Ze noemen het geen koelkast maar een ijskast. En het is geen gebakje maar een taartje. In het taalgebruik alleen al kent de Nederlandse adel hardnekkige, soms eeuwenoude tradities. Die kwamen in de knel tijdens de nivellerende jaren '60 en '70, maar tegenwoordig is de adel weer helemaal terug.
Het inzetten van Wilhelmus betekende in de jaren vijftig het eind van elk adellijk bal. Luidkeels en staande zongen de edellieden het volkslied mee, om daarna eventueel bij iemand thuis in een kleine groep spiegeleieren te gaan bakken. Het Kurhaus was in de jaren zestig regelmatig het schouwspel van dansende adel.
Marijke barones van Sytzama - barones van der Borch tot Verwolde koestert warme herinneringen aan die feesten: 'Het was de bedoeling dat de jongens een meisje zouden vragen, dat ging kliekjes tegen. Zo was een jongen gedwongen om met een meisje aan de arm naar het buffet te gaan, zodat de jongens niet bij elkaar gingen zitten roken en drinken. Er werden courtions uitgedeeld, dat kon een bloem zijn of een boekje. Dan werden er spelletjes gedaan, waarbij je elkaar moest opzoeken. De groene bloemen bij de groene en de blauwe bloemen bij de blauwe. Voor jou als meisje was het dan heel spannend welke jongen je zou treffen, Dat hadden de gastheer en de gastvrouw thuis allemaal bekokstoofd. Wie past bij wie?'In feite was het een huwelijksmarkt. Mensen uit dezelfde 'kinderkamer', dus met dezelfde achtergrond, ontmoetten elkaar daar.
Die feesten pasten niet in de wereld van jonkheer Piet van Beyma. Hij wilde iets concreets doen, iets nuttigs. Maar de feesten waren wèl traditie in adellijke families. En ook Van Beyma was van adel. Hij kwam ter wereld als jonkheer: 'Het is toch krankzinnig dat je gewoon geboren wordt in adel, je er dus helemaal niets voor hoeft te doen en tóch van adel bent. Ik vind dat volstrekt achterhaald.' Hij wilde geen jonkheer meer zijn en ging de strijd aan.
Maar wat betekent het eigenlijk om jonkheer, dus van adel, te zijn? Volgens Marie Christine barones van Hövell tot Westerflier - barones van Speyart van Woerden loopt het beeld over de adel erg uiteen: 'In negatieve zin denkt men dat het boeven zijn die over de ruggen van anderen misbruik maken van hun status om hun eigen rijkdom in stand te houden en in positieve zin denkt men dat het mensen zijn die zich werkelijk inspanden in de maatschappij en oog hadden voor leed van anderen. En uit sprookjes komt het beeld naar voren van blonde krullen, de roze jurk en de parelketting.'
Menig edelman of edelvrouw steigert als hij of zij als 'bijzonder' bestempeld wordt. Voor hen voelt dat als de kras van een nagel over een stuk ijzer. Adel is niet bijzonder. Toch voeren zo'n tienduizend mensen een adellijke titel. En adel verplicht... Maar tot wat en waartoe? Baronessen, baronnen en jonkheren en ex-jonkheren worstelen en wikken over de juiste manier om met hun adeldom om te gaan in de veranderende tijd.
‘Gewóón doen’
In hogere kringen neemt men regelmatig het ‘rode boekje’ en het ‘blauwe boekje’ ter hand, om eens te bekijken wie precies ook weer wie is, en waar hij of zij bij past. In de rode variant staat alle adel, van adellijke putjesscheppers tot adellijke professors. En in het blauwe boekje staan alle namen van de niet adellijke elite. Erg veel adel heeft het commerciële Holland overigens nooit gehad. Wel onderhielden edellieden en families van rijke koopmansgeslachten altijd al nauwe contacten. Rond 1815 reorganiseerde Willem I de adel en creëerde veel nieuwe adel door mensen in adelstand te verheffen. Deze nieuwe edelen kregen allerlei voorrechten en politieke macht. De koning waande zich veilig met deze beschermlaag van nieuwe edellieden om zich heen. Maar lang duurde deze bevoorrechte positie van de adel niet. In 1848 schafte Thorbecke de adel als aparte stand alweer af. Zo verloor zij haar staatsrechtelijke en burgerlijke privileges.
Ook Koningin Juliana vond de adel niet van belang. Na de Tweede Wereldoorlog moest het land opgebouwd, en elke Nederlander was gelijk aan de ander. In 1953 besloot het tweede kabinet Drees dat verheffing van gewone burgers in de adel achterwege diende te blijven. Juliana deed in 1967 ook geen enkele moeite om de niet-adellijke Pieter van Vollenhoven in de adel te verheffen, nadat hij met prinses Margriet was getrouwd. Pieter bleef gewoon Pieter. Nederland was toen al het land van de nivellering. Afwijken of excelleren werd niet op prijs gesteld. Dat had ook gevolgen voor het adelsbeleid en leidde tot beperkende maatregelen om in de Nederlandse adel opgenomen te worden. De kiem werd gelegd voor de ontwikkeling van de adel tot ‘historisch instituut’ of tot een ‘sterfhuisconstructie’. Er kwam bijna niemand meer bij. De enige hoge adellijke familie in Nederland was en bleef het Koningshuis.
Het voorrecht dat de adel nog overhield was het voeren van de adellijke titel. Maar zelfs een titel paste nauwelijks in de Nederlandse mentaliteit van ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Mensen met een adellijke titel konden immers nooit gewoon zijn.
Che Guevarra en Marx
Max baron van Hövell tot Westerflier groeide in de jaren zestig op als baron in de buurt van Nijmegen: ‘Het begon al op de lagere school, dan kwam de schooltandarts met een grote bus en hij riep dan de kinderen. Iedere keer werden alle namen van het lijstje voluit voorgelezen, inclusief titulatuur, en dan keken die kinderen heel gek, ik vond dat niet leuk.’ Als hij op zijn fietsje naar school fietste, renden ze hem achterna en riepen: ‘Daar gaat de baron!’
In de jaren zeventig ging hij studeren aan de Nijmeegse universiteit en daar was het helemaal ‘not done’ om baron te zijn. Een stropdas was al niet goed, laat staan een titel. En hij had allebei. Max: ‘Er werd veel over politiek gesproken toen. Vooral over linkse politiek. Maar ook Che Guevarra of Mao, daar gingen hele discussies over, over wie nou het beste was. Maar ik vond de één nog slechter dan de ander...’ Zijn medestudenten bekeken de baron met enige argwaan. ‘Je moest zelf alles presteren in het leven en je niet laten voorstaan op je ouders, omdat je vader geld had of naam of wat dan ook. Dat was niet in. Dat was een soort socialisme van na de oorlog dat toen helemaal tot een climax kwam,’ vertelt Max.
De sfeer in het Nijmeegse vond hij zeer benauwend, alsof ze overal op de loer lagen. Toch liet hij zich niet intimideren en koos ervoor om tegen de rode stroom in wèl voor zijn titel van baron uit te komen. Niet dat hij ermee te koop liep, dat zou niet des adels zijn, maar hij hield zijn adellijke afkomst zeker niet verborgen.
In diezelfde periode studeerde jonkheer Piet Van Beyma aan de Tropische Landbouwschool in Deventer. Hij was zeer begaan met het onrecht in de wereld en koos ervoor om eind jaren zestig te gaan werken bij de Stichting Nederlandse Vrijwilligers in Ethiopië en in Kameroen. Hij leefde als jonkheer tussen de vaak hongerende bevolking: ‘Dan leer je wel wat menselijke wijsheden zijn.’ Toen hij terugkeerde in Nederland had hij er moeite mee dat hij vaak met ‘jonkheer’ werd aangesproken of omgeroepen. Hij wilde zich niet laten voorstaan op zijn titel. Maar in het dorp waar hij woonde, vonden vooral anderen het erg interessant, zo'n jonkheer in de buurt. Sprookjesverhalen deden de ronde; hij zou vast veel geld hebben en ergens een kasteel bezitten....
In tegenstelling tot Max ging Piet de strijd aan om van zijn predikaat jonkheer áf te komen. Hij wilde uit de adelstand. De Hoge Raad van Adel, adviesorgaan van de Minister van Binnenlandse Zaken wat betreft verzoeken tot verlening van adeldom, wist niet wat zij met dit opmerkelijke verzoek aan moest. Dat personen de strijd aangingen om in de adel opgenomen te worden, was nog voorstelbaar, maar dat iemand op eigen verzoek uit de adel wilde, was hoogst bizar. De Hoge Raad weigerde aan het verzoek te voldoen. Een adellijke titel was een gunst van de vorst, zoiets kon niet zomaar ongedaan gemaakt worden! Van Beyma moest bij Minister van Binnenlandse Zaken Rietkerk komen die hem op andere gedachten probeerde te brengen. Hoe meer tegenwerking Van Beyma kreeg, hoe meer hij zich gesterkt voelde in zijn strijd. Uiteindelijk lukte het hem in 1984. Hij kreeg formeel de bevestiging dat hij geen jonkheer meer was. In het rode boekje was hij een zwarte vlek geworden.
De lijst van freule zus
De Quadrille, de Weense wals en later op de avond ook de Jive en de Quickstep, in kastelen, het Kurhaus of gewoon bij iemand thuis: de adel danste wat af. Soms was het een feest speciaal voor een adellijke dochter die haar 18e verjaardag vierde, maar het kon ook een intekenfeest zijn, waarvoor zo'n dertig gulden vooraf betaald moest worden. En op debutantenbals maakten jonge meisjes hun ‘coming out’ en toonden zij zich beschikbaar voor de huwelijksmarkt. ‘Als je debuteert heeft dat te maken met maagdelijkheid. Op je 18e mocht je meedoen en dan debuteerde je in het wit,’ zegt barones Van Sytzama.
In Haagsche kringen was ‘de lijst van freule zus’ een begrip in de feestwereld. Deze ongetrouwde mevrouw stelde een lijst samen van adellijke jongeren in de huwbare leeftijd. Zij hield nauwkeurig bij wie welke achtergrond had, waar men zich mee bezig hield en uit welke familie men kwam. Op de feesten was zij op de achtergrond altijd aanwezig. Ze zat ergens in de
gang op een stoel. Soms kregen de dansende jongeren een klopje op hun schouder met de mededeling: ‘Freule zus wil je zien.’ De freule wilde via een informeel persoonlijk babbeltje dan weer even de stand van zaken doornemen. Barones van Sytzama weet nog goed hoe zij de eerste keer deze freule moest komen: ‘Zij wist precies van welke ouders je een kind was.’
De gegevens die de freule over de jongeren op de lijst verzamelde, gebruikte ze om meisjes en jongens van adel aan elkaar te koppelen. Als ergens een feest plaats vond en men kwam onverwacht danspartners te kort, dan wist de freule precies wie geschikt was om de plaats te vervangen. Soms kregen jongeren een uitnodiging voor een feest waarvan ze degenen die het feest gaf, niet eens kenden. Dan beseften ze dat ze via de lijst van de freule een uitnodiging hadden gekregen.
‘Noblesse oblige’
Adel verplicht. Dus sinds jaar en dag trekken mensen van adel met gehandicapten naar Lourdes om hun dienstbaarheid, die bij de adel hoort, te tonen. Max baron van Hövell tot Westerflier bezocht Lourdes al 23 keer. Dienstbaarheid was altijd al één van de adellijke kenmerken. Maar het was exact deze dienstbaarheid waar Piet van Beyma zich aan stoorde: 'Dienstbaar ben je niet omdat je titel dat van je vraagt; dat komt uit je hart,' zegt hij. Dat was precies waarom hij geen jonkheer meer wilde zijn.
De overgrootmoeder van Marijke barones van Sytzama - barones van der Borch tot Verwolde richtte vóór de oorlog een kledingdepot op. Zij verzamelde kleding voor gezinnen in haar omgeving die het minder ruim hadden. Iedereen kon kleding bij haar inleveren. Na de oorlog nam haar grootmoeder dat kledingdepot over. Wekelijks haalde Van Gend & Loos dozen met kleding bij haar op om naar het depot te brengen. In de jaren zestig nam haar moeder het depot over. Mensen van adel, maar zeker ook niet-adellijken, konden daar tweedehands kleding krijgen. 'Jonge studenten konden er terecht voor een avondkostuum, een rokkostuum een smoking, allemaal kleding die ze toch geacht werden te dragen in hun kringen, en meisjes die uit wilden konden mooie jurken uitzoeken. Maar ook hele gezinnen konden er terecht. Mijn moeder had een heel kaartsysteem en wist precies wie welke leeftijd had, dat hield ze jaren bij. Het gaf haar veel voldoening.'
Barones Marie Christine van Hövell tot Westerflier - barones Speyart van Woerden gaf een hele andere invulling aan dienstbaarheid. Zij stelde het landgoed waar zij met haar gezin woont, open voor educatieve doeleinden. Kinderen kunnen er ook nu terecht om van alles over de natuur te leren; van appelbomen snoeien tot houtbewerking. Zij geeft regelmatig rondleidingen over het landgoed. Iedere keer opnieuw merkt ze dat de kinderen verbaasd zijn als zij in een overall en laarzen de deur uit komt en niet in een witte baljurk op mooie muiltjes. 'Dat komt toch omdat ze een vooropgezet beeld hebben over adel en een barones, dat is iets wat ontstaan is uit geschiedenisboeken of misschien uit sprookjesboeken. Een beeld wat zich dan versuikert en dat wordt op iemand geplakt,' aldus de barones. Volgens haar is het allemaal 'part of the dream', de droom die bij adel hoort en waar het gewone volk hardnekkig in wil blijven geloven.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: