Met ongetwijfeld veel bombarie zullen op 8 augustus in Peking de zevenentwintigste Olympische Spelen worden geopend. Voor China moeten de Spelen hét spectaculaire visitekaartje van hun steeds feller bloeiende land worden.
Maar achter die façade van pracht en praal gaat volgens critici nog een andere Chinese werkelijkheid schuil: die van een totalitaire staat die onder meer op een grove manier mensenrechten schendt en andere volken onderdrukt. In de publieke opinie gaan daarom meer en meer stemmen op die roepen om acties tegen de Spelen in China. Sporters zouden moeten thuisblijven, zoals cabaretier Erik van Muiswinkel wil, of dan toch in ieder geval niet meedoen met de feestelijke openingsceremonie, zoals Tweede Kamerlid Joël Vooordewind (ChristenUnie) wil. En ook in andere landen worden de stemmen die de Spelen afkeuren steeds luider.
Een soortgelijke geschiedenis speelde zich bijna dertig jaar geleden af: in 1980, toen de Sovjet-Unie in de zomer de Olympische Spelen organiseerde. Ook toen was er in de aanloop naar de Spelen kritiek van een groot aantal regeringen en activisten. Andere Tijden blikt terug op de Olympische Zomerspelen van 1980, de vorige keer dat de vlag met de vijf ringen wapperde in een onvrij land en de Olympus werd verscheurd door voor- en tegenstanders.
Politiek podium
Er zijn niet veel sporters die een bovengemiddeld politiek bewustzijn hebben. Toch zijn de Olympische Spelen vaak verbonden geweest met politiek. In Antwerpen in 1920, op de eerste Spelen sinds de Eerste Wereldoorlog, werden de aanstichters van de Eerste Wereldoorlog bestraf: de asmogendheden Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Bulgarije en Turkije mochten niet meedoen. De Spelen van 1936 in Berlijn – de Spelen van Adolf Hitler – waren juist weer een grote propagandashow voor de nazi’s.
En toen in 1948 de Olympische Spelen in Londen belandden, werden Japan en Duitsland vanwege hun rol in de Tweede Wereldoorlog niet uitgenodigd. In Helsinki in 1952 deed de Sovjet-Unie voor het eerst mee, maar hun sporters mochten alleen in een eigen Olympisch dorp verblijven. De Spelen van 1956 werden door Nederland en een klein aantal andere landen geboycot vanwege de inval van de sovjets in Hongarije. Ook China ontbrak, en in verband met de Suez-crisis ook een aantal Arabische landen.
Ook in het roerige jaar 1968 liet de politiek de sport niet rustig begaan. Tien dagen voor de opening van de Spelen sloeg de Mexicaanse overheid uiterst gewelddadig een studentenopstand neer in Mexico-stad. Onder de studenten, die de aandacht voor de Spelen aangrepen om hun idealen onder de aandacht te brengen, vielen ruim tweehonderd doden. Maar dat was niet alles: twee Amerikaanse zwarte atleten staken als black power-symbool een vuist omhoog tijdens hun huldigingsceremonie, en een Tsjechische kampioene draaide tijdens haar ceremonie haar hoofd weg uit protest tegen het neerslaan van de Praagse Lente.
De Spelen van München in 1972 hadden voor Duitsland de smetteloze revanche voor 1936 moeten worden. Maar ook deze Spelen zouden vooral onthouden worden om wat er buiten de sport gebeurde: Palestijnen drongen het olympisch dorp binnen en gijzelden Israëlische sporters. Er vielen zeventien doden tijdens de gijzelingsactie en de beëindiging daarvan. De wedstrijden gingen ondertussen gewoon door.
Nadat de Spelen van 1976 getroffen waren door een boycot van bijna alle Afrikaanse landen én de organisatie met een enorm financieel verlies kreeg te kampen, leek het einde van de Olympische droom in zicht. Het evenement was te duur en te zeer gepolitiseerd geworden. Maar terwijl het westen het geloof in de Spelen steeds verder was kwijtgeraakt, zag de Sovjet-Unie haar kans schoon: Moskou kreeg de Olympische Spelen van 1980.
Vredelievende startpistolen
De Sovjet-Unie begreep dat de Spelen een uitstekende manier waren om het imago wat op te poetsen. Een internationaal, vredelievend en verbroederend sportfeest, wie wilde dat nou niet? “Olimpiade…” schreef een brochure in 1978 met de voor het Sovjetjargon zo karakteristieke drie puntjes, “als je aandachtig naar de klank van dat woord luistert, bedenk dan dat onze groen-blauwe planeet Aarde in feite een ruimteschip is, en dat wij, de mensen, zijn enige bemanning zijn. En om er zeker van te zijn dat dat schip voor eeuwig door het heelal kan varen, en wij rustig kunnen werken en kinderen kunnen grootbrengen, moeten er geen kanonsschoten klinken, maar de vredelievende en vrolijke schoten van startpistolen.”
Alexander Kozlovski was lid van het organiserend comité. Tegenwoordig zit hij in het Russische parlement voor de partij van Vladimir Poetin. Hij herinnert zich nog goed de trots die hij en andere Russen voelden toen ze de Spelen mochten gaan organiseren: “Het was de hoofdprijs: we hebben ‘m, we horen bij de familie, we zijn net als de rest van de wereld, en wat mensen ook zeggen, we zijn allemaal gelijk.”
Maar die bejubelde hoofdprijs moest nog wel worden georganiseerd. Een sportevenement met honderdduizenden bezoekers, dat bovendien live in huiskamers over de hele wereld werd gebracht, dat was voor de Sovjet-Unie een bijzonder moeilijke opgave. Want in de zeventiger jaren had Moskou al moeite genoeg om het land draaiende te houden. Corruptie en armoede hadden het hele land in haar greep. Het revolutionaire enthousiasme was compleet verdwenen. De productie haperde, zelfs aan voedsel was een tekort. Mensen van het platteland kwamen met de trein naar de grote steden om zoiets simpels als worst te bemachtigen.
Ook had Moskou nog niet de vereiste sportfaciliteiten. Eind jaren zeventig werden alle beschikbare middelen waar mogelijk ingezet om de Spelen te kunnen organiseren. Al het geld werd in Moskou gepompt. Er verrezen nieuwe stadions, oude werden gerenoveerd, er kwam een nieuw vliegveld, een aantal enorme hotels. Dat er daardoor in de rest van het land nu helemaal nergens meer geld voor was, was de onvermijdelijke consequentie van de eer die Moskou te beurt viel.
Geestelijk gestoorden
Behalve de materiële zorgen had Moskou nog andere problemen: de buitenlandse bezoekers. De Sovjet-Unie begreep heel goed dat er onder de gasten ook veel mensen zaten die niet zozeer voor de sport kwamen, maar met andere redenen wilden komen: nationalisten, mensenrechtenactivisten, terroristen, christenen en ‘zionisten’, zo valt in een rapport van de KGB te lezen.
De dienst maakte zich zorgen over al die buitenlanders. Ze vreesde vooral een herhaling van het bloedbad in München. Want terrorisme in de Sovjet-Unie, dat bestond natuurlijk niet. De beveiliging moest onfeilbaar zijn. Kozlovski: “De West-Duitse geheime dienst bood aan om ons te adviseren en ons te helpen, en dat hebben ze ook gedaan. Vanaf een jaar of vijf, zes voor het begin van de Spelen.”
Niet minder gevaarlijk voor Moskou waren de talrijke zogenaamde dissidenten: mensen die openlijk kritiek leverden op het regime. Ze waren opgejaagd wild, kwamen vaak terecht in gevangenissen en strafkampen, of ze werden vanwege hun ‘waanbeelden’ opgesloten in psychiatrische ziekenhuizen. Mensen als Andrej Sacharov, Andrej Amalrik en Tatjana Velikanova.
Maar omdat het westen redelijk op de hoogte was van de activiteiten van de dissidenten en hun ideeën eind jaren zeventig ook vaak steunde, speelden die een belangrijke rol in de verhouding tussen de Sovjet-Unie en het westen. In 1975 waren op een topconferentie in Helsinki door de Sovjet-Unie duidelijke toezeggingen gedaan op het gebied van mensenrechten. Moskou hield zich echter nauwelijks aan die afspraken. Dissidenten kaartten schendingen van de mensenrechten aan, waardoor de Sovjet-Unie in de contacten met het westen in de verdediging werd gedrongen.
Moskou wilde koste wat kost voorkomen dat de dissidenten en het probleem met de mensenrechten in 1980 de aandacht zouden afleiden van de Olympische Spelen. De oplossing was dezelfde als die nu in China wordt gebruikt: de dissidenten werden massaal opgepakt en opgesloten. Al was de geheime dienst druk met ze bezig, officieel werd hun bestaan genegeerd. Kozlovski over de dissidenten: “Ze waren er wel, maar ze stonden buiten de samenleving en we gaven niks om ze, we dachten niet aan ze en we luisterden niet naar ze.”
Protest met pleisters
Kozlovski hoorde misschien de dissidenten niet, maar het westen hoorde ze wel. Al vanaf het moment dat de Sovjet-Unie de Spelen kreeg toegewezen, gingen er daarom stemmen op die om een boycot riepen. Eind jaren zeventig werden die geluiden steeds sterker. PvdA-kamerlid Ed van Thijn richtte in mei 1979 zelfs een speciaal comité op dat de mensenrechtensituatie in de Sovjet-Unie aan de kaak wilde stellen. Hij kreeg steun van onder meer Erica Terpstra, Max van der Stoel en Laurens Jan Brinkhorst.
Het Nederlands Olympisch Comité had geen oog voor de politieke kant van de zaak. Volgens het NOC moesten de sporters zich alleen op hun sport concentreren. Eind ’79 probeerde het Comité de sporters ertoe te bewegen dat ze officieel zouden beloven geen politieke uitspraken te doen. Ook zouden ze in de Sovjet-Unie geen contact met dissidenten of mensenrechtenactivisten mogen zoeken. Alhoewel de sporters vooral met hun sport bezig waren, hadden sommigen van hen toch het gevoel dat ze ‘monddood’ werden gemaakt door het NOC.
Toen hordenloper Harry Schulting in oktober 1979 in het EO-programma ‘Tijdsein’ werd geïnterviewd, verscheen hij daarom uit protest met pleisters op zijn mond. Hij vond dat hij zich mocht uitspreken over de situatie, maar voelde zich wel gevangen in een dillemma: “Je doet het nooit goed, want de ene keer als jij zegt ‘ja, ik ga boycotten’, dan zeggen alle mensen: ‘die jongen staat helemaal achter die situatie.’ Maar aan de andere kant, als je zegt: ‘ik ga sporten,’ dan zeggen ze: ‘je houdt helemaal geen rekening met andere mensen’.”
Wat kunnen we doen
De algemene teneur onder sporters en bonden was dat ‘we’ gewoon naar Moskou moesten gaan. Er was ook op regeringsniveau geen actie ondernomen om de sporters van deelname af te houden. De sporters wilden hun medailles gaan veroveren, het NOC wilde zijn reden van bestaan niet ondergraven en zelfs het actiecomité van Van Thijn wilde geen boycot, maar de Spelen gebruiken om invloed uit te oefenen op de mensenrechtensituatie in de Sovjet-Unie.
De situatie veranderde na de inval van het Rode Leger in Afghanistan. In dat bergachtige land waren na een coup in 1978 de communisten aan de macht, die echter hard werden bestreden door ‘moedjahedien’, guerilla-strijders die werden gesteund door de Verenigde Staten. Om het regime in Kabul te ondersteunen, stuurde Moskou in december 1979 grote hoeveelheden troepen naar Afghanistan. De actie had alle trekken van een invasie.
De VS reageerden furieus. President Carter wilde deze verschuiving in het machtsevenwicht niet over zijn kant laten gaan. Hij riep op de Olympische Spelen te boycotten of over te brengen naar een ander land. Kozlovski, schamperend over Carter: “Hij ging denken: wat kunnen we doen… We kunnen niet ons leger erheen sturen… We kunnen geen atoombommen gebruiken… O, laten we de Olympische Spelen afgelasten! Laten we ze uit Moskou weghalen, dat regelen we wel, binnen zes maanden.”
Carter stelde de Russen op 20 januari 1980 een ultimatum: binnen een maand Afghanistan verlaten, anders zouden de Verenigde Staten de Spelen boycotten. Moskou negeerde vanzelfsprekend de Amerikaanse eis, waarna Carter op 16 mei de boycot afkondigde. Amerikaanse sporters werd verboden deel te nemen aan de Spelen. De eventuele waaghals die toch zou willen gaan, zou als straf zelfs zijn Amerikaanse paspoort kunnen worden ontnomen.
Diezelfde dag kreeg minister-president Van Agt van de Amerikaanse ambassadeur een brief van Carter waarin die hem opriep zich aan te sluiten bij de boycot. De Nederlandse regering, die tot dan toe de sportbonden en het NOC vrij had gelaten in hun keuze, bepaalde haar standpunt: Nederland moest de Spelen ook boycotten. In de Tweede Kamer kon die positie op brede steun rekenen.
Een kras besluit
Het standpunt van parlement en regering was echter niet bindend. Van Agt kon of wilde het NOC niet verbieden naar Moskou te gaan. Maar hij probeerde het Comité wel te overtuigen mee te doen met de boycot. Van Agt nodigde daarom de top van het NOC uit in de Trêveszaal. De toenmalige voorzitter van het comité was Koos Idenburg. Hij vertelt: “Wij wisten natuurlijk dat we die boodschap zouden krijgen, en we hadden van tevoren een duidelijke verklaring: dat we vonden dat het een zaak was waar de overheid zich niet mee moest bemoeien. En dat we zeker niet zonder meer hun verzoek zouden inwilligen maar dat we er rekening mee zouden houden.”
Idenburg was uiteindelijk toch voor de boycot. Hij vond dat de politiek de sporters niet moest dwingen, maar door het ontbreken van veel westerse atleten waren de Spelen volgens hem nu te zeer gedevalueerd. Ook Harry Schulting vond dat de glans nu wel van de Spelen af was. Hoeveel was een overwinning nu waard? Schulting: “Er waren bij het hordelopen altijd atleten uit Amerika die kans hadden op een medaille. En de grote concurrent uit West-Duitsland, Harold Schmidt, ging ook niet. Dus er waren al twee of drie mensen die je kon doorstrepen. Daarom was de kans natuurlijk wel groot, dat je wint. Alleen het is niet echt leuk als zij er niet bij zijn. Maar wie maalt er om als je een Olympisch titel haalt?” Schulting wilde gaan.
Een meerderheid in het bestuur van het NOC wilde toch naar Moskou gaan. De beslissing daarover wilde het comité echter niet zelf nemen. In plaats daarvan mocht elke aangesloten sportbond zelf bepalen of ze zouden gaan. Idenburg: “Onder deze omstandigheden was het een kras besluit geweest om tegen al de bonden te zeggen: ‘jullie moeten allemaal gaan.’ Als er zo’n toch zo’n stemming in de politiek is om níet te gaan. Nou dan lijkt me het redelijk en niet een bijzonder compromis om te zeggen: dan draaien we het om, en dan mag iedereen het voor zichzelf weten.”
De sportbonden namen op 19 mei op een vergadering van het NOC hun posities in. De boycot werd gesteund door onder meer de hockeybond en de turnbond. Maar de meeste bonden legden het advies van Van Agt naast zich neer. Onder meer de atletiekbond, de judobond en de zwembond wilden nog steeds naar Moskou gaan.
De sporters die wilden, konden gaan.
Sap uit pakjes
Het was de Sovjet-Unie uiteindelijk gelukt om alles op tijd af te hebben. De stadions waren gebruiksklaar, de bedden in de hotels opgemaakt, de busjes volgetankt en de tolken waren geïnstrueerd. Bovendien was er voldoende voedsel naar Moskou gebracht om de gasten te voeden én om de indruk te wekken dat het leven in de Sovjet-Unie uitstekend was.
Op allerlei plaatsen zag je de olympische ringen, fleurige vlaggen, het logo van de Olympische Spelen en de olympische mascotte: het beertje Misja, die met zijn aangeboren glimlach en zijn bruine vacht de Spelen onvermoeibaar een hoge aaibaarheidsfactor probeerde te geven. Hij stond op posters, op borden, op theepotten en zelfs op lijkwagens.
Kant Livanov werkte als vertaler in het handbalstadion. Van de sport weet hij zich niet veel meer te herinneren – “wij wisten niet echt wat handbal was” – maar van de sfeer in de hoofdstad des te meer: “Moskou was toen heel netjes, heel beleefd. In alle winkels werd je geholpen. Ineens waren de winkels vol! Er was sap uit pakjes, dat zagen we toen voor de eerste keer. Fanta was er, Pepsi, dat vonden we geweldig. En alle vandalen en prostituées waren honderd kilometer buiten de stad gebracht.”
Inderdaad was er voor ongewenste elementen als dissidenten, zwervers en prostituées geen plaats tijdens het bezoek van zoveel waarschijnlijk kritische gasten. De stad was leeg: om erop te kunnen toezien dat Russen niet massaal contact zouden krijgen met buitenlanders én om ervoor te zorgen dat de voedselvoorziening niet overbelast zou raken, werd een tijdelijk emigratiebeleid aangeprezen. Moeders werd aangeraden hun kinderen op zomerkamp te sturen of met het gezin naar hun buitenhuisje te gaan. Wie niet in Moskou woonde, kwam de stad ook niet in. Zakenreizen werden geannuleerd, toelatingsexamens voor de universiteiten werden verschoven.
Het was geforceerd, maar Moskou zag er voor Russen wel goed uit. Kozlovski: “Die twee weken van de Olympische Spelen in Moskou was een droom die werkelijkheid werd. Het ideale Moskou, het ideale communisme. Het was mogelijk.” Ook Livanov kijkt positief terug op de situatie in Moskou: “Het was de hemel in de zin van dat je in de winkels alles kon krijgen. Want de hemel voor een sovjetburger, dat was dat je iets kon bemachtigen, kon kopen. ‘Bemachtigen’ dat woord was toen in de mode.”
Geen kauwgom
Voor de westerse atleten was Moskou veel minder een ideale stad. Harry Schulting had bijvoorbeeld het boek ‘Oom Oswald’ van Roald Dahl in zijn tas zitten. “Met een hele grote condoom op de voorkant als tekening. Dat kwam Rusland in eerste instantie niet binnen. Want dat was porno. En pornografie, dat mocht dan weer niet.”
De organisatie en de overheid probeerden alles strak te regelen en te controleren. Schulting herinnert zich de constante politie-aanwezigheid als intimiderend. De route van het stadion naar de metro ging bijvoorbeeld langs een sterk politiekordon. “Een kilometer lang, in een trechtervorm en dat werd naar de deur van die Metro toe geleid. Bij het stadion liep iedereen nog hartstikke opgewonden te praten en op moment dat je daar bij die deur kwam, was iedereen hartstikke stil geworden, kon je een spel horen vallen. Zo onheilspellend was dat.”
Alexander Zmychov was een van de politieagenten in het stadion. Gewend als hij was aan de Sovjet-manier van werken kijkt hij vanzelfsprekend met een ander gevoel terug op de massale politieaanwezigheid. “Ondanks de boycot en dat er werd gezegd dat het heel zwaar zou worden, waren er geen bijzondere moeilijkheden. Het was gewoon werk.”
Zmychov bewaakte de eretribune. Hij was na strenge selectie voor die eervolle taak uitgekozen. Maar ondanks dat hem verboden was in contact te treden met buitenlanders, kon naast vele anderen ook hij de verleidingen van de westerse bezoekers niet weerstaan: “Er kwamen buitenlanders op ons af met kauwgom, boden ons dat aan, en wij zeiden ‘dat hoeft niet’, we probeerden beleefd af te slaan. Het was verboden dat aan te nemen. Maar natuurlijk nam iemand het wel aan, die ging kauwen, en natuurlijk kauwden we uiteindelijk allemaal, al deed officieel niemand dat.”
Je moet dribbelen
De Spelen verliepen relatief succesvol. Ook al kon de Sovjet-Unie niet tonen dat sovjetburgers beter zijn dan mensen uit de kapitalistische wereld omdat de Amerikanen en de West-Duitsers niet meededen, toch was de suprematie van het Sovjetsysteem volgens de statistieken overduidelijk: de Sovjet-Unie won bijna tweehonderd medailles, zeventig meer dan de nummer twee van de medaillespiegel, Oost-Duitsland. Daarachter volgden Bulgarije en Cuba.
Er sneuvelden zesendertig wereldrecords, er waren geen terroristische aanslagen, er waren geen problemen met de voedselvoorziening, het transportsysteem had alles perfect weten te verwerken. Er waren geen rellen, er waren geen protesten. Van dissidenten had men geen last gehad.
De westerse bezoekers waren iets minder te spreken over de twee weken in Moskou. Journalisten werden in de gaten gehouden. Sporters kregen niet de vrijheid om zich voor te bereiden zoals ze zelf wilden. Schulting: “Ons devies was: je gaat bij wijze van spreken met een brancard naar het startblok, en daarna ga je lopen, dus je gaat geen extra dingen doen, wat die Russen wilden. Maar dan komt er zo’n blauw kereltje, met een fluitje en hij zei: ‘psss, je moet dribbelen.’ Die zat je gewoon op te fokken.”
Schulting kreeg een nierbekkenontsteking en strandde in de halve finales van de vierhonderd meter horden. De Nederlandse equipe ging naar huis met een zilveren medaille voor marathonloper Gerard Nijboer en bronzen plakken voor judoka Henk Numan en de dames-estafette zwemploeg.
Vier jaar later, in Los Angeles, maakten de Verenigde Staten van de Olympische Spelen hún propagandashow. Maar nu kwamen de Sovjets en hun bondgenoten niet opdagen. Onduidelijk was hoe de toekomst van de Spelen eruit zou zien. De Spelen van Seoul in 1988 waren daarom een opsteker: alle grote landen deden mee, al was Noord-Korea niet aanwezig.
Sinds Barcelona in 1992 bloeien de Olympische Spelen als nooit tevoren. En er is de Chinese organisatoren alles aan gelegen om de Spelen in Peking de volgende én de allermooiste bloem op de Olympus te laten zijn.
Tekst: Tuur Verdonck
Regie en samenstelling: Gerda Jansen Hendriks
Research: Irina Anatsheva en Tuur Verdonck
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: