Bijbelsmokkelaars

Het einde van de wereld
Met wagens die er op het eerste gezicht heel normaal uitzagen reden honderden Nederlandse gelovigen tientallen jaren lang naar het Oostblok. Stiekem volgeladen met bijbels en andere religieuze literatuur reden ze het avontuur tegemoet. ‘Je kwam uit Nederland door Duitsland, naar die grens en bij die grens was het einde van Europa, het einde van de wereld.’
Van het beschaafde, christelijke westen kwamen ze in het communistische en dus goddeloze oosten. Daar, zo wisten ze, was het woord van Marx boven het woord van Jezus gesteld. De kerk werd er gezien als vijand van de samenleving, als een overblijfsel van de oude orde. Predikanten werden er in het gevang gestopt, kerken gesloten en afgebroken.
In de Sovjet-Unie was dat inderdaad het geval. Daar was het religieuze leven vrijwel volledig verdwenen. Op een korte opleving tijdens de Tweede Wereldoorlog na werd religie massaal onderdrukt door de staat. Slechts een handjevol gelovigen wist aan vervolging te ontkomen. Hun bestaan werd min of meer gedoogd, maar hun carrièrekansen in de maatschappij waren nihil.
De situatie was anders in de landen in Oost-Europa die na de Tweede Wereldoorlog onder communistische heerschappij waren gekomen. De kerk werd daar niet zozeer verboden, als wel zo veel mogelijk onder controle gebracht van de staat. Vaak werd wel maar één kerk toegestaan – voor dissidente geluiden was geen plek. In Roemenië mocht bijvoorbeeld alleen de orthodoxe kerk blijven voortbestaan, maar die werd wel volledig onderhorig gemaakt aan de overheid. Andere kerken, bijvoorbeeld de protestantse gemeenschappen, werden vervolgd. Overigens gold dat vooral de kerkelijke leiding en de clerus: de gelovigen zelf hadden minder last.
In de DDR was het regime nog redelijk soepel: daar waren kerken redelijk vrij zolang ze zich maar niet met de politiek bemoeiden. Wel voerden de Oost-Europese regeringen in het algemeen doelbewust een ontmoedigingsbeleid: pastoraal werk en jeugdwerk was niet toegestaan. En: de verspreiding van bijbels was aan banden gelegd. Zo moesten de kerken uiteindelijk vanzelf uitsterven.
Nederlandse protestanten was dat bijbelgebrek een gruwel. Voor hen is de bijbel immers de basis van het geloof. Zonder de bijbel geen redding. En dus kwamen ze in actie, ze trokken naar het einde van Europa, naar het einde van de wereld.
Smokkelhype
Anne van der Bijl (geb. 1928) was een van de eersten die na de Tweede Wereldoorlog met een koffertje religieuze literatuur naar het Oostblok ging. De smidszoon uit Sint Pancras hoort in 1955 over een groot communistisch jeugdfestival in Warschau. ‘Ik denk: daar moet ik naartoe om daar het Woord van God te brengen.’ Over het aantal bekeringen dat hij daar verrichtte bestaan geen betrouwbare bronnen, maar hij komt er in ieder geval wel van terug met het idee dat hij in Oost-Europa als evangelist werk te doen heeft.
Van der Bijl zal nog vaak teruggaan naar Oost-Europa. Eerst alleen, later met vele medewerkers. Hij richt de stichting ‘Kruistochten’ op, die later om pr-technische redenen hernoemd wordt in ‘Open Doors’. Geld krijgt de stichting van particuliere donateurs. Volgens Van der Bijl heeft zijn stichting nooit steun gekregen van westerse veiligheidsdiensten als de BVD of de CIA: ‘Wij hebben altijd ervoor gezorgd dat we nooit officiële steun kregen. Want dan moet je doen en zeggen wat de gever wil. Wij willen alleen afhankelijk zijn van gelovige mensen die ons geld sturen, van spreekbeurten, van opbrengsten van boeken.’
Open Doors gaat al vrij snel van evangelisatiewerk over op het brengen van bijbels naar predikanten die er om verlegen zaten. In plaats van te proberen het aantal christenen in het Oostblok te vergroten, wordt eerst consolidatie de hoofdtaak: het steunen van de bestaande geloofsgemeenschappen. Vooral de Bijbeltrouwe protestants-christelijke gemeenschappen krijgen aandacht van de stichting.
Van der Bijl is lang niet de enige die vindt dat er werk aan de winkel is in het Oostblok, maar wel een van de eersten. In heel protestants-christelijk Nederland komen in de loop van de jaren zestig en zeventig kleine of grotere groepjes op die contacten leggen met gemeenten in Oost-Europa. Bijbelsmokkelen wordt een hype. Ook in landen als Duitsland, Finland en de Verenigde Staten ontstaat een brede beweging. En Anne van der Bijl wordt binnen de christelijke gemeenschap een wereldster als hij in 1968 onder de titel ‘God’s Smuggler’ zijn smokkelmemoires publiceert.
Stammenstrijd
Ook al hebben de smokkelaars allemaal hetzelfde doel – namelijk het steunen van de gelovigen die zuchten onder het communistische juk – er is weinig samenwerking tussen de clubjes. Deels heeft dat te maken met het karakter van het werk. Het is te gevaarlijk om de organisaties te groot te laten worden en om te veel openheid toe te staan. Maar ook de eeuwige stammenstrijd tussen de Nederlandse kerken belet dat er één front wordt gevormd.
Open Doors heeft vooral banden met de evangelische kerken als de pinkstergemeenten, terwijl bijvoorbeeld de stichting Hulp Oost-Europa juist heel dicht verbonden is met de Bonders, oftewel de Gereformeerde Bond binnen de Hervormde Kerk. De Nederlandse afdeling van de Duitse stichting Friedensstimme heeft vooral contacten binnen de Gereformeerde Kerken.
Bijbelsmokkel is ook geen belangrijk onderdeel van de internationale contacten van de grotere Nederlandse protestantse kerken. Zij spreken hun Oost-Europese collega’s namelijk vooral in het kader van de Wereldraad van de Kerken, een wereldwijd samenwerkingsorgaan van de belangrijkste protestantse en orthodoxe kerken. En daarin hebben vanzelfsprekend vanuit Oost-Europa alleen de officieel toegestane kerken zitting.
De Nederlandse kerken en ook het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) zijn er ook niet echt op uit om het communisme te bestrijden. Zij zoeken vooral toenadering en internationale samenwerking tussen de kerken. Er is ook een sterke beweging binnen de Nederlandse kerken die heel veel goeds in Oost-Europa ziet: het collectivisme en de ogenschijnlijk goede zeden zijn volgens hen soms te prefereren boven het libertaire individualisme dat de westerse wereld steeds meer beheerst. En het communisme van bijvoorbeeld de DDR blijkt bovendien helemaal niet zo anti-religieus als velen denken.
Dat levert een conflict op met de bijbelsmokkelaars. Want terwijl de kerkleiding praat en afwacht, proberen de smokkelaars eigenhandig in Oost-Europa het geloof een steuntje in de rug te geven. Volgens hen laten de kerken de ware gelovigen in het Oostblok eigenlijk aan hun lot over. De bijbelsmokkelaars op hun beurt worden weer beticht van roekeloosheid en overdrijving. De twee zienswijzen blijken vaak onverzoenbaar. Anne van der Bijl is lang niet in alle kerken nog een graag geziene gast.
Dubbele wanden
De smokkelaars werkten op verschillende manieren. Finnen hingen bijvoorbeeld graag bijbels aan ballonnen die met de westenwind ongevraagd de Sovjet-Unie binnendreven. Sommige Duitsers werkten graag met koffers. Veel Nederlanders, waaronder Open Doors en de stichting Hulp Oost-Europa, werkten met omgebouwde auto’s. Open Doors had in totaal ongeveer dertig voertuigen in dienst, Hulp Oost-Europa veertien. Zij verstopten hun bijbels over het algemeen in dubbele wanden en vloeren.
Smokkelorganisaties konden inventieve technische mensen goed gebruiken, want er was veel voor nodig om de douane om de tuin te leiden. Elke auto moest een ander opbergsysteem hebben, zodat niet gelijk àlle auto’s door de mand zouden kunnen vallen als er per ongeluk eentje aan de grens binnenstebuiten was gekeerd. De systemen waren nooit simpel: er waren altijd meerdere onlogische handelingen nodig om het geheime opbergvak te openen.
Arend-Jan Rohaan (overl. 2002) en zijn vrouw Dineke maakten geen gebruik van dubbele wanden in hun auto. In plaats daarvan kozen ze voor gastanks die ze een dubbele bodem gaven. Eerst een fles gas voor in de caravan, daarna een lpg-tank. Dineke: ‘In 1961 was door een gasontploffing ons ouderlijk huis ontploft, dus ik was altijd een beetje bang voor gas. En dan gaan ze nou net dát verzinnen.’ Met hun gezin maakten ze tientallen tochten naar het Oostblok.
Als de Rohaans aan de grens worden gecontroleerd wordt wel eens de gastank opengedraaid, om te zien of het wel een echte gastank is. Maar omdat er een dubbele bodem in zit, stroomt er gewoon gas uit het kraantje als je het opendraait. Ook de dubbele bodems van de campers van Open Doors en Hulp Oost-Europa blijken meestal bestand tegen de controles, waar soms zelfs een boor bij aan te pas komt.
Nederlandse bijbelsmokkelaars waren over het algemeen zeer vernuftig. De Rohaans zijn nooit gepakt aan de grens. Ook zijn hun versleutelde gastanks nooit ontploft. Hulp Oost-Europa is één keer een auto kwijtgeraakt. Open Doors, dat op veel grotere schaal opereerde, raakte wel tientallen keren een lading of een auto kwijt. De meeste smokkelaars kwamen echter ongeschonden over de grens.
Beperkt risico
Voor de smokkelaars was het risico beperkt. Zij die wél werden gepakt, konden rekenen op een stevig verhoor. De lading werd in beslag genomen,de bestuurders kregen een hoge boete en werden teruggestuurd. Slechts bij hoge uitzondering werden smokkelaars een paar weken of maanden vastgezet. Dat was ook niet in het belang van de staat: als ze bijbelsmokkelaars te hard zouden aanpakken, zou dat niet alleen een internationaal schandaal op kunnen leveren, maar het zou ook aantonen dat het met de godsdienstvrijheid in Oost-Europa inderdaad niet zo goed gesteld was. Op zulke imagoschade zaten ze niet te wachten.
Voor de ontvangende partij was het anders. Die werd in de gaten gehouden door de geheime dienst. Dineke Rohaan: ‘Ook al kom je in de mist, ook al kom je in de regen – altijd komt daarna de Securitate (Roemeense geheime dienst, red.). En die vroegen: wie was dat, waar is over gesproken, wat is er gezegd?’
De bijbelsmokkelaars waren zich ervan bewust dat ze mensen in gevaar konden brengen. Maar, zo zeggen velen, ze kozen er zelf voor. De meeste Nederlanders kwamen alleen langs op verzoek van predikanten zelf, niet op eigen initiatief. En die predikanten werden meestal toch al wel in de gaten gehouden.
Vooral religieuze genootschappen die niet officieel geregistreerd waren, zoals sommige baptisten in de Sovjet-Unie en de beweging van de Ondergrondse Kerk in Roemenië, hadden voortdurende aandacht van de geheime dienst. Predikanten werden vervolgd, diensten verstoord. Dat er ook nog wel eens een buitenlander op bezoek kwam – dat maakte eigenlijk al niet meer zo heel veel uit.
Infiltratie
De smokkelorganisaties worden in de loop van de jaren zeventig steeds professioneler. Ze organiseren zich zoals ondergrondse organisaties dat doen. Dat betekent dat de medewerkers van elkaar niet precies weten wat ze doen. In het ideale geval zijn er aparte afdelingen die de auto’s bouwen en onderhouden, aparte mensen die de auto’s naar de koeriers brengen, en dan zijn er nog de koeriers zelf.
Toch blijkt dat dat systeem niet feilloos is. De Oost-Europese geheime diensten proberen zo goed en zo kwaad als het gaat greep te krijgen op de invoer van bijbels. Uit de verhoren van gepakte koeriers – die nauwelijks iets weten – krijgen ze toch altijd wel een beetje informatie los. En omdat alle bezoekers een visum dienen te hebben, zijn de namen van alle buitenlanders bij de geheime diensten bekend.
Tussen alle grote wereldproblemen is de illegale invoer van bijbels voor de Oost-Europese landen maar een detail. Maar in de loop van de jaren zeventig komt het zó veel voor, dat onder meer de Oost-Duitse geheime dienst – de Stasi – besluit aan de zaak extra aandacht te besteden. Dankzij ‘Inoffizielle Mitarbeiter’ (informanten) binnen de Oost-Duitse kerken krijgen ze een beeld van wat die smokkel nou eigenlijk inhoudt.
De Stasi merkte dat alleen niet-Duitse bijbels de DDR worden binnengebracht. Joachim Wiegand was chef van de afdeling XX/4, de afdeling kerkzaken. Hij probeerde de Bijbelsmokkel nauwlettend in de gaten te houden. Wiegand: ‘De DDR werd gebruikt als doorvoerland. De bijbels moesten doorgesmokkeld worden naar de Baltische Sovjetrepublieken, naar Roemenië, naar Bulgarije, maar vooral naar de Sovjet-Unie.’
Van alle Nederlandse organisaties is Wiegand alleen Open Doors op het spoor. Dat is niet zo gek: zij gebruiken de DDR op grote schaal als doorvoerhaven naar de Sovjet-Unie. Andere Nederlandse bijbelsmokkelaars gaan vooral naar Roemenië. Daar is een protestants-christelijke (Hongaarse) minderheid, waarmee Nederlandse gelovigen zich zeer verbonden voelen.
Serieus spel
Wiegand heeft een aantal nuttige informanten. Niet alleen maar Duitsers: ook Nederlanders blijken informatie door te geven aan zijn afdeling. Het lukt hem echter niet om ook mensen binnen Open Doors te ronselen, maar hij heeft wél een dominee in Berlijn bij wie de smokkelaars hun bijbels komen afleveren. Die dominee is Gerd Bambowsky.
Bambowsky leeft samen met zijn ‘pleegzoon’: zijn vriend Knut Hansen. Dat maakt hem als homoseksueel chantabel voor de Stasi. Wiegand gebruikt zijn macht en dwingt Bambowsky om informant te worden. Bambowsky neemt zijn taak zeer serieus. Hij weet het vertrouwen te winnen van onder meer Open Doors en wordt hun centrale contactpersoon in de DDR. Het leeuwendeel van de bijbeltransporten komen bij hem terecht.
Bambowsky belooft de smokkelaars dat hij voor de verdere verspreiding van de bijbels zal zorgen. Maar in plaats daarvan brengt hij de bijbels naar het hoofdkwartier van de Stasi. Daar worden ze opgeslagen in de kelders totdat Wiegand besluit wat hij er verder mee moet doen. Een kleine vijftig bijbels per lading stuurt Bambowsky wél door naar de Sovjet-Unie. Om te voorkomen dat Open Doors argwaan krijgt, laat hij de ontvangers bedankbriefjes sturen.
Onder de koeriers die regelmatig bijbels naar Bambowsky brachten, was het echtpaar Veenhuizen. Zij werden door de Stasi extra in de gaten gehouden vanwege hun hoge positie binnen Open Doors. ‘We hadden dat zó goed gedaan,’ vertelt Wiegand over Veenhuizen, ‘we hebben hen het idee gegeven dat alles in orde was. Het was een soort spel. Een serieus spel, maar toch.’
De familie Veenhuizen vroeg na de eenwording van Duitsland hun eigen Stasi-dossier op.
Manny Veenhuizen herinnert zich nog de ontsteltenis toen ze las hoe goed de Stasi op de hoogte was van hun reizen: ‘We hebben daarin gezien dat ze vanaf de allereerste keer dat wij aan de grens waren, alles wisten. Nou, daar hebben we ons zo verschrikkelijk bij genómen gevoeld.’
Stasi-dossier
De Stasi liet expres veel transporten van Open Doors passeren, om te weten te komen hoe de smokkelroutes verder liepen. Dat gebeurde in samenspraak met de andere geheime diensten van het Oostblok, en natuurlijk vooral met de KGB. ‘Moskou bepaalde of we veel of weinig bijbels moesten doorlaten, en welke bijbels geleverd moesten worden,’ vertelt Wiegand. De samenwerking tussen de Stasi en de KGB leidde naar geloofsgroepen waar de Russische geheime dienst nog niet van op de hoogte was.
Maar de Stasi had lang niet alles in de gaten. De vindingrijkheid en de moeilijk doordringbare kringen van protestants-christelijk Nederland bleken voor de geheime diensten niet goed te doorgronden. De Stasi vond de organisaties en technieken zó ingewikkeld, dat ze ervan uitging dat ze wel steun moesten krijgen van de CIA. Wiegand heeft dat echter nooit kunnen bewijzen.
Alle smokkelorganisaties hebben te maken gehad met pogingen tot infiltratie, maar het is de geheime diensten niet gelukt om echt greep te krijgen op de bijbelsmokkelaars. Anne van der Bijl heeft het Stasi-dossier waar hij en Veenhuizen in voorkomen ook gelezen. Hij denkt dat er nog veel aan het oog van de Stasi onttrokken was: ‘Ik denk niet dat ze wisten wat wij echt deden.’
Daarvoor hadden de geheime diensten ook niet genoeg mankracht. De Stasi had bijvoorbeeld tienduizenden werknemers in dienst, en daarnaast ook nog eens tienduizenden informanten. Maar de afdeling van Wiegand werd bemand door nog geen vijftig medewerkers. De Stasi had meer dan zijn handen vol aan het controleren en corrigeren van de eigen bevolking. Ook nog eens in het buitenland iedereen in de gaten houden – dat kon er niet óók nog bij.
En dus stuitten de bijbelsmokkelaars vooral bij de grens op weerstand. Daar waren ze niet alleen afhankelijk van hun eigen vindingrijkheid en stressbestendigheid, maar ook van de inzet en toewijding van de grenswachten. Soms wilden die graag de onderste steen boven halen, en soms hadden ze geen zin om al te veel moeilijkheden te maken. Veel bijbelsmokkelaars gaan ervan uit dat God hen geholpen heeft om ongeschonden de grens te passeren. Dominee Erik Veenhuizen vindt dat ook: ‘Het is toch een geestelijke bezigheid, die door gebed begeleid is en ondersteund werd. Daar ben ik van overtuigd.’
Ook Dineke Rohaan weet zeker dat God haar gezin soms beschermd heeft. De grenswachten wisten volgens haar vaak ook dondersgoed wat er aan de hand was: ‘Op een gegeven moment wisten ze ook wel dat er moest iets zijn, bijvoorbeeld in die gasflessen. Een grenswacht heeft wel eens tegen ons gezegd: “Nou gefeliciteerd, ik kan het niet vinden’.”
Perestrojka
Terwijl de meeste Nederlanders het niet in hun hoofd zouden halen om op eigen houtje achter het ijzeren gordijn te gaan kijken, gingen de bijbelsmokkelaars wél het avontuur tegemoet. Vertrouwend op God maar toch nog met de zenuwen in de keel gingen ze een grens over waar iederéén bang voor was. Met eigen ogen konden ze zien hoe het Oostblok er uit zag, hoe mensen daar leefden.
Ze kregen niet het beeld dat via de media aan het westen werd gepresenteerd en ze hadden ook niet de positieve vooroordelen die links Nederland over de communistische wereld had. Zij hadden hun eigen ideeën over Oost-Europa en gingen die in ieder geval toetsen door er zelf goed te gaan kijken. Ze ontmoetten er ook mensen die niet speciaal door het regime naar voren waren geschoven om buitenlanders te woord te staan.
In de loop van de jaren tachtig nam het aantal smokkeltransporten af. Dat had vooral te maken met de veranderingen binnen het Oostblok: de Glasnost van Michail Gorbatsjov zorgde voor meer vrijheid in de communistische wereld. Ook de kerken profiteerden daarvan en hadden minder behoefte aan buitenlandse steun. Toen rond 1989 in alle Oost-Europese landen de dictatuur van de communistische partij verdween, verdween ook de reden om nog langer bijbels naar Oost-Europa te smokkelen.
Plotseling was eindelijk het grote doel behaald was, namelijk het verdwijnen van het communisme, en de bijbelsmokkelaars moesten zich gaan heroriënteren. Open Doors ging buiten Europa door met haar werk. Andere organisaties, zoals Hulp Oost-Europa en Oost-Europa Zending, verlegden hun aandachtsgebied van illegale smokkel naar de legale invoer van (humanitaire) hulpgoederen.
Vrijwel alle bijbelsmokkelaars kijken met voldoening terug op de tijd. Jan Harmen, een van de zoons van Dineke die als kind al meeging op smokkelreizen, is zelfs getrouwd met een Roemeense vrouw. Ondanks alle spanning kijkt hij tevreden terug: 'Het heeft toch ook ontzettend veel opgeleverd. Iedereen heeft daar een bepaalde tic van gehad.’
Maar er is ook een bittere nasmaak over hoe Oost-Europa zich heeft ontwikkeld na 1989. Manny Veenhuizen raakte teleurgesteld toen ze na de val van de muur nog eens een bevriende predikant opzocht: ‘Hij had nauwelijks tijd voor ons, we hebben niet eens gezeten zelfs. Hij heeft alleen maar geklaagd over het feit dat zijn salaris nog steeds niet opgetrokken was tot het niveau van de West-Duitse predikanten.’ Oost-Europa was vrij, en ook deel geworden van de gewone wereld.
Tekst en research: Tuur Verdonck
Samenstelling en regie: Paul Ruigrok
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: