Toen de Amerikanen Zuid-Vietnam in april 1975 definitief moesten verlaten brak enorme chaos uit. Daarvan getuigen het hoofd van de Nederlandse ambassade, een CIA-officier en een kolonel uit het Amerikaanse leger. Zo moet het dus niet. In Andere Tijden de lessen uit Vietnam.
Op het strand van Santa Monica, een deelgemeente van Los Angeles, worden elke zondag ruim vierduizend houten kruisen in kaarsrechte lijnen in het zand gezet. Elk kruis staat voor een omgekomen militair in Irak. Op enkele losse schermen hangen hun portretten, op pasfotoformaat
Die indrukwekkende verzameling gezichten van mannen en vrouwen die er niet meer zijn trekt telkens weer de aandacht van voorbij slenterende badgasten. Elke week wordt er ook een aantal doodskisten met de Amerikaanse vlag neergezet. Het aantal hangt af van de doden die week. Het zijn vrijwilligers die de kruisen neerzetten. De meeste zijn zelf veteranen. Zoals Larry Alpert, die deel uitmaakte van de Amerikaanse marine ten tijde van de Golfoorlog. Toen geloofde hij in de strijd. Later ging hij twijfelen: ‘We vechten niet voor de vrijheid, we zijn eerder een wereldrijk dat de rest wil overheersen.’ En daarom is hij elke zondag op het strand, om bij te dragen aan wat hij ziet als een eerbetoon aan alle slachtoffers van de oorlog.
De Amerikanen vechten nu 5 ½ jaar in Irak en de oorlog daar wordt almaar minder populair. Zelfs de zittende president Bush, de man die de oorlog in maart 2003 begon onder het voorwendsel dat er massavernietingswapens in Irak zouden zijn, heeft aangegeven dat een geleidelijke terugtrekking van de Amerikaanse troepen de meest wenselijke strategie is. In de Verenigde Staten is discussie over de manier waarop die terugtrekking moet worden uitgevoerd. Hoe geleidelijk moet het gaan? Aan wie draag je bevoegdheden over? Hoe zorg je ervoor dat het land niet in een chaos belandt?
Bij het beantwoorden van die vragen wordt vaak teruggegrepen op de ervaringen in Vietnam. Daar vochten grote aantallen Amerikaanse militairen vanaf 1965 tegen het communisme. Er werden tot en met 1975 verschillende strategieën uitgeprobeerd. Uiteindelijk zou een democratisch Zuid-Vietnam voorgoed op eigen benen moeten staan. Het mislukte jammerlijk. De val van de Zuidvietnamese hoofdstad Saigon blijft een van de trauma’s uit de recente Amerikaanse geschiedenis. Bij het maken van beleid voor Irak wordt nu getracht de fouten van toen te vermijden. Als dat mogelijk is….
Het Amerikaanse falen in Vietnam
De verkiezingen voor een nieuwe Amerikaanse president in november 1968 draaiden maar om één ding: welke kandidaat maakt een fatsoenlijk einde aan de oorlog in Vietnam? Het aantal omgekomen Amerikaanse militairen was opgelopen tot 30.000. De Verenigde Staten waren sinds begin jaren vijftig betrokken bij de strijd in Vietnam. Vanaf 1965 werden op grote schaal troepen gestuurd om te voorkomen dat het hele land communistisch zou worden. Aanvankelijk werd de democratische president Lyndon Johnson in die strijd nog wel gesteund door een meerderheid van de bevolking.
Het was de tijd van de Koude Oorlog en een idee uit de jaren vijftig, de zogenaamde domino-theorie, had nog veel aanhangers. De theorie ging er van uit dat als één klein land onder controle zou komen van het communisme, er dan telkens een volgend land zou vallen en tenslotte heel zuidoost Azië communistisch zou zijn. Met een rode Sovjet-Unie en een rood China zou dan de ‘vrije wereld’ ernstig bedreigd worden. Vietnam was sinds 1954, met het vertrek van de koloniale overheerser Frankrijk, verdeeld in een noordelijk deel waar de communisten de macht hadden en een zuidelijk ‘democratisch’ deel. De verkiezingen in het zuiden bleven overigens schijnvertoningen.
De massale inzet van Amerikaanse troepen en wapens vanaf 1965 bleek niet erg effectief tegen de guerrillastrijd die door het noorden werd gevoerd. Grootmacht Amerika legde het met al zijn technologie telkens af tegen het kleine Noord-Vietnam. Dat werd weliswaar gesteund door de grootmachten China en de Sovjet-Unie, maar behaalde overwinningen toch vooral door slim te opereren op uiteenlopende terreinen. Daar hoorde ook de publiciteit bij. Noord-Vietnam wist als underdog meer en meer sympathie te krijgen. In Amerika zelf en bij Amerikaanse bondgenoten in Europa. Eind maart 1968 hield president Johnson een televisietoespraak waarin hij verklaarde dat de Amerikaanse troepen geleidelijk zouden worden teruggetrokken uit Vietnam. Dat zou niet onder zijn leiding gebeuren. Johnson zei in dezelfde toespraak dat hij afzag van zijn kandidatuur bij de komende verkiezingen van november.
De ‘eervolle vrede’
De Republikeinse presidentskandidaat Richard Nixon suggereerde in zijn campagne dat hij een geheim plan had om een ‘eervolle vrede’ in Vietnam te bewerkstelligen. Het bezorgde hem de overwinning. In januari 1969 werd hij de nieuwe Amerikaanse president. Een echt plan had Nixon overigens niet. Wel begon hij vol overtuiging aan wat zijn voorganger al had toegezegd: een geleidelijke terugtrekking van de troepen. Ook werd begonnen met de zogenaamde vietnamisering. Het Zuidvietnamese leger, de ARVN, zou worden voorzien van de beste wapens en opgeleid om in de toekomst zelfstandig tegen het communistische noorden te vechten.
Mede door de vietnamisering werd de ARVN een van de grootste legermachten ter wereld, met meer dan een miljoen man onder de wapenen. Dat was geen garantie voor effectief optreden. Een van de eerste acties die de ARVN begin 1971 geheel zelfstandig uitvoerde, Lam Son 719 genaamd, liep uit op een nederlaag en chaotische aftocht van de Zuidvietnamese militairen. Nixon veranderde zijn beleid niet, integendeel. Het aantal terug te trekken Amerikaanse militairen werd steeds sneller opgevoerd. Een meerderheid van de Amerikaanse bevolking had inmiddels meer dan genoeg van de oorlog in Vietnam. Er was geen enkele kans dat opnieuw Amerikaanse soldaten naar het strijdtoneel konden worden gestuurd.
Om tot een oplossing te komen was Nixon’s adviseur en minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger ondertussen in het diepste geheim onderhandelingen aan het voeren met Noord-Vietnam. Dat gebeurde in Parijs. Daar werd tenslotte, eind januari 1973, een vredesakkoord getekend. Vietnam bleef voorlopig verdeeld in noord en zuid, maar er kwam een staakt-het-vuren. Amerika zou zijn troepen volledig uit Zuid-Vietnam terug trekken en Noord-Vietnam, dat naar schatting zo’n 150.000 man in het zuiden had, zou hetzelfde doen. In de westerse wereld was de opluchting groot. Henry Kissinger en zijn Noordvietnamese evenknie Le Duc Tho kregen dat jaar de Nobelprijs voor de Vrede.
De ‘staakt-het-vuren-oorlog’
‘Wij noemden het een ‘staakt-het-vuren-oorlog’’ zegt Frank Snepp, voormalig CIA medewerker. Snepp opereerde vanaf 1969 in Vietnam en bleef er werkzaam na het tekenen van de Parijse akkoorden. Hij zag hoe de laatste Amerikaanse troepen vertrokken en hoe tegelijk geen enkele Noordvietnamese soldaat het zuiden verliet. Het was voor de Zuidvietnamese president Nguyen Van Thieu genoeg reden om het staakt-het-vuren opzij te schuiven. Zijn zwaar bewapende ARVN moest het toch lukken om de communisten eindelijk te verdrijven. ‘Ze wilden elk stukje land innemen, net als de Amerikanen. Dat verklaart een deel van hun ondergang. Ze begrepen niet dat ze hun strategie moesten aanpassen. Dat had één belangrijke oorzaak: president Thieu vertrouwde niemand, wilde aan niemand enige macht overdragen. Volgens mij speelt in Irak hetzelfde, de regering Maliki wil ook geen macht delegeren’, aldus Snepp.
Snepp informeerde regelmatig collega’s van bevriende naties over de bevindingen van de CIA. Jan Herman van Roijen herinnert zich die briefings nog goed. Hij was in de herfst van 1973 aangekomen in Saigon als hoofd van de nieuwe Nederlandse ambassade. Officieel was hij zaakgelastigde, geen ambassadeur. De Nederlandse regering van dat moment, het kabinet Den Uyl, had niet veel sympathie voor Zuid-Vietnam en vond een ambassadeur te veel eer. Van Roijen constateerde na aankomst dat er in Saigon wel enig optimisme over de toekomst heerste, maar dat er ook wel vaak open vrachtwagens door de stad reden met daarop lijkkisten bedekt met de Zuidvietnamese vlag. De oorlog was nog niet afgelopen.
‘Mijn Zuidvietnamese collega’s waren helemaal niet blij met de akkoorden van Parijs’, vertelt Stuart Herrington, destijds werkzaam als inlichtingenofficier bij het Amerikaanse leger. ‘Zij waren niet betrokken bij de onderhandelingen en zij, net als ik, zagen het als een onderbreking van de strijd. Het gaf de Noord-Vietnamezen de kans om op adem te komen en vervolgens Zuid-Vietnam van de kaart te halen.’ Herrington had als inlichtingenofficier veel te maken met Noord-Vietnamezen, hij sprak de taal en was uiterst sceptisch over een goede afloop. In een brief aan zijn broer, eind 1973, schrijft hij al: ‘Bittere gevoelens jegens de Amerikanen zitten vlak onder het oppervlak. Wat een rotzooi!’ Herrington ziet ook hoe het moreel van de ANVR steeds verder afneemt. ‘Ze wisten dat ze de steun van de bevolking nodig hadden, maar hoe kon je die krijgen als de regering op een soms verbazingwekkend inventieve manier bezig was met het bestelen van die bevolking?’
Corruptie en verdeeldheid
De corruptie van president Thieu en zijn regering was legendarisch. Toch bleef de Amerikaanse regering achter hem staan. Nguyen Van Thieu was in 1967 met Amerikaanse steun gekozen tot president van Zuid-Vietnam. Vijf jaar later werd hij herkozen, deze keer met een wel erg hoog percentage van de stemmen, 94%. Vanaf het begin versterkte Thieu het centrale gezag en benoemde alleen vertrouwelingen op belangrijke posten. CIA-man Snepp zegt dat zijn organisatie doelbewust nooit uitgebreid onderzoek deed naar de corruptie binnen de Zuidvietnamese regering of het leger. ‘Als je een marionettenregering opzet, dan is het laatste wat je wil toegeven dat die zwakheden heeft. Dat is in elke situatie lastig. We hebben Thieu wel bespioneerd, net als we dat doen in Irak met de regering Maliki. Maar niet diepgaand. En je kan geen alternatieven ontwikkelen. Want dan zal je beschermeling denken dat je hem omver wil werpen.’
Zaakgelastigde Van Roijen kent de corruptieverhalen. Hij hoorde dat gewone soldaten van het Zuidvietnamese leger tijdens gevechten moesten betalen als ze artillerie-vuursteun van een andere eenheid wilden hebben. Ook Herrington vertelt dat betalen voor een helikopter die gewonden kon afvoeren heel gewoon was. Corruptie werd ook in de hand gewerkt door de wereldwijde oliecrisis van najaar 1973. Zuid-Vietnam was nauwelijks nog in staat om de brandstof te betalen voor hun peperdure jachtvliegtuigen van Amerikaanse makelij. Hun economie was sowieso sinds jaar en dag sterk afhankelijk van de Amerikanen. Er was nooit enige moeite gedaan om op dat terrein zelfstandig te worden. Van Roijen: ‘Op andere posten die ik heb gehad kwamen altijd handelsmissies langs om te kijken of er investeringen mogelijk waren. Dat heb ik dus in Zuid-Vietnam nooit meegemaakt.’
De bevolking van Zuid-Vietnam verloor elk vertrouwen in de eigen regering. Maar massaal in opstand komen, waar Noord-Vietnam voortdurend op hoopte, dat deden de Zuid-Vietnamezen niet. De meerderheid in het zuiden had weinig op met het communistische noorden. Daarbij speelde niet alleen politieke overtuigingen een rol. Ook etnische verschillen bepaalden waar de loyaliteit van mensen lag. Frank Snepp is er van overtuigd dat daarin mede de verklaring ligt van de ondergang van Zuid-Vietnam. President Thieu lukte het niet om de bevolking als één man achter de strijd tegen het noorden te krijgen. Zijn voorgangers waren daar evenmin in geslaagd. De eerste leider van Noord-Vietnam, Ho Chi Minh, was juist op dat terrein uitermate succesvol. Hij overleed weliswaar in 1969, maar zijn erfgenamen hielden de eenheid in stand.
Het einde nadert
Volgens de akkoorden van Parijs had Amerika het recht om Noord-Vietnam opnieuw aan te vallen als er geen eind kwam aan de strijd in het zuiden. Deze afspraak leek vooral bedoeld om Zuid-Vietnam gerust te stellen. Het Amerikaanse Congres, waarin de Democraten inmiddels een meerderheid hadden, was absoluut niet van zin de strijd te hervatten. Luitenant-kolonel Herrington: ‘Als je de steun van het publiek verliest, zoals we deden in Vietnam en nu steeds meer in Irak, dan wordt het verschrikkelijk moeilijk om de levens van mannen en vrouwen in gevaar te brengen, zelfs als de kans op sneuvelen niet zo groot is. Als de bevolking in een democratie besluit dat ze de oorlog zat is, dan moeten de militairen daar gehoor aan geven, ongeacht hoe ze er zelf over denken.’ Herrington kijkt niet vrolijk bij deze constatering. Het zit hem nog altijd dwars dat de Amerikanen hun beloftes aan Zuid-Vietnam niet zijn nagekomen.
Het ging definitief bergafwaarts met de Amerikaanse liefde voor Zuid-Vietnam na het gedwongen aftreden van president Nixon als gevolg van het Watergate schandaal. Het was augustus 1974. Nixon’s taken werden overgenomen door zijn vice-president Gerald Ford. Hij stond machteloos tegenover een besluit van het Congres om de financiële steun aan Zuid-Vietnam terug te schroeven van 1 miljard dollar per jaar naar 700 miljoen. Een verdere verlaging in de toekomst leek onvermijdelijk. Voor de regering in Noord-Vietnam waren dit hoopvolle signalen. Er werd begonnen met de voorbereiding van een groot militair offensief. Bij de Sovjet-Unie en China werd met succes meer militaire steun verkregen. Ondertussen hield President Ford telkens pleidooien voor een toename van de steun van de Verenigde Staten aan Zuid-Vietnam. Tevergeefs. Smeekbeden van Henry Kissinger hielpen evenmin. In het voorjaar van 1975 waren de kaarten geschud. Noord-Vietnam veroverde de ene na de andere provincie in het zuiden. De wegen raakten verstopt met vluchtelingen en Zuidvietnamese soldaten die er de brui aan gaven. Allemaal trokken ze richting de hoofdstad Saigon.
Volgens bestaande evacuatieplannen waren er zo’n miljoen Zuid-Vietnamezen die het land uit moesten bij een communistische overwinning. En er waren nog duizenden buitenlanders in het land. In de weken voorafgaand aan de val van de hoofdstad waren er al veel mensen vertrokken. Nederland had op verzoek van Van Roijen half april een DC-10 gestuurd om mensen op te halen. Al eerder was zijn vrouw vertrokken met een groep Zuidvietnamese wezen. Voor alles waren papieren nodig. Van Roijen gaf op eigen houtje Nederlandse paspoorten uit. Dat mocht niet, maar hij is er later nooit op aangekeken. Bij de Amerikanen ging het om veel grotere aantallen mensen die al of niet illegaal uit Zuid-Vietnam vertrokken. Er waren regels: een Vietnamees die voor de Amerikanen werkte mocht maximaal zeven familieleden meenemen. Wie – dat moest de familie zelf bepalen. Het betekende onvoorstelbaar pijnlijke keuzes. Herrington schat het aantal Vietnamezen dat vóór 29 april naar de Verenigde Staten vertrokken op zo’n 130.00. Het betekent dat er op de dag dat de evacuatie formeel in gang werd gezet er nog een niet te bevatten hoeveelheid Zuid-Vietnamezen het land uit moest.
‘De dag die nooit had mogen komen’
In de vroege ochtend van 29 april 1975 vielen er bommen op Tan Son Nhut, het grote vliegveld van Saigon. Het belangrijkste evacuatieplan van de Amerikanen voorzag in vervoer van mensen met grote vrachtvliegtuigen. Dat kon niet meer. Op Tan Son Nhut konden nu alleen nog helikopters landen. Die stonden wel gereed, op de vliegdekschepen van de Amerikaanse Zevende Vloot die al enkele dagen voor de kust van Vietnam lag, maar de hoeveelheid mensen die daarmee vervoerd kon worden was natuurlijk veel kleiner dan voorzien. In Saigon werd overigens al dagenlang uitgezien naar het moment dat de Amerikaanse ambassadeur het sein tot evacuatie zou geven. Dat teken was geheim, maar iedereen wist het toch. De Amerikaanse radiozender zou een lied van Bing Crosby laten horen, ‘I’m dreaming of a white Christmas.’ De Nederlandse zaakgelastigde Jan Herman van Roijen wist het ook. Hij ging die vroege morgen van 29 april nog eens langs bij de Amerikaanse ambassade om te informeren wanneer er nou geëvacueerd zou worden. Om 11 uur geef ik het teken, liet ambassadeur Graham Martin hem fluisterend weten. Hij was door alle vermoeienissen zijn stem kwijt geraakt. Van Roijen keerde terug naar zijn eigen ambassade om de laatste zaken af te wikkelen, zoals het vernietigen van het apparaat waarmee berichten in code naar Den Haag werden geseind.
Frank Snepp herinnert zich van die ochtend vooral dat iedereen op de Amerikaanse ambassade als een bezetene bezig was documenten te vernietigen. Snepp en zijn CIA-collega’s waren daar al enkele weken eerder mee begonnen, maar hadden er op last van de ambassadeur mee moeten stoppen. Graham Martin vond het een teken van defaitisme. Hij wilde niets horen van een mogelijke nederlaag van Zuid-Vietnam en bleef dat volhouden, tot het echt niet meer te ontkennen was. Dit optimisme tegen beter weten in is de Amerikaanse ambassadeur destijds hevig kwalijk genomen, omdat het een tijdige evacuatie onmogelijk maakte. Stuart Herrington oordeelt er nu milder over dan toen, zegt hij zelf. ‘Ik zie hem nu meer als een tragische figuur dan als iemand die niet wist wat hij deed of die boosaardige bedoelingen had. Hij had zo ongeveer de moeilijkste opdracht die je kon krijgen en alles keerde zich tegen hem’.
Jan Herman van Roijen ging met zijn tweede man om een uur of drie in de middag van de 29ste april terug naar de Amerikaanse ambassade. Ter plekke constateerde hij dat het onmogelijk was om binnen te komen. Duizenden Vietnamezen hadden zich buiten het terrein verzameld in de hoop nog geëvacueerd te worden. Ze probeerden over de muren te klimmen, maar werden weggeslagen door een vers ingevlogen contingent van het Amerikaanse Korps Mariniers. Van Roijen sloot zich daarna met zijn dienstauto aan bij een konvooi van Unicef dat zich met veel moeite een weg door het inmiddels chaotische Saigon wist te banen. Overal werd geplunderd. Bij het vliegveld werd geschoten en pas na een paar uur kon hij een helikopter in, met één koffer. Daarin zat de goudvoorraad van de ambassade. Zijn koffer met persoonlijke bezittingen bleef achter. Wat bij hem overheerste was een gevoel van droefenis: ‘Al die mensen die achterbleven, die het land niet uitkonden.’
Frank Snepp en Stuart Herrington voelden zich als Amerikanen nog veel schuldiger over het achterlaten van zoveel Zuid-Vietnamezen. Ze hebben het verhaal over de laatste dag en nacht in de ambassade al vaak verteld, ze hebben er alle twee boeken over geschreven. Maar het schuldgevoel blijft. ‘Ik schaamde me vreselijk daar in de ambassade, ik schaamde me omdat we geen beter plan hadden gemaakt voor de Vietnamezen die van ons afhankelijk waren’, zegt Snepp. Herrington vertrok midden in de nacht met de allerlaatste helikopter uit de ambassade. Hij herinnert zich dat op het vliegdekschip de Okinawa de kapitein ’s ochtends over de luidsprekers meldde dat Zuid-Vietnam zich had overgegeven, dat het presidentiële paleis was bezet en Saigon voortaan Ho Chi Minh stad zou heten. ‘Het was de laatste druppel, niemand had meer droge ogen op dat schip. Niemand had gedacht dat deze dag ooit zou komen, dat het op deze manier zou eindigen.’
De lessen
‘Een eervolle aftocht is het moeilijkste wat er is’, zegt Frank Snepp. ‘De situatie in Vietnam tijdens die laatste dagen leende zich daar niet voor. Eervol betekent dat je al je eigen mensen meeneemt. Dat kon niet.’ Ook Stuart Herrington gelooft niet dat het in Vietnam anders had kunnen aflopen. ‘Het was zo’n rotzooi geworden, er waren in de loop der jaren zoveel verkeerde beslissingen genomen. Een echt nette uitkomst was onmogelijk’. Beide heren verschillen echter van mening over wat er dan nu in Irak moet gebeuren. Dat komt mede omdat er gedurende de lange bemoeienis van Amerika met Vietnam verschillende strategieën zijn geweest en er onder historici nog altijd discussie is over het succes van deze of gene strategie.
Herrington vindt dat vietnamisering een succes had kunnen zijn als er veel meer tijd voor was uitgetrokken. Hij is er van overtuigd dat zijn zuidvietnamese collega’s van het ANVR op de lange duur de communisten wel hadden kunnen verslaan. Dat dat niet is gebeurd wijt hij aan het gebrek aan langdurige steun van de Amerikanen. Uit deze opvatting komt voort dat Herrington een groot voorstander is van een langdurige Amerikaanse aanwezigheid in Irak. Alleen dan kunnen Amerikaanse militairen hun Iraakse collega’s goed opleiden. Bovendien vindt Herrington dat het ook eigenbelang is om in het olierijke Midden Oosten een stevige Amerikaanse militaire aanwezigheid te handhaven. Hij ziet veel in een systeem van permanente Amerikaanse bases, zoals ze er ook nog altijd zijn in Zuid-Korea, of Duitsland. Dat is het ideaal. Het is korte tijd ook het standpunt geweest van voormalig presidentskandidaat McCain. Die is daar inmiddels op terug gekomen. Herrington beseft ook dat de politieke haalbaarheid van zijn ideeën op dit moment klein is.
Frank Snepp waarschuwt vooral. Hij gelooft niet in het recept van vietnamisering, ook niet als dat de tijd krijgt. Hij wijst op de corruptie van de Iraakse regering. Het land staat in de zojuist verschenen jaarlijkse lijst van meest corrupte landen inmiddels op de derde plaats, na Somalië en Birma. Hij wijst op het sektarische geweld. Dat is afgenomen, maar Irak kan toch nog niet worden gezien als een staat waarin alle inwoners zich verenigd voelen. Hij wijst op het wantrouwen dat de regering Maliki tentoon spreidt ten opzichte van niet verwante bevolkingsgroepen. En Snepp benadrukt vooral dat als je troepen terugtrekt, dat je het dan grondig moet voorbereiden. In het geheim. Al erkent hij dat dat razend moeilijk is. Zijn grootste angst is de snel afnemende belangstelling van Amerikanen voor wat er in Irak gebeurt. Dat kan een belemmering worden voor een goede afwikkeling van de Amerikaanse aanwezigheid in Irak. En dan zouden de gebeurtenissen van Saigon zich wel eens kunnen herhalen.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: