Als de kleine Catharina in 1938 haar eerste levenslicht ziet, verkeert de stam waartoe zij behoort in een grote overgangsperiode. Catharina is een Marind-Anim, een geduchte Papoeastam die haar leefgebied heeft aan de zuidkust van Nieuw-Guinea (het latere Irian Jaya, tegenwoordig West-Papua geheten). De Marind-Anim waren tot het begin van de vorige eeuw een van de meest krijgshaftige en geduchte stammen van de hele regio. Voor hun koppensneltochten deinsden zij er niet voor terug om in uitgeholde boomstammen honderden kilometers over zee te varen, tot aan de Australische kusten toe.
Nederland voerde vanaf het begin van de 20e eeuw officieel het bewind over de westelijke helft van Nieuw-Guinea, een gebied twaalf maal zo groot als Nederland zelf. De Nederlanders wisten echter nog niet zo goed wat zij nou precies met dit omvangrijke, maar vrijwel volledig ondoordringbare gebiedsdeel moest aanvangen, en maakten geen haast met de ontginning. Maar toen de Australiers zich begonnen te beklagen bij de Nederlandse autoriteiten over de koppensneltochten van de Marind-Anim, ‘Nederlandse onderdanen’ toch zeker, moest er wel enige actie ondernomen worden om niet internationaal te kijk te staan. Het pacificeren en kerstenen van de Marind-Anim werd daarmee een van de eerste koloniale daden van het Nederlands bestuur in Nieuw-Guinea.
Catharina bij de zusters
De actieve inmenging van de Nederlandse kolonisator, met hun overdaad aan goederen maar ook hun geboden en verboden, bracht een enorme verandering. De eerste zendelingen en missionarissen deelden ijzeren bijlen en tabak uit en predikten tegelijkertijd over naastenliefde en monogamie. Nederlandse bestuursambtenaren volgden hen enige decennia later, voorzien van geweren en een Wetboek dat het koppensnellen, de traditionele seksuele orgieën en vele inheemse tradities en rituelen verbiedt.
Als Catharina wordt geboren, zijn haar ouders al gekerstend. Haar vader, een krokodillenjager, verkoopt krokodillenhuiden aan de blanken en komt door deze handel regelmatig in aanraking met de nieuwkomers. Op hun beurt bezoeken paters de dorpjes van de Marind-Anim voor hun parochiewerkzaamheden. Catharina’s eerste aanraking met een blanke was een pater.
De kleine Catharina is gefascineerd door de welvaart van de witte mensen. Zij wil dolgraag leren hoe zij dat voor haar eigen volk kan verwerven. En zij is ook nieuwsgierig. Voor de Marind-Anim was het duidelijk: daar waar de lucht en de zee elkaar raken, daar is het einde van de wereld. Maar Catharina voelt dat er meer bestaat tussen hemel en aarde dan wat zij met haar eigen ogen kan zien. En dat wil zij leren kennen.
Verschillende van haar oudere nichtjes en dorpsgenoten bezoeken de lagere school, ver weg in de hoofdkustplaats Merauke. Als Catharina vier jaar oud is, besluit zij dat zij zelf ook naar school wil. Aan de hand van haar oudere nichtje onderneemt de avontuurlijke kleuter de lange tocht naar het Nederlandse internaat, zo’n vier dagen lopen van haar geboortedorp vandaan. Voor Catharina vindt dit ook heden ten dage niet vreemd: papoeakinderen leren veel sneller op eigen benen te staan en zelfstandig te handelen. Dat is een natuurwet.
Het scholingsinternaat dat Catharina bezoekt, gelegen in de Zuid-Nieuwguinese kustplaats Merauke, wordt gerund door de Zusters van Onze Lieve Vrouwe van het Heilig Hart, een missiegenootschap uit Tilburg.
Vanaf het moment van aanmelding moet Catharina haar rieten rokje uitdoen, wordt in de kleren gehesen en mag alleen nog maar Nederlands praten. Zestien jaar brengt het Marind-Animse meisje door in het Katholieke internaat. Ze krijgt Nederlandse les van de Katholieke nonnen, en wordt in al die jaren omgevormd tot een keurige Katholieke Papoease die gelooft in God en gebod en Jezus aan het kruis.
De eerste ontmoeting tussen Catharina en Koos
En dan, in 1954, komt Koos aan, kersvers met de boot uit Nederland: een bevlogen Nederlandse jongeling, een jonge pater die zich heeft voorgenomen de Papoeavolkeren in het binnenland te kerstenen. De meisjes van het internaat zingen een welkomstliedje voor de pater als hij uit de boot stapt en voet aan wal zet.
Na twee weken uitrusten van de lange reis vanuit Nederland, krijgt Koos zijn eerste opdracht. Hij wordt naar de binnenlanden gestuurd, waar hem een parochie wordt toegewezen bij stammen die nog niet zo veelvuldig in aanraking zijn gekomen met het Nederlandse bestuur.
Koos gaat al gauw houden van de mensen en het gebied waar hij wordt gestationeerd. Zijn hart is ruim en zijn overgave groot. Vol vuur onderneemt hij zijn missie bij het door hem geliefde Papoeavolk. En telkens als hij, na maanden van zware toernee’s door de ruige binnenlanden, even komt uitblazen bij de grote missiepost in Merauke, brengt hij ook Catharina een bezoekje.
Dat laatste wordt niet erg op prijs gesteld door de paters en zusters van de missie. Maar Pater Koos is wars van de vormelijkheden die heersten binnen het strenge katholieke milieu. Hij houdt van Catharina’s lach en opgewekte karakter, haar vriendschappelijke plagerijtjes zijn een balsem voor zijn ziel. En de sympathie is wederzijds. Pater Koos heeft een olijk gezicht en altijd een vriendelijk woord. Catharina spreekt hem graag.
Nu zou je misschien zeggen: het was liefde op het eerste gezicht.
Maar in de jaren ’50 was dat ondenkbaar voor een pater en een Papoeameisje. De twee jonge mensen zouden dubbel in overtreding zijn. Niet alleen was de jonge priester gehouden aan het celibaat, maar tevens werd het van overheidswege ten sterkste ontraden dat een Nederlander en een Papoea een intieme relatie onderhielden. Men wilde immers niet een nieuwe generatie halfbloeds kweken zoals de Indische Nederlanders, met alle gevolgen van dien.
De vlucht door het oerwoud
Als Catharina klaar is met haar opleiding, krijgt zij een betrekking als onderwijzeres in het binnenland van Kepi toegewezen, op de lagere school die onder de hoede valt van de orde van de Zusters van het Heilig Hart. Koos van der Velden is eveneens in de regio Kepi gestationeerd. De twee jongelui raken nu echt bevriend. Maar hun vriendschap leidt tot vele scheve ogen en achterdocht in de kleine katholieke gemeenschap van zuidelijk Nieuw-Guinea. Op alle mogelijke manieren wordt geprobeerd de vriendschap te dwarsbomen. En er komen geruchten de wereld in. Dat de vriendschap tussen de twee voorbij het betamelijke gaat. Dat er dingen gebeuren die niet door de beugel kunnen.
De zusters willen Catharina ongetwijfeld beschermen tegen zichzelf, en Koos misschien behoeden voor de schande van de geruchten. Zij besluiten dat er ingegrepen moet worden.
Catharina wordt overgeplaatst naar de regio van de Asmatters aan de kust van Nieuw-Guinea, waar zij hoofdonderwijzeres wordt op de plaatselijke dorpsschool in Agats. Door deze bewuste overplaatsing wordt zij gescheiden van Jacobus door honderden kilometers ondoordringbaar oerwoud en moeras.
De scheiding moet de omgang tussen de twee onmogelijk maken.
Toch wil ook de bisschop van Zuid-Nieuw-Guinea zich persoonlijk op de hoogte stellen van het waarheidsgehalte van de hardnekkige geruchten. Hij bezoekt Catharina in Agats en vraag haar op de vrouw af of er onbetamelijke dingen zijn gebeurd. Maar Catharina is zich van geen kwaad bewust. Wat haar betreft zijn haar gevoelens van vriendschappelijke aard. Nooit zou zij er aan denken om met een witte man het bed te delen.
Misschien heeft de bisschop toch zo zijn twijfels. Hij wil in ieder geval elke mogelijke verdere geruchtenstroom definitief de kop indrukken. Hij stelt Catharina voor de keuze: ofwel zo snel mogelijk trouwen met een collega onderwijzer, ofwel zij vertrekt naar een klooster.
De boodschap van de bisschop komt ook Koos ter ore. Dat wordt hem uiteindelijk te machtig. Hij onderneemt een lange reis per prauw (een boot gemaakt van een uitgeholde boomstam) naar de Asmat om Catharina te vragen of zij even ongelukkig is als hijzelf. Hij wil weg uit het zuidelijke Nieuw-Guinea en opnieuw beginnen aan de noordkust, ettelijke duizenden kilometers van de missie vandaan. En na een dag piekeren neemt Catharina een besluit: zij stapt bij Koos in het bootje en samen varen ze weg. Zij slaan op de vlucht, het oerwoud in.
Dagenlang is het tweetal onderweg, per boot, naar het gebied waar Koos een tijdlang pater is geweest. De eerste dagen nog worden zij achtervolgd door een woedende bisschop, die hen probeert te behoeden voor verder onheil. Maar de bisschoppelijke prauw raakt het spoor bijster en de twee ontkomen.
Maanden later worden Catharina en Koos aangetroffen door een Nederlandse bestuursambtenaar, die de Franse filmploeg van de antropoloog Gaisseau begeleidt op hun ondernemende tocht dwars door de binnenlanden van Nieuw-Guinea. De ambtenaar weet al snel wie hij voor zich heeft en neemt hen op de patrouilleboot mee terug de bewoonde wereld in. Het geeft Koos en Catharina de mogelijkheid om uit het katholieke zuiden van Nieuw-Guinea te vertrekken en af te reizen naar het noorden, naar de hoofdstad van Nieuw-Guinea, Hollandia.
Excommunicatie
De rel bereikt tenslotte ook het Vaticaan. Koos en Catharina worden geëxcommuniceerd. Volgens de kerkelijke encyclopedie betekent ‘kerkelijke ban’ of excommunicatie ‘een straf, waardoor iemand buiten de gemeenschap der Kerk wordt gesloten. Doel is: den weerstand van den schuldigen te breken, en hem tot beter inzicht te brengen. [Het verbiedt] gemeenschap met de gelovigen in geestelijke en (soms) in tijdelijke aangelegenheden’ . Het Nederlandse Katholieke bevolkingsdeel van Nieuw-Guinea, evenals de gekerstende familieleden van Catharina, mogen niet meer met de zondaars praten, in een poging het paar sociaal volledig te isoleren. De meesten geven daar ook inderdaad gehoor aan. De familieleden van Catharina, zoals haar ouders, neven en nichten, ontmoeten haar af en toe in het geheim.
Via de nuntius wordt een kerkelijke bul opgestuurd naar de jungle aan de andere kant van de aardbol. Een pater komt, zo herinnert Catharina zich, de bul afleveren aan hun huisdeur. Maar Koos weigert het papier aan te nemen. Wat hem betreft: hij heeft zelf zijn conclusies al getrokken. Hij is in aanraking gekomen met een zendeling die nog niet zo lang in Nieuw-Guinea actief is en de boodschap van een heel ander kerkgenootschap aan de Papoea’s wil overbrengen: dat van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Dit genootschap is relatief nieuw in de kolonie en nog niet besmet geraakt met de animositeit die traditiegetrouw heerst tussen de katholieke missie en de protestantse zending (zoals Max Tailleur ooit grapte tijdens een reis door Nieuw-Guinea: het lijkt hier Nederland wel: de katholieken in het zuiden, de protestanten in het Noorden !) Koos is gevoelig voor de in zijn oren verfrissende woorden van de gereformeerde zendeling Drost.
Het paar keert de Katholieke Kerk definitief de rug toe en trouwt. Catharina leeft verder in de wetenschap: de enige, oorspronkelijke manier voor afvalligen om terug te keren in de schoot van hun Katholieke Kerk is om zich, buiten de toegangsdeur tot de kerk, door de binnentredende gelovigen te laten beschimpen en bespugen. Het is een ritueel waarvan men nu zegt dat dat ook in die tijd niet meer gebruikelijk was. Maar Catharina is opgegroeid in de oude katholieke leer en leeft in de wetenschap dat dit de enige manier is om de ban ongedaan te maken. Diep in haar hart zou Catharina het er destijds zelfs wel voor over hebben gehad. Het is Koos die haar daar van af houdt. Hij weigert door het stof te kruipen voor een kerk die hem verbiedt zijn hart te volgen.
Bekering
Catharina’s man Koos bekeert zich tot de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, dat in Nieuw-Guinea in die tijd probeert een zendingspost op te zetten, en Catharina volgt Koos in zijn geloof. Koos wordt zendeling in hetzelfde Nieuw-Guinea.
Catharina en haar man verlaten Nieuw-Guinea in 1974, als de Nederlandse kolonie al lang is overgedaan aan Indonesië en Irian Jaya heet. Zij brengen de rest van hun leven in Nederland door. Samen hebben zij zes kinderen gekregen en hebben de laatste jaren van hun gezamenlijke leven in Utrecht gewoond. In 1997 is Catharina’s man Koos, die in Nederland tot zijn dood als dominee werkzaam was, overleden.
Tot haar verhuizing uit Utrecht is Catharina aangesloten bij de gereformeerde vrijgemaakte Opstandingskerk in Utrecht Noord-West. Zij heeft daar altijd graag gekerkt (elke zondag twee maal !). Maar af en toe steekt het gemis aan haar katholieke verleden de kop op. Als zij langs de katholieke Mayellakerk bij haar in de buurt loopt, kan een pijnlijk gevoel in haar Papoeahart haar overvallen. Dan heeft zij heimwee naar de pracht en praal van de katholieken, de mooie taal, de liturgie. Zij fantaseerde er af en toe nog over om daar te kerken, maar volgens de klassieke katholieke leer worden zondaars en hun kinderen tot in het vierde geslacht gestraft. Catharina mag officieel geen voet meer zetten in een Katholieke Kerk. Maar zij piekert er ook niet over om dat te doen. Twee jaar geleden is zij, samen met het gezin van een van haar dochters, teruggeweest in West-Papua, naar haar geboortegrond, Merauke en het internaat. Haar dochter wilde een kijkje nemen in het kerkje waar haar ouders zo veel voetsporen hadden liggen, maar Catharina weigerde een voet over de drempel te zetten !
En zo is zij tweemaal van haar identiteit beroofd. Eerst door haar, een kind uit de jungle, te verbieden nog langer als een Papoease te denken en handelen, waardoor zij vervreemd raakte van haar eigen dorp. En vervolgens door haar te verstoten uit de Katholieke Kerk, die haar van haar 4e tot haar 20e zo warm omarmde en van haar een echte katholiek maakte.
In haar huis staan familieportretten in alle soorten en maten naast elkaar: zwartwit-foto’s van blote kindertjes en Catharina’s dorpelingen met rieten rokjes en peniskokers, kleurenfoto’s van het domineesgezin in Nederland. De enorme schelpen waarmee in vroeger jaren de snelpartijen werden aangekondigd door er op te blazen, liggen uitgestald in de vensterbank, terwijl de Friese staartklok zachtjes tikt.
Regie: Annegriet Wietsma
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: