8 september 1968. Op deze dag wordt het monument onthuld ter nagedachtenis aan de meer dan 30.000 gevangenen die in Dachau zijn gestorven aan ziekte, honger en uitputting. Honderden oud-gevangenen zijn aanwezig om de doden te eren. Maar ook veel hoogwaardigheidsbekleders, waaronder Prins Bernhard. Namens de Duitse regering spreekt Klaus Schütz, de toenmalige burgemeester van Berlijn.
Maar de ceremonie wordt ruw verstoord: een groep studenten heft spreekkoren aan. Pisnijdig zijn de oud-gevangenen daarover; het is een al te pijnlijke ontheiliging van de plek. Sommigen zijn zo kwaad dat ze de ordeverstoorders zelfs te lijf gaan. Geen enkel begrip kunnen ze opbrengen voor ‘die lummels’, een enkeling denkt dat het om neo-nazi’s gaat.
De studenten demonstreren echter – geheel in de traditie van de jaren ’60 - tegen de aanwezigheid van NAVO-militairen bij de plechtigheid. Daarnaast is hun gram gericht tegen Burgemeester Schütz: hij had een jaar eerder zijn politiekorps opdracht gegeven hard op te treden tegen een grote demonstratie in zijn stad waarbij één van de studenten, Benno Ohnesorg, door politiekogels om het leven kwam.
In Andere Tijden betrokkenen over deze merkwaardige en tragische gebeurtenis: totale kortsluiting tussen twee generaties anti-fascisten.
Op de vuist in Dachau
“Op de Appellplatz van het Konzentrationslager Dachau scanderen jonge Duitsers ‘Heute Pogrom-Hetze, Morgen die Endlösung Herr Schütz.’ Een kleine man met de gele Jodenster op de borst rent naar de ‘grüne Polizei’, wijst op de schreeuwers en verlangt: ‘Slägt sie tod’. En alzo, op 8 september 1968, jagen sommigen van ons, jongens en meisjes van een beweging die zich schreeuwend tegen onze maatschappij verzet, die onze twee minuten stilte verstoren, met trappen en slagen over de Appellplatz van Duitslands oudste concentratiekamp.” Dat schrijft W.L. Brugsma in september 1968 in de Haagse Post.
Brugsma, journalist en oud-gevangene, doet verslag van de onthulling van het Internationale Dachau Monument, ter nagedachtenis van de meer dan 30.000 gevangenen die er zijn gestorven aan vlektyfus, pleuritis, medische experimenten, honger en uitputting. De onthulling loopt uit op een vechtpartij tussen oud-gevangenen en protesterende Duitse studenten. Twee generaties antifascisten die elkaar totaal niet begrijpen. Het is 1968. Een roerig jaar.
Een plek om te herdenken
“Toen de Amerikanen in Dachau aankwamen was dat natuurlijk het moment suprême. De poort met de letters ‘Arbeit macht frei’ ging open! En daar kwamen de Yanks!” Zichtbaar aangedaan vertelt Pim Reijntjes, oud-gevangene in Dachau, over zijn bevrijding.
De soldaten van de Rainbow Divisie zijn diep geschokt als ze in de namiddag van 29 april 1945 het concentratiekamp binnengaan. Ondanks hun maandenlange ervaringen op het Europese slagveld, zijn ze totaal onvoorbereid op wat ze aantreffen. Ze vinden stapels uitgemergelde lijken. Tienduizenden gevangenen, doodziek en uitgehongerd, verzamelen zich op de enorme appèlplaats. Ze zijn dolgelukkig wanneer ze hun bevrijders omhelzen en toejuichen.
Na de oorlog gebruiken de Amerikanen het voormalige concentratiekamp om oorlogsmisdadigers op te sluiten en te berechten. In 1948 dragen zij het kamp over aan de Beierse deelregering, die ermee in haar maag zit. Beieren wil de gruwelijke geschiedenis van Dachau vergeten. Of op zijn minst toedekken door het kamp voor iets nuttigs te gebruiken: de barakken van het kamp worden omgebouwd tot woningen om de vele Duitse vluchtelingen die uit Oost-Europa zijn verjaagd te huisvesten.
Zo ontstaat in 1949 “Wohnsiedlung Dachau-Ost”. Het concentratiekamp verandert in een liefelijk dorpje, met ongeveer 2000 inwoners, inclusief een schooltje, speeltuinen en een café met de naam “Zur Krematorium”. Pas in 1965 vertrekken de laatste bewoners.
Al snel na de oorlog klinkt de roep om het voormalige kampterrein in te richten als gedenkplaats. Het Internationale Dachau Comité lanceert al in 1956 haar eerste initiatieven, maar door bureaucratie, onderlinge twisten en politieke onwil duurt het 12 jaar voordat de plannen werkelijkheid worden. Op 8 september 1968 is het eindelijk zover. Het Internationale Dachau Monument zal met veel vertoon worden onthuld. Het is de afronding van een jarenlange strijd voor een waardige gedenkplaats.
Roerige jaren
“Voor ons waren de demonstraties het enige en beslissende politieke drukmiddel. Het was de enige manier om ons als minderheid te kunnen uiten” vertelt Jürgen Heckel, destijds student en voorzitter van de Münchener Jungsozialisten. Hij is in die jaren een hartstochtelijke aanhanger van studentenleider Rudi Dutschke en de zogenaamde ‘68-beweging; linkse Duitse jongeren die zich verzetten tegen de autoritaire universiteitsbesturen, de in hun ogen ondemocratische regering en de benauwende burgerlijkheid en preutsheid van die tijd. Net als in de rest van Europa gaan ze midden jaren zestig de straat op om te protesteren tegen de gevestigde orde, het Amerikaanse imperialisme en de oorlog in Vietnam.
Voor de Duitse studenten komt daar nog wat bij. Zij weten niet wat ze met het Duitse verleden aan moeten, twijfelen over de rol van hun ouders in de oorlog en protesteren tegen bestuurders met een nazi-verleden. Zo ook Jürgen Heckel, geboren in 1941: ”Wij begonnen onze ouders te vragen wat zíj in de oorlog hadden gedaan. Op school werd er ook niet over gesproken. Hitler werd voorgesteld als een soort rattenvanger van Hamelen die het arme Duitse volk om de tuin had geleid. Maar wij geloofden dat niet meer. Ik vond en vind dat ik een plicht heb om er alles aan te doen dat het nooit meer gebeurd”.
En dus doet Heckel mee aan de bijna dagelijkse betogingen tegen de herbewapening van Duitsland, tegen de NAVO, en de “vuile oorlog” in Vietnam. Heckel: “Wij waren zeer pro-Amerikaans opgevoed. Zij hadden ons van het fascisme bevrijd en de democratie gebracht. En toen was daar ineens die Vietnam-oorlog. Dat kon toch niet wáár zijn. Het maakte ons razend.”
Op 2 juni 1967 escaleert de situatie tijdens het bezoek van de Sjah van Perzië aan West-Berlijn. Een grote protestactie draait uit op rellen, waarbij de ongewapende student Benno Ohnesorg door een politieman wordt doodgeschoten. De protestacties worden hierna alleen maar groter, feller en vastberadener. Duitsland is in 1968 geheel gepolariseerd.
Jong tegen oud
“Op die appèlplaats hebben zich vreselijke dingen afgespeeld. Die eindeloze appèls, de mensen die daar stokslagen kregen en mensen die werden opgehangen. Dat was dus een sacrale plaats geworden. Een plaats waar wij herdenken wat daar is gebeurd. Dat daar een monument kwam juichten wij toe.” Pim Reijntjes is samen met vele honderden oud-gevangenen uit heel Europa naar Dachau afgereisd om de plechtigheid bij te wonen. Arie van Soest, die net als Reijntjes via diverse concentratiekampen in september 1944 in Dachau belandt, is er ook bij: “Het was een emotionele gebeurtenis. Voor mij was het de eerste keer na de bevrijding dat ik er weer was.”
Jürgen Heckel is die ochtend met tientallen andere demonstranten vertrokken naar Dachau. Er worden spandoeken uitgedeeld met teksten als “Wij strijden tegen fascisme, NAVO en het imperialisme”, “Vandaag herdenken zij, morgen hangen ze” en “Hitler is dood- het fascisme leeft!” Heckel draagt een spandoek met de tekst ‘Nooit meer fascisme’: “We demonstreerden vooral tegen de ritualisering van de herdenking. Er werd een plechtigheid gehouden, bewaakt door de politie en opgeluisterd met militaire muziek en dat was het dan. En dat ritueel verhinderde een inhoudelijke discussie over wat er nú in de wereld mis was.”
Volgens Jürgen Heckel is de sfeer gespannen: “We werden meteen uitgescholden. Dat wij niets beter waren dan de nazi’s en totaal geen idee hadden van wat er hier gebeurd was. Dat klopte natuurlijk, maar die houding maakte ons militanter.”
Pim Reijntjes vertelt dat de plechtigheid nog maar net begonnen is als de jongeren de boel komen verstoren: “Er werden leuzen geschreeuwd die wij niet konden verstaan en met spandoeken gezwaaid die wij niet konden lezen. En dat op de plek waar wij onze vrienden die zijn omgekomen aan het herdenken waren. Wij waren allemaal kwaad, pisnijdig!”
Als burgemeester Schütz het woord neemt, maken de demonstranten hem het praten met spreekkoren onmogelijk. De vlam slaat in de pan wanneer de studenten ook de twee minuten stilte verstoren. Arie van Soest is nog steeds kwaad: “Het deed ons verschrikkelijke pijn, want dat mocht niet verstoord te worden.” Een aantal oud-gevangenen neemt het niet en springt letterlijk op de demonstranten. “Het werd flink knokken. Er zijn van die jongens in elkaar geslagen, want natuurlijk waren zij in de minderheid”, vertelt Pim Reijntjes met enig leedvermaak.
Uiteindelijk worden de demonstranten door de politie afgevoerd en de plechtigheid kan verdergaan. Jürgen Heckel realiseert zich dan amper wat er is gebeurd en is zijn vrienden uit het oog verloren: “Tijdens de vechtpartij kwam bij mij het besef dat ik hier niet aan mee wilde doen. Ik ben vertrokken, maar was heel erg verdrietig. Ik besefte dat het niet klopte wat wij hebben gedaan. Maar het ergste was het besef dat ik niet de moed zou hebben om dat op de volgende teach-inn aan de orde te stellen.”
Later in de middag komt het opnieuw tot een vechtpartij wanneer de oud-gevangenen in de sporthal van Dachau aan de lunch zitten. Pim Reijntjes: “Eindelijk kregen we wat te eten want we waren uitgehongerd. En toen kwamen ze wéér binnen. Wéér met doeken en wéér schreeuwen. En natuurlijk was het weer knokken.” Als één van de studenten een spandoek in de hal wil ophangen en de voorzitter van het IDC dat probeert te verhinderen, wordt hij aangevallen. Reijntjes: “ Arie van Soest is er als een briesende leeuw op afgegaan en ze waren als de dood voor hem. Hij was zó afschrikwekkend.”
Van Soest zelf is nu nog steeds tevreden over de klappen die hij heeft uitgedeeld: “Ik was enorm kwaad. Ik moest de voorzitter ontzetten en dat spandoek weghalen. Dat lukte ook.” Andere Nederlanders mengen zich ook in het strijdgewoel. Tot hun verrassing kiezen een aantal communistische oud-gevangenen de kant van de jongeren. Ze hebben begrip voor hun standpunten. Er wordt met paraplu’s, bierpullen en vaandels gemept. Bier en schnitzels vliegen door de sporthal.
Gemengde gevoelens
Uiteindelijk keert de rust terug in de sporthal. Een aantal demonstranten raakt in gesprek met oud-gevangenen. Ook met Pim Reijntjes: “Toen bleek dat het aardige jongens waren. Een beetje slordig gekleed maar heel aardig en ontwikkelt. Ze hebben toen uitgelegd wat hen dreef. Sommigen waren bereid te erkennen dat ze de plechtigheid niet hadden moeten verstoren.” Maar niet alle studenten denken er zo over en blijven de boel verstieren. Dan verschijnt de politie en verwijdert de studenten. Eindelijk kan er geluncht worden.
Pim Reijntjes is eigenlijk nog steeds kwaad: “De motieven van die jongens begrijp ik, maar wat ik niet begrijp is dat ze zo weinig begrip hadden voor ónze gevoelens. Je moet bij dat soort dingen toch beter nadenken vind ik.” Arie van Soest weet tot op de dag van vandaag niet precies waarom de studenten de herdenking kwamen verstoren: “Ze waren tegen de Amerikanen, maar het was logisch dat de Amerikanen erbij waren. Zij hadden ons bevrijd. Dus zij móesten erbij zijn.”
Veertig jaar na dato begrijpt Jürgen Heckel dat wel: “Mensen die zo ongelofelijk geleden hebben en dan bevrijd worden door de Amerikanen, daarvan kun je niet eisen dat ze, net zo militant als wij, tegen de Vietnam-oorlog protesteren. Wij hadden ons toen moeten beseffen dat dat niet kan.”
Terugkijkend concludeert Barbara Distel, directrice van de Gedenkplaats Dachau: “Dit voorval laat zien dat de studenten geen empathie hadden voor de slachtoffers. Geen werkelijke belangstelling voor hun geschiedenis. Het was de verkeerde plaats en de verkeerde aanleiding voor het protest.”
Een deel van de Nederlandse oud-gevangenen keert per vliegtuig terug naar huis. Ook W.L. Brugsma, die in de Haagse Post het volgende over schrijft: “In het vliegtuig vol littekens, syndromen, hartkwalen en geheugenstoornissen, dat hen voor de laatste maal wegvoert van de plaats van de angst en het donkere licht -nu door de wereld van 1968 schoongemaakt, gemonumentaliseerd en in bezit genomen als symbool voor zoek-maar-uit: vrijheid, protest, links, rechts- praten de concentrationairen na. Zij weten alleen maar wat schijnwerpers over prikkeldraad, honger en slaag voor dingen zijn. Zij die niet wilden slaan maar praten maken zich alweer zorgen: intellectuelen gaan altijd het eerst door de schoorsteen. Zij die wèl sloegen, maken zich ook zorgen; minderheden slaan is een eerste stap op een bekende weg, waarvan zij het eindpunt kennen.”
Tekst en research: Carolien Brugsma
Samenstelling en regie: Yaèl Koren
In aanloop naar de ceremonie
De voorbereiding voor de grote dag ligt in handen van het Internationale Dachau Comité.
Het bestuur bestaat voornamelijk uit Franse en Belgische oud-gevangenen, waaronder verschillende beroepsmilitairen. Zij besluiten dat de plechtigheid een militair karakter moet hebben met een grote parade van alle landen die Europa van het fascisme hebben bevrijd. Maar aangezien de Koude Oorlog in 1968 in volle gang is, moet het Comité zich beperken tot eenheden van NAVO-landen. Ook is er een fly-over gepland van militaire vliegtuigen. Dit militaire vertoon leidt tot spanningen met (communistische) oud-gevangenen die tegen iedere vorm van militarisme zijn.
“Vlak voor de onthullingplechtigheid was er nóg een heftig conflict.” Barbara Distel, nu directrice van de Gedenkplaats Dachau en toen aanwezig als tolk van het Comité, herinnert het zich nog goed. De toenmalige voorzitter, de Belgische generaal Albert Guerisse besluit dat de plechtigheid moet beginnen met een “champagneontvangst” voor de genodigden, onder wie ook Prins Bernard. Barbara Distel: “De Duitse oud-gevangenen waren verontwaardigd. Je kunt in een concentratiekamp toch geen champagne drinken!” Het plan wordt op het laatste moment teruggedraaid maar heeft kwaad bloed gezet.
De plannen komen ook ter oren van de activistische studenten in München. Tijdens een zogenaamde ‘teach-inn’ op de universiteit wordt hierover heftig gediscussieerd. Jürgen Heckel is ook van de partij: “We waren oprecht verontwaardigd over het feit dat er NAVO-eenheden over de voormalige appèlplaats zouden marcheren. De NAVO die de oorlog in Vietnam en de fascistische dictatuur in Griekenland steunde. Razend waren we ook dat de burgemeester van West-Berlijn, Klaus Schütz, namens de Duitse regering zou spreken”.
Schütz is in de ogen van de studenten verantwoordelijk voor het doodschieten van Benno Ohnesorg omdat hij zijn politiekorps opdracht heeft gegeven keihard tegen de studenten op te treden. Bovendien is dan net bekend geworden dat Schütz een gelukstelegram heeft gestuurd aan een bekende oude nazi. Heckel: “Dat deze man een rede zou houden voor de slachtoffers van Dachau maakte ons woedend”. Nog tijdens de ‘teach-inn’ wordt besloten in Dachau te demonstreren.
Beeldmateriaal
Instituut voor Beeld en Geluid
De amateurbeelden in kleur van de onthulling van het monument in Dachau zijn afkomstig uit de privé-collectie van Peter en Christa Willmitzer
De zwart-wit foto's van de ceremonie in Dachau zijn afkomstig uit het archief van de KZ Gedenkstätte Dachau en gemaakt door Hellmut Storz
De redactie heeft zich uitvoerige moeite getroost alle rechthebbenden te achterhalen. Indien u meent toch aanspraken te kunnen maken op rechten inzake audio-visueel materiaal, neemt u dan contact op met de redactie van Andere Tijden: redactie.at@vpro.nl
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: