honger,” vertelt Cohen geëmotioneerd, die getuige is van een aantal gevallen van kannibalisme in de trein. Toch deelt hij zijn worsten niet: “Als het om je leven gaat, bestaat er helemaal geen solidariteit. Verschrikkelijk.”

Ze konden ons nergens kwijt
De tiendaagse helletocht zonder eten, drinken of beschutting tegen de kou gaat dwars door Tsjecho-Slowakije en Duitsland. Volgens Cohen lukt het de Duitsers niet de gevangenen in een ander concentratiekamp te lozen: “Die kampen zaten al tot de nek toe vol met gevangenen en wilden ons niet hebben. Ze konden ons nergens kwijt.” Uiteindelijk kunnen ze terecht in Mittelbau-Dora, een onderaards concentratiekamp, midden in het Duitse Harzgebergte. Als de ‘dodentrein’ aankomt hebben velen het niet overleefd. De rest is meer dood dan levend. Degenen die nog instaat zijn om te werken, zoals Rob Cohen, worden de ondergrondse tunnels ingejaagd. De rest verdwijnt – soms nog via de ziekenbarak- de massagraven in.

Andere Auschwitzgevangenen belanden in concentratiekampen als Gross-Rosen, Buchenwald en Sachsenhausen. De hele operatie – in totaal 130 transporten- duurt weken en zeker 15 duizend gevangenen sterven onderweg.

Albert van Dijk
Albert van Dijk © nvt

Nieuwe evacuaties

Geluk
Albert van Dijk is, na maandenlange slavenarbeid in Kamp Dora, overgeplaatst naar een klein bijkamp in Nuxei, waar een nieuwe spoorbaan wordt aangelegd. Ook hier is het leven een hel; zwaar werk, veel slaag, ijzig koud en nauwelijks te eten. De meesten bezwijken snel. Maar ook Van Dijk heeft geluk; hij krijgt een licht baantje als stoker op een locomotief. Het is er warmer en via zijn burgerbaas krijgt hij soms wat eten en kleding toegestopt. In de verte hoort hij het gedonder van geallieerd geschut: “Je wist dat ze onderweg waren. Maar als we geweten hadden dat het nog zolang zou duren, hadden we misschien de moed opgegeven.”

Kamp na kamp ontruimd
Het is ondertussen april 1945. De geallieerden trekken steeds verder het Duitse Rijk in, richting Berlijn. Dat wat al maanden in de praktijk wordt gebracht, verwoordt SS leider Heinrich Himmler op 14 april nog eens in een expliciet en schriftelijk bevel: ‘Van overgave kan absoluut geen sprake zijn… Geen gevangene mag levend in handen van de vijand vallen.’ En dus ontruimen de Duitsers wanhopig kamp na kamp, 100 duizenden worden op dodenmarsen gestuurd. De wegen richting centraal Duitsland liggen bezaaid met lijken.

De nog overgebleven concentratiekampen barsten ondertussen uit hun voegen: gevangenen slapen met zijn drieën op een brits, er heersen besmettelijke ziektes als tyfus en er is een groot gebrek aan voedsel. De sterfte in de overgebleven kampen is massaal.

Dwars door de Harz
Op 7 april moet ook Albert van Dijk vertrekken. Samen met zo’n duizend medegevangenen uit de bijkampen van Dora moet hij te voet het Harz-gebergte door, richting Berlijn. Bagage hebben ze niet vertelt hij: “Alleen vodden van kleren, die volkomen versleten waren. Zo’n gestreept pak, een zebrapakje. En houten klossen onder je voeten, samengebonden met een ijzerdraadje,” vertelt hij: “Achter in de colonne hoorde ik de eerste geweerschoten. Die waren bedoeld voor de kameraden die niet meer verder konden en ergens waren gaan liggen.” De marscolonne loopt dagenlang over smalle bergpaadjes, langs steile afgronden. Eten en drinken is er niet. Slapen doen ze onder de blote hemel of als haringen in een ton samengepakt in verlaten gebouwen.

Onderweg reageert de Duitse bevolking zeer vijandig op de gevangenen, zegt Albert: “Hen was altijd verteld dat de mensen die in de concentratiekampen waren opgesloten allemaal misdadigers en ander gespuis was. Niemand gooide ons een stukje brood toe of zette een emmer water voor ons neer. Ze scholden ons uit en bespotten ons. Degene van ons die probeerden te vluchten werden door de bevolking gegrepen en voor onze ogen doodgeslagen.”

43357362

Weer in de trein

Steeds maar verder
Na drie dagen worden de gevangenen in een trein geladen. Bij verschillende stations wordt langdurig halt gehouden. De treinen hebben veel last van bombardementen door geallieerde vliegtuigen. Het is ondertussen bloedheet maar de deuren van de wagons blijven dicht. Water wordt niet verstrekt en de gevangenen mogen niet naar buiten om hun behoeften te doen, vertelt Van Dijk: “Dus je deed het in je broek, op de grond. Het stonk er natuurlijk ontzettend.” Ook in deze trein sterven de gevangenen bij bosjes.

Na een paar dagen stopt de trein weer. In het plaatsje Letzlingen. Nu gaan de deuren opeens wel open en de SS-bewaking maakt zich uit de voeten. Albert van Dijk is ervan overtuigd dat de oorlog en daarmee zijn helletocht voorbij zijn. Veel gevangenen vluchten naar de omliggende bossen. Hun ‘bevrijding’ blijkt van korte duur. De meesten worden al snel gepakt door dolgedraaide jongens van de Hitler Jugend en militairen. Velen worden ter plekke doodgeschoten of doodgeslagen.

En weer een voetmars
Van Dijk heeft geluk. Als hij zich overgeeft, wordt hij niet vermoord maar terug naar de trein gebracht: “De terugweg was gemarkeerd met doodgeschoten gevangenen”, vertelt hij. Zijn dodenmars blijkt nog helemaal niet ten einde. Ze moeten te voet weer verder. Bijna twee weken lang, de Elbe over. Pas op 24 april wordt hij vlakbij de Duitse hoofdstad door de Russen bevrijd: “Met ongeveer duizend man zijn we op mars gegaan. Nergens had men ons onderdak willen geven, zelfs geen slok water gegund tijdens deze barre tocht. We bleven nog met een kleine vijftig mensen over. De rest was op ellendige wijze omgekomen.”

Het drama van Gardelegen
Hoezeer Van Dijk geluk heeft gehad, hoort hij jaren later van een kameraad, die bij de vlucht in Letzlingen is opgepakt. Hij belandt in het plaatsje Gardelegen, waar hij in een met gevangenen afgeladen boerenschuur wordt opgesloten. Daarna gooit de SS handgranaten naar binnen, schiet haar machinegeweren erop leeg en steekt de schuur in brand. Als de Amerikanen de volgende ochtend Gardelegen bevrijden vinden ze ruim duizend verkoolde lichamen. Stille getuigen van een krankzinnige slachtpartij. Volgens Van Dijk overleeft zijn kameraad door zich onder de lijken te verstoppen. “Ik heb me daar geluk gehad”, vertelt hij nu: "Dit had mij dus ook kunnen overkomen.”

43357370

Bevrijding

De eerste SS Baubrigade
Ook de dodenmars van Rob Cohen eindigt niet in de ondergrondse tunnels van Dora. Na een aantal weken wordt hij via twee andere kampen ingedeeld bij de Eerste SS Baubrigade: een mobiele eenheid die per trein gebombardeerde spoorrails moet repareren. Begin april moet ook Cohens eenheid op de vlucht voor de oprukkende geallieerden. Onder voortdurende beschietingen en bombardementen, eindigt de treinreis via Berlijn, Pilsen en Mauthausen na een maand in het Oostenrijkse Steyer, waar ze op 5 mei door de Amerikanen worden bevrijd.

Tot op de laatste dag
Tot op de laatste dag van de oorlog hebben de Duitsers hun krankzinnige dodenmarsen doorgezet. Exacte cijfers zijn niet te geven, maar naar schatting komen in die laatste oorlogsmaanden rond de 250 duizend gevangenen om het leven; door honger, kou, uitputting of doodgeschoten omdat men niet meer verder kan. De nog levende gevangenen zitten onder erbarmelijke omstandigheden opeengepakt in de laatst overgebleven concentratiekampen, als Bergen Belsen en Dachau. Meer dood dan levend wachten op ze op hun Amerikaanse en Britse bevrijders.

Nu 65 jaar later delen Rob Cohen en Albert van Dijk de ervaringen die ze hebben getekend. Naar eigen zeggen heeft Cohen geen last meer van een oorlogstrauma. Veertig jaar heeft hij er niet over gesproken, totdat hij wordt geïnterviewd voor de Shoah-project van Steven Spielberg. Sindsdien reist hij het hele land door en bezoekt middelbare scholen om zijn verhaal te vertellen. Ook Van Dijk praat veel over zijn ervaringen, ook in het buitenland. Hij worstelt wel met zijn verleden. In het Haagse café legt hij ontroerd zijn hand op die van Cohen en zegt: “Ik was een gevangene achter tralies en prikkeldraad. Nu 65 jaar later, ben ik nóg een gevangene, maar nu op vrije voeten.”

Tekst en research: Carolien Brugsma
Samenstelling en regie: Godfried van Run

Geïnterviewden Bronnen
  • Rob Cohen
    Rob Cohen
  • Albert van Dijk
    Albert van Dijk
  • Ruth Lamprecht
    Ruth Lamprecht
  • Otto Mewes
    Otto Mewes
  • The Death marches, January-May 145. Who was responsible for what?

    Daniel Blatman, 'The Death marches, January-May 145. Who was responsible for what?' in: Holocaust, critical concepts in historical studies, vol.6 (new York 2004).

  • Het koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog, deel 10b, 2e helft

    Dr. L. De Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog, deel 10b, 2e helft (Den Haag 1982).

  • Niet klein gekregen

    Rob Cohen, Niet klein gekregen: Mijn overwinning op de nazi’s (Laren 2007).

  • Krieg, Gesellschaft un KZ: Himmlers SS-Baubrigaden

    Karola Fings, Krieg, Gesellschaft un KZ: Himmlers SS-Baubrigaden (Paderborn 2005).

  • Produktion des Todes

    Jens-Christian Wagner, Produktion des Todes: Das KZ Mittelbau Dora (Göttingen 2001).

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: