De afgelopen weken was de walvisvaart veel in het nieuws. Een actievoerderschip werd geramd door een walvisvaarder en zonk vervolgens, twee actievoerders stonden terecht voor het stelen van walvisvlees en actievoerders enterden een Japanse walvisvaarder. De confrontaties tussen actievoerders en activisten worden steeds gewelddadiger. Ondanks de internationale tegenstand doen IJsland, Noorwegen en Japan nog steeds aan commerciële walvisvangst. In Andere Tijden gaan we terug naar de tijd dat Nederland ook meedeed.
Op jacht naar traan en spek
Een nationale gebeurtenis
Op 26 oktober 1946 stonden de kades in de Amsterdamse haven afgeladen met belangstellenden. Het geluid van scheepstoeters schalde over het IJ en vanaf de wal klonk het Wilhelmus, opgevoerd door de Amsterdamse politiekapel. Ondanks het regenachtige herfstweer namen honderden mensen de moeite om de walvisjager Willem Barendsz een laatste groet te brengen. De Nederlandse kranten spraken zelfs van een nationale gebeurtenis. Pas over zeven maanden zou het Nederlandse schip weer terugkeren uit het Zuidpoolgebied, zwaar beladen met walvistraan, zo hoopten de mensen die schip en bemanning uitzwaaiden.
Hét project van herrijzend Nederland
Nederland was al weken in de ban van de walvisvaart, flink aangespoord door alle aandacht die er voor het vertrekkende schip was. In de dagen voor vertrek bezochten de Amsterdamse burgemeester en ook verschillende ministers het schip. Zelfs Prins Bernhard vereerde het schip, dat toen bijna gereed was, nog met een bezoek.
Dat de Willem Barendsz nogal wat losmaakte kan oud-walvisvaarder Anton Schols zich nog goed herinneren: ‘Mijn familie was enorm enthousiast, het was toch wel hét project van herrijzend Nederland.’ Zijn toenmalige werkgever toonde dan ook begrip toen Schols ontslag nam om op walvisjacht te gaan: ‘De directeur was mij zeer ter wille, het was immers in het landsbelang dus daar werd niet moeilijk over gedaan.’
Een vertrek om nooit te vergeten
Op weg naar de sluizen van IJmuiden bleek hoe het onder de bevolking leefde dat Nederland op walvisjacht ging. Schols is dat na al die jaren nog niet vergeten: ‘Het zag zwart van de mensen. Bootjes voeren met ons mee en langs de kant fietsten mensen mee om maar niks van het afscheid te missen’. Het is duidelijk: naast een schip dat op walvisjacht gaat en het door de oorlog verwoeste Nederland van vet en olie gaat voorzien, vertrekt er ook een symbool van nationale trots.
Een oud bedrijf herleeft
Dappere mannen in kleine bootjes
Met de expeditie van 1946 was ‘een oud Nederlands bedrijf’ weer opgepakt. In de 17e eeuw speelde Nederland een belangrijke rol in de walvisjacht, die toen nog in de Noordelijke ijszeeën plaatsvond. Overbevissing en toenemende concurrentie van andere landen zorgden ervoor dat Nederland die positie niet kon vasthouden.
Hoewel de walvisvaart in de eeuwen die volgden nauwelijks meer was bedreven, was de herinnering aan de hoogtijdagen van de Nederlandse walvisjacht nog steeds springlevend. Dit beeld werd onder andere in stand gehouden door de bekende schoolplaten waarop dappere mannen in kleine bootjes de walvissen te lijf gingen. Op enkele minder succesvolle pogingen na wees niets er op dat Nederland in de 20ste eeuw weer ter walvisvangst zou trekken, maar de Tweede Wereldoorlog bracht hier verandering in. Gretig verwezen de media dan ook naar het roemruchte verleden. Aan het succesverhaal kon nu eindelijk een nieuw hoofdstuk worden toegevoegd.
Muizenhapjes op de bon
Na de bevrijding lag Nederland in puin en was er aan veel zaken een groot tekort. Schols: ‘Wat er was, dat was op de bon, dat waren muizenhapjes. Daar kon je echt niet van leven.’ Vooral olie en vetten waren schaars en voor de productie van margarine en zeep waren die grondstoffen essentieel. Vroeger kwam dat uit het buitenland, maar dat was na de bevrijding nog niet mogelijk.
Ook de eigen veestapel was aanzienlijk geslonken, aldus Schols: ‘Er waren nog wel wat koeien, nog wel wat melk en roomboter, maar het was allemaal mondjesmaat.’ In het buitenland kampte men met dezelfde problemen. ‘Op de wereldmarkt hoefde je dus ook niet te zijn. Als het er al iets was, dan was het natuurlijk superduur’, zo vertelt Schols.
'Een groot wonder'
Het is toch geen walvisch?
Er was dus eigenlijk maar één oplossing: Nederland moest zelf het vet gaan halen, zelfs al moest men daarvoor naar de Zuidpool: door de intensieve jacht was er op het noordelijk halfrond nog nauwelijks een walvis te vinden. Dit was ook de gedachte van Versluys, de initiatiefnemer van wat zou uitgroeien tot de Nederlandsche Maatschappij voor de Walvisvaart (NWM).
Het idee om walvissen te jagen zou zijn geboren toen Versluys in de oorlog zat te vissen en werd aangesproken door een politieagent. Die wilde hem een bekeuring geven omdat een gevangen vis onder de maat zou zijn. Hierop antwoordde Versluys verontwaardigd: ‘Man, waar maak je je druk over? Het gaat toch niet om een walvisch?’ Of het werkelijk zo is gegaan is niet meer te achterhalen, maar vrij snel werden de plannen zo serieus dat een terugkeer van Nederland in de walvisvaart aanstaande was.
Van afgedankte tanker tot Willem Barendsz
Doordat ook de overheid welwillend tegenover het plan stond, kon in Zweden de oude tanker Pan Gothia worden opgekocht. Niet geheel toevallig werd het schip gedoopt tot Willem Barendsz, naar de Nederlandse ontdekkingsreiziger. Barendsz slaagde er weliswaar niet in om zijn doortocht naar Azië te vinden, maar bracht wel het gebied in kaart. Ook maakte hij melding van de vele walvissen die in de poolzeeën rondzwommen en waarop kon worden gejaagd.
In de zomer van 1946 werd er in de Amsterdamse haven met man en macht gewerkt om het schip klaar te maken voor de walvisjacht. De Willem Barendsz zou een modern fabrieksschip worden, waarop de gevangen walvissen tot traan konden worden verwerkt. Voor de jacht zelf werden oude marineboten opgekocht en omgebouwd tot jaagboten, die zo de Nederlandse vloot compleet maakten. Schols: ‘Het was geen nieuw schip, wij kregen een afgedankte tanker, maar het was natuurlijk al een groot wonder dat wij in staat waren om zo’n schip in de vaart te brengen.’
Noren
Er was echter wel een probleem. De hoogtijdagen van de Nederlandse walvisvaart waren in 1946 al lang vervlogen en eigenlijk wist niemand hoe je walvissen moest vangen. ‘Wij Nederlanders wisten de ballen niet meer van de walvisvaart. Van de moderne walvisvaart hadden wij geen kaas gegeten.’ Daarom moest er hulp en ervaring komen van Noorse zijde.
De Noorse regering was echter niet al te welwillend om Nederland te helpen en deed dan ook alles om het Noren te verbieden in Nederlandse dienst te gaan. Toch kon dit niet voorkomen dat een groot deel van de bemanning van Noorse komaf was. Zij hebben de Nederlanders weer geleerd hoe walvissen te vangen, aldus Schols: ‘Die Noren hadden eigenlijk alle leidinggevende functies aan boord.’
Een reis vol problemen
Alles voor de bonus
De eerste reis verliep niet zonder problemen, zo weet oud-walvisvaarder Huub Vester zich nog te herinneren. ‘Tot aan Kaapstad ging alles zonder problemen. Goed eten en drinken, normale werktijden, alles was goed.’ De problemen begonnen pas toen de vangst begon.
De Nederlandse kapitein Klaas Visser moest de leiding delen met de Noorse expeditieleider Jespersen. Vester: ‘Die Noor nam alles over, Kapitein Visser had verdomd niets meer te vertellen.’ Het boterde niet tussen die twee en hierdoor ontbrak het nog wel eens aan leiding. Daarnaast vocht Kapitein Visser ook nog eens een strijd uit met scheepsdokter Melchior, die meermalen aandrong op verbetering van de hygiëne.
Iedereen wordt ingezet
De orders uit Nederland waren echter duidelijk: er moesten zoveel mogelijk walvissen worden geschoten. Zeker toen de vangst na een maand minder groot dan verwacht bleek, werd iedereen ingezet om te helpen met het verwerken van de walvissen. Vester: ‘We hadden gewoon te weinig mensen aan boord. Alle mensen die voor de accommodatie zorgden, onze wasbaas, zijn maatje, de hutjongen, de secundaire mensen in de machinekamer, alles werd naar het dek gehaald.’ Geklaagd werd er niet, want een grote vangst was ook in het belang van de bemanning, zo zegt Vester: ‘Die mensen deden het graag, want er werd bonus gemaakt. Die bonus bracht naderhand geld op.’
Een vuile vieze rotzooi was het
Dat iedereen werd ingezet op het dek bleef volgens Vester niet zonder gevolgen: ‘Op een gegeven moment was alles vies, de wc’s deden het niet meer. Overal stond een paar centimeter water, met drek uit de overgelopen wc’s erin. Kapitein Visser had daar op moeten toezien, maar die had ‘t niet onder controle. De bemanning werd opgehitst door de Noorse onderkapitein, die spoorde iedereen aan nog meer te werken, voor de bonus. Een vuile vieze rotzooi was het.’
Daarnaast waren er nog de problemen met de Noren, maar ook de bemanning van de Faeröer-eilanden. Zij waren door de NWM aan boord gehaald toen er op het laatste moment nog Noren afhaakten. Het was niet altijd even makkelijk werken met de Faeröers weet Schols: ’Het waren hele aimabele mensen, dat is het punt niet. Maar zij kwamen uit een enorme armoede, op dat eiland. Ik denk niet dat ze thuis ook een douche hadden. Als ze een leeg tinnetje van sigaretten hadden, dan gooiden ze dat maar in de afvoer van de WC. Nou, dan kan je wel nagaan dat-ie binnen de kortste keren verstopt zat.’
Publiciteit rondom de Willem Barendsz
Walvissen aan de lopende band
In het vaderland bleef dit alles tijdens de reis onopgemerkt. Dat was te danken aan de pr-machine van de maatschappij en de Nederlandse overheid. Betaald door de regering maakte journalist Jaap Kolkman de reis mee en bediende hij de Nederlandse pers van positieve berichten: de walvissen waren vetter dan verwacht, werden aan de lopende band gevangen en de sfeer aan boord was uitstekend.
Na terugkomst in Nederland kwam Kolkman’s boek uit dat een beeld schetste van de expeditie zoals de NWM en overheid dat graag zagen. In het boek repte Kolkman met geen woord over de problemen die zich tijdens de eerste expeditie hadden voorgedaan. Een heel ander verhaal kwam er van scheepsarts Melchior, die ook met een boek kwam.
De affaire Melchior
De maatschappij en de Nederlandse overheid deden er alles aan om die negatieve berichtgeving tegen te gaan, maar uiteindelijk kwamen toch alle gebreken aan het licht toen het boek van Melchior verscheen. Te weinig personeel en ervaring, verwaarloosde hygiëne en falen van de scheepsleiding, dat waren de belangrijkste punten uit het boek van de scheepsdokter.
Na de publicatie barstte een storm van verontwaardiging los en kreeg Melchior heel wat over zich heen. Op kritiek zat niemand te wachten omdat het toch een zaak van nationale trots betrof. Gaandeweg bevestigden echter steeds meer mensen de kritiek van Melchior. Op zo’n manier hoefde het allemaal niet meer, zo was de mening van een journalist van het Vrije Volk: ‘Het geld dat op deze manier is verdiend, stinkt. En waarlijk niet alleen naar walvistraan!’
De NWM moest uiteindelijk inbinden en erkennen dat er fouten waren gemaakt en Melchior werd gerehabiliteerd. Geheel terecht, zo vindt Vester: ‘Melchior heeft alles vanuit hygiënisch en medisch oogpunt geschreven. Ik kan vertellen, er zat geen woord Spaans bij.’ Schols is wat laconieker: ‘Ach, iedereen wist wel dat er iets moest gebeuren. Als Melchior een kerel was geweest had hij zelf een bezem gepakt om de boel schoon te maken.’
Walvis in Zicht
Ondanks alle negatieve publiciteit bleef de aandacht voor de Willem Barendsz groot. ‘Walvis in Zicht’, de Polygoonfilm die door Hannes de Boer aan boord gemaakt was, bleek een enorm succes. Honderdduizenden mensen maakten in de bioscoop kennis met de Willem Barendsz en haar bemanning.
De film, geproduceerd in opdracht van de walvisvaartmaatschappij en de Nederlandse overheid liet een geromantiseerd beeld van het leven aan boord zien van de Nederlandse trots in de Zuidzee. Vester: ‘Ja, ook ik heb de film gezien, ik zit er namelijk zelf ook in!’
Een moeilijke start
Los van alle publiciteit, kon de eerste reis financieel gezien een succes worden genoemd. De aandeelhouders waren tevreden, net als de regering, die nu weer beschikte over een voorraad traan. Zo kon de Willem Barendsz na een moeizame start in de jaren die volgden steeds weer opnieuw uitvaren om de bevolking van traan te voorzien.
De laatste walvisvaarders
IJsbergen
Albert Veldkamp is vanaf de derde reis mee geweest en heeft negen jaar gevaren. Als stuurman was hij vooral werkzaam op de brug, hij hield zich bezig met de navigatie. Ze moesten voorzichtig langs de ijsbergen navigeren, maar dat is altijd goed gegaan. “Je moest constant op je qui-vive zijn.” Het was wel koud, maar ze hadden warme kleding: een zware katoenen jas met aan de binnenkant schapenwol. Tegenwoordig heb je veel lichtere textielmaterialen.
Neptunus
Het schip was zo’n vier weken onderweg naar Antarctica. Het was heel ontspannen aan boord. Er was wel eens een sportmiddag. Bij de evenaar kwam Neptunus aan boord, dan was er een Neptunusfeest. Aan boord was een winkel waar je van alles kopen kon. Er was een bankwerkerij, een smederij, er waren duikers aan boord om de schroef los te maken als ze ergens in gevaren waren. Er was een doka. Het schip was volledig selfsupporting, eigenlijk een soort dorp. Maar tijdens de vangst was het hard werken: 12 uur op, 12 uur af. Op de terugweg werd het schip schoongemaakt en geschilderd.
De eerste walvis
Toen de eerste walvis aan dek werd gehesen is Veldkamp meteen gaan kijken. Hij wilde het dier aanraken. In het water zie je natuurlijk maar een klein deel van zo’n beest. Op het dek zie je pas wat een enorme omvang ze hebben. Het dier werd opgehaald via de slipway, of walvisstraat.
Op het flensdek gaat de speklaag eraf, het karkas gaat naar het voorschip. Er zit veel bloed in een walvis. De flensers dragen laarzen met spijkertjes eronder want het dek wordt spekglad van het vet en het bloed. Maar als stuurman had je natuurlijk geen spijkertjes onder je laarzen, dat zou de stuurhut beschadigen. Dus je moest echt ontzettend uitkijken om niet uit te glijden op het dek.
Werken op de Willem Barendsz
Wentelteefjes
De eerste reis van Amelander Cor Gransbergen met de Willem Barendsz was in 1951. Hij werkte als arbeider en moest brokken walvis in de kookpotten gooien. Maar al gauw werd hij kok/ hofmeester en moest een potje koken voor de bemanning. Hij paste de etenstijden aan aan de visserij.
Hij bakte wentelteefjes van oud brood, lekker met suiker en kaneel. Dat vonden de mannen heerlijk in de vrieskou. Hij maakte ook flensjes en kroketten want die kon je makkelijk uit de hand eten. Het was vaak improviseren. Ze hadden veel Noorse schutters en kapiteins op de jagers. “De Noren waren gek op zoet, ze aten zo een half suikerbrood met een half pakje boter!”
Zuurkool met worst
De Zuid-Afrikaanse matrozen hadden moeite met het eten dat Gransbergen ze voorzette: zuurkool met worst. Dat vonden ze maar niks, ze griezelden ervan. Achteraf vindt hij het niet goed dat hij niet heeft geprobeerd iets te maken dat zij ook lekker vonden. De Noren hielden er wel van, die deden er suiker overheen. Hij had ook altijd een voorraadje drank staan, dat had hij verduisterd. Dan kwamen ze bij hem: “Heb je een doppie voor ons?” Zelf dronk hij niet.
Kraaiennest
De rasechte Schiermonikooger Tjidde Talsma ging als 18-jarige voor het eerst mee op de Willem Barendsz, in 1947, de tweede reis. Na een aantal jaren kwam hij op een jager terecht. Hij zat in het kraaiennest. Als er een walvis in zicht was, riep hij: “Whale over starboard!” Dan gooide de roerganger het roer om richting walvis. De walvis zwom weg en de achtervolging werd ingezet. Ondertussen probeerde de harpoenier het dier te raken.
“Het beste was natuurlijk als ‘ie geraakt wordt in het hart en op slag dood is. Maar soms waren er meerdere harpoenen nodig. Als de walvis geraakt was maar hard doorzwemt gaat hij er met de jager vandoor. Wat ook wel gebeurde is dat de vis met de lijn langs een scherpe ijsberg zwom in een ijsveld en dan werd de lijn doorgesneden. Dan moest je er weer opnieuw achteraan!”, aldus Talsma.
Achttien jaar Nederlandse walvisvaart
Wereldmarktprijs
Jarenlang werd de gehele traanproductie door de NWM verkocht aan het Voedselvoorziening Import Bureau. Dit overheidsorgaan kocht de traan op tegen de wereldmarktprijs en verkocht het door aan bedrijven als Unilever die er margarine van maakte. De Korea-oorlog die in 1950 uitbrak dreef de prijs van vetten op. Het bleef interessant om zelf walvissen te vangen want de behoefte aan vetten nam toe. De prijs liep op van £ 45 per ton traan in 1946, £ 100 in 1948 tot £ 141 per ton in 1951.
De Willem Barendsz II
In 1951 sloot de NWM een garantiecontract met de staat. Daardoor kon begonnen worden met de bouw van een nieuw schip, de Willem Barendsz II. Op 20 november 1951 werd de bouwopdracht gegeven aan scheepswerf Wilton-Feijenoord te Schiedam. Het schip was klaar op 9 juli 1955.
De Willem Barendsz II had tweemaal meer capaciteit om traan te bevatten dan de oude, en kon twee walvissen tegelijk verwerken. Ook kon op dit schip walvisvlees worden omgezet in vleesmeel. De Willem Barendsz I bleef in gebruik als tanker. Het aantal jagers werd vermeerderd tot achttien. De walvispopulatie was echter afgenomen en daarom werd het quotum voor Nederland verlaagd. De vangst van de Willem Barendsz II was niet hoger dan vroeger.
Geen succesverhaal
De prijs van traan ging intussen omlaag: in 1958 bracht een ton traan nog maar £ 73 op. Ook kwamen andere vetten beschikbaar, bijvoorbeeld zonnebloemolie. De walvisvaart was commercieel gezien geen succesverhaal meer, er moest zelfs geld bijgelegd worden.
Tot en met 1959 moest de overheid een bedrag van ƒ 34.000.000 bijpassen! Tussen 1946 en 1964 ondernam Nederland 18 walvisvaartexpedities. Er werden gemiddeld per keer 1400 walvissen gevangen. In totaal ving de Nederlandse expeditie in 18 jaar tijd ruim 26.000 walvissen: blauwe vinvissen, witte vinvissen, bultruggen en potvissen.
De liquidatie
Aflopende zaak
Het garantiecontract met de staat liep af in 1962. Door de afnemende walvisstand werden lagere quota afgekondigd door de IWC waartegen Nederland telkens fel protesteerde. Albert Veldkamp herinnert zich: “Er waren die eerste keren volop walvissen te zien, soms zag je er wel 200 bij elkaar zwemmen. Het werd steeds minder.”
Soms zagen ze vier dagen geen walvis. Er werd toen al gezegd: “Als je een andere baan kunt krijgen moet je het doen, want dit is een aflopende zaak.” Hij heeft nog tot 1959 doorgewerkt. Ook Anton Schols zag de walvisterugloop wel aankomen. “De grotere soorten waren er gewoon niet meer, het aantal vinvissen liep steeds verder terug en op mijn laatste reizen zag je van de blauwe vinvis nog nauwelijks exemplaren.”
Gesloopt
De NMW werkte na het aflopen van het garantiecontract met de staat toe naar een liquidatie. In 1964 werden het Nederlandse quotum en de Willem Barendsz II verkocht aan Japan. Het ging de Japanners echter vooral om het vangstquotum, het fabrieksschip hadden ze niet nodig. Dat bleef achter in Amsterdam. Na enig ombouwen werd het schip doorverkocht aan een Zuid-Afrikaanse maatschappij, die er vismeel, visolie en diepvriesvis mee produceerde. In 2001 is het schip gesloopt.
Research en tekst: Hannah Dogger, Sieger Verhart
Regie en samenstelling: Matthijs Cats
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: