In deze speciale uitzending van Andere Tijden komen de laatste nog levende verzetsstrijders uit de Tweede Wereldoorlog aan het woord. Ze waren koerier, hielpen onderduikers, pleegden overvallen. Ze vertellen over de vanzelfsprekendheid waarmee ze met gevaar voor eigen leven stelling namen tegen de bezetter. Maar ook over verlies, twijfels en angsten. En na de oorlog moest iedereen gewoon weer verder, voor zover dat nog kon.
Schietpartij
Barst maar allemaal, ik doe het niet meer. Dat dacht Gerrit Verbeek (97) toen hij op 19 augustus 1941 zijn ontslagbrief indiende bij de marechaussee. Niet langer kon Gerrit hand- en spandiensten voor de Duitsers verenigen met zijn geweten. Hij sloot zich aan bij het verzet. Na hulp aan onderduikers en het distribueren van illegale kranten belandde Gerrit uiteindelijk in de Knokploeg Zenderen. Hij zat in het gewapende verzet; hij kraakte distributiekantoren en overviel politiebureaus. Nog steeds kan hij uitleggen hoe je springstof monteert onder spoorwegrails en herinnert hij zich hoe de kogels hem om de oren vlogen tijdens een schietpartij met de SD. De herinneringen zijn pijnlijk.
Zaanse verzet
De strijders uit het Zaanse verzet komen nog jaarlijks samen. Ooit waren ze met meer dan honderd, nu nog maar een handjevol. Wim Blank trouwde in 1942 halsoverkop met zijn Joodse verloofde om haar te redden van deportatie. Kort daarna werd hij gevraagd door het verzet: “toen zei ik ja, maar je weet niet waar je ja tegen zei”. Ook de communistische Bep Koeman (101) zat in het verzet en komt op de bijeenkomsten in de Zaanstreek. Maar over de oorlog hebben ze het nooit. Bep praat er alleen over als haar kleinkinderen het vragen.
Geen feest
Na de oorlog komen de nachtmerries en het verdriet om verloren kameraden. Op 5 mei 1945 worden nog zes leden van het Leersumse verzet doodgeschoten door de Duitsers. Voor Loek is de bevrijding dan ook geen feest: “er waren allemaal begrafenissen die week”. Ook voor Gerrit Verbeek zijn de meidagen moeilijk. Op 4 mei kijkt hij geen tv, luistert niet naar de radio, doet helemaal niks. “Anders ga ik kapot. Ik kan dat niet aanhoren. De traumatische dingen uit de oorlog sleep ik nog met me mee.”
Gerrit Verbeek
Een koe en een veldje bieten. Daar moet het ouderlijk gezin van Gerrit Verbeek (97) van rondkomen in zijn jeugd. Na een opleiding tot metaalbewerker gaat Gerrit naar de politieschool, zodat er thuis een mond minder te voeden is. Ondanks de armoede hebben zijn ouders hem een groot gevoel voor rechtvaardigheid bijgebracht.
Zeer verontwaardigd is Gerrit dan ook, als hij als marechaussee in 1938 de Nederlandse grens moet bewaken, met de impliciete – ‘laffe’– opdracht Joodse vluchtelingen terug naar Duitsland te sturen. Op Kristallnacht helpt hij een gezin dat hun brandende huis moet achterlaten de grens over naar Enschede.
In het najaar van 1940 wordt Gerrit gestationeerd in Borne. Maar hand- en spandiensten verlenen voor de Duitsers, dat kan hij niet. Op 29 augustus 1941, “barst maar allemaal”, levert hij zijn ontslagbrief in. Meteen krijgt hij een baan aangeboden op het gemeentehuis, waar twee ambtenaren al volop actief zijn in het verzet.
Van het een komt het ander. In de loop van de oorlog raakt Gerrit betrokken bij het gewapende verzet. Hij heeft zijn dienstpistool nooit ingeleverd – “het heeft een paar keer mijn leven gered”. Als lid van de Knokploeg Zenderen overvalt hij distributiekantoren en politiebureaus, vervoert illegaal drukwerk en blaast spoorwegovergangen op. Soms schiet hij zich letterlijk een weg naar buiten. Hij verliest talloze kameraden.
Bitter is hij na de bevrijding. Collega’s die geen ontslag hadden genomen werken hem tegen bij zijn terugkeer bij de politie. Over de oorlog spreekt hij zelden. Nog steeds heeft hij nachtmerries. Echtgenote Anneke: “Op 4 mei zegt hij: ik wil niks zien hoor, alleen de minuut stilte. En als hij dan verdrietig wordt dan zet ik de televisie uit en spelen we een potje scrabble.”
In dit fragment herinnert Gerrit zich een bezoek aan zijn ouderlijk huis tijdens de oorlog. Op het station komt hij de Joodse Sam van Straten tegen, “met zijn biezen koffertje”. Hij wordt weggebracht naar Westerbork door de veldwachter, “notabene een ouderling in de kerk. ‘Hoe kun je het doen? Hoe kun je het doen?’ zei ik tegen hem.”
Loek Caspers
Loek Caspers (92) was actief in het verzet op de Utrechtse Heuvelrug. "Vanzelfsprekend dat je mensen hielp, dat deed je gewoon en zo was ik ook opgevoed," vertelt ze. Loek was haar schuilnaam en zo noemt ze zich nog steeds. Ze was koerierster, bracht Joodse kinderen naar een veilig adres, was lid van een KP (knokploeg), vervoerde wapens en hielp geallieerde strijders. Na de oorlog studeerde ze geneeskunde, vertrok naar Engeland en werd anesthesist.
Loek was negentien toen ze de driejarige Joodse peuter Carlo bij zijn ouders moest ophalen om hem naar een veilige plek te brengen. Kinderen bij hun ouders weghalen was een van de moeilijkste dingen. "Een brug of een spoorlijn opblazen was makkelijker", zegt ze daar nu over. "Mensen realiseren zich niet dat je voor het verzet geen opleiding had". Ook niet voor de emotionele kant ervan. Je moest bovendien creatief zijn. Zo had zij bij haar persoonsbewijs een foto van een Duitse frontsoldaat. Bij een controle in de trein vertelde ze dat hij haar verloofde was. Dat hielp. Haar tas met valse bonnen werd niet gecontroleerd. Ze herinnert zich nog de boze blikken van medepassagiers.
Ze is secretaris van de Nationaal Federatieve Raad van het Voormalig Verzet Nederland en van de Stichting Samenwerkend Verzet 1940-1945. Loek schreef meerdere boeken over de oorlog waaronder 'Vechten voor Vrijheid' over het verzet op de Utrechtse Heuvelrug. Zij vindt het belangrijk dat mensen die hun leven hebben gegeven niet worden vergeten.
"En ook nu zullen we waakzaam moeten blijven", aldus Loek. "Om ons heen zien we nu weer dingen die aan die periode herinneren. We zien een toenemend racisme en intolerantie tegenover vreemdelingen."
In 1967 maakte Jan van Hillo de documentaire 'Grensrechters in de Biesbosch'. Loek ontmoet daarin generaal John Hackett die ze naar een veilige plek heeft gebracht. Hij kende haar als Elsa, haar andere schuilnaam. In het fragment over Hackett vertelt Loek over deze gebeurtenis en zien we een deel van de documentaire.
Loeks persoonlijke archief in het Regionaal Historisch Centrum Zuidoost Utrecht haalt ook herinneringen bij haar naar boven over een conflict rondom onderduikers. "Het was echt niet allemaal pais en vree." Een echtpaar in de buurt had vier Joden in huis. De man des huizes werd verliefd op de beeldschone Joodse dochter en zijn vrouw betrapte ze op heterdaad. Loek vertelt over de gevolgen.
Tijdens de oorlog heeft Loek 23 vrienden verloren. Een van hen is Jan de Bloois, een Engelandvaarder die terugkeerde naar het bezette Nederland. Onder de schuilnaam Piet de Springer hielp hij geallieerden, die gestrand waren na de Slag om Arnhem, om te vluchten naar het vrije Zuid-Nederland. Daarnaast verzamelde hij inlichtingen.
Op 30 december 1944 ging het fout. In Langbroek bezocht hij een huis waar de Duitsers net een inval hadden gedaan. De Bloois, 28 jaar oud, probeerde nog te vluchten, maar werd vlak voor het huis door de Duitsers doodgeschoten. Het laatste wat hij zei was: "Ik weet veel te veel. Ze krijgen me niet levend in handen".
Wim Blank
Wim Blank (97) woonde tijdens de oorlog in Wormerveer en was lid van de KP (knokploeg). “Er ligt een steentje bij de Zaanse Schans, daar ligt een jongen die is gefusilleerd en daar had mijn naam op moeten staan”, vertelt de 97-jarige Wim zonder enige twijfel. Naar eigen zeggen is hij een geluksvogel, omdat hij de oorlog heeft overleefd.
In 1942 vroeg het verzet om zijn hulp. Ze vermoedden dat hij wel te vertrouwen was: “Mijn vrouw was Joods”. Dankzij een list van het verzet trouwde Wim in januari 1942 met Miep, zijn verloofde. Het gemengde huwelijk voorkwam in eerste instantie dat Miep op transport moest, maar het echtpaar kreeg datzelfde jaar te horen dat gemengd gehuwde vrouwen zonder kinderen alsnog weg moesten. “Eerst moest ze getrouwd zijn met een christenman en later kwam: maar ze moesten wel een kind hebben. Nou, daar hebben we voor gezorgd.”
Wim en Miep boden onderdak aan Amsterdamse onderduikers. Als lid van de KP ging Wim mee naar een overval op het bevolkingsregister, waar hij regelde dat het persoonsbewijs van Miep verdween. Daar stond immers nog een ‘J’ op. In de ochtend van 5 oktober 1944 was hij betrokken bij de liquidatie van de verrader Gerben de Graaf. Wim verstopte het wapen onder het bedje van zijn zoon.
Na de oorlog ontdekte Wim dat zijn nieuwe buurvrouw Bep Koeman (101) ook in het verzet had gezeten. Samen bezochten ze jarenlang de bijeenkomsten van de Stichting Voormalig Zaans Verzet, waar Wim ook een tijdje voorzitter van was. In het fragment zien we hoe de groep zich voor de laatste keer verzamelt in Zaandam. Ze heffen zichzelf op, want van de verzetsstrijders leeft bijna niemand meer. “Het is allemaal zeventig jaar geleden. Wij zijn er nog, maar dan ben je al zowat uitgepraat.”
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: