De zuiveringsacties van het Depot Speciale Troepen in Zuid-Celebes liepen écht uit de hand toen de commandant, Raymond Westerling, zijn troepen opsplitste. Bij de groep van ongeveer zestig man die onder onderluitenant J.B. Vermeulen het noordelijk terrein van de operaties bestreek, deden zich de ernstigste misstanden voor. Ooggetuigen en overlevenden in Indonesië komen aan het woord in dit vervolg over de terreur op Celebes.
Vermeulen en de inlichtingen
In december 1946 hadden de Speciale Troepen in de streek rond Makassar hun werk gedaan. Daarbij ging het niet zachtzinnig toe. Mannen die beschouwd werden als ‘extremisten’of ‘rampokkers’ kregen de kogel. De eigen inlichtingendienst van het DST verschafte informatie over verdachte personen en plekken waar het ‘verzet’ zich concentreerde. Die dienst werd geleid door onderluitenant Jan Vermeulen. Hij was de tweede man onder Westerling. De plaatselijke bevolking werd bij het inlichtingenwerk ingeschakeld. Er was altijd wel iemand bereid als ‘spion’ te fungeren en medeburgers aan de Nederlandse militairen te verraden. En als het niet goedschiks ging, dan maar kwaadschiks.
Hay van Groenendaal herinnert zich hoe gevangenen gedwongen werden tot praten: “Wij moesten inlichtingen hebben om verder te gaan. Dus in de gebieden waar wij nog niet waren, daar opereerde die groep van Vermeulen. Ze organiseerden bijeenkomsten en als die mensen niet alles vertelden, dan werden ze meegenomen. We kregen dus gevangenen van Vermeulen. Er was een Goedang, op een afgesloten terrein, in ons barakkenkamp, waar die gevangenen werden ondergebracht. Die werden daar opgehangen aan de polsen. De polsen werden op de rug bij elkaar gebonden en dan omhoog getrokken. En gemiddeld hingen daar tussen de 10 en 20 mensen... en op een gegeven ogenblik sloegen ze door en dat werd dan genoteerd. Dat was onze inlichtingendienst.”
De martelingen staan niet vermeld in de geschiedschrijving over het Depot Speciale Troepen. Oftewel, zoals Groenendaal zelf fijntjes opmerkt: “Dat wat niet in de boekjes staat...” Toch lijkt het, hoewel Van Groenendaal de enige getuige van het Depot Speciale Troepen is die er iets over zegt, niet onwaarschijnlijk dat het inderdaad heeft plaatsgevonden. In een document van een inmiddels overleden reguliere KNIL-soldaat, die vertelt over de periode voordat het Depot Speciale Troepen ten tonele verscheen, wordt ook al gesproken over martelingen op Celebes. Misschien was er sprake van een normale, door iedereen geaccepteerde, werkwijze die verder geen opzien baarde en die niet als speciale ‘verdienste’ van het Depot Speciale Troepen te boek kwam te staan. Hoe het ook zij, als Vermeulen inderdaad zo zijn inlichtingen vergaarde, moet het met medeweten van kapitein Westerling zijn geweest. Tenslotte vonden de martelingen in de beschrijving van Van Groenendaal plaats in het barakkenkamp van het DST. Onder de neus van Westerling. Dat was anders bij een later optreden, toen Vermeulen geheel op eigen houtje aan het ‘zuiveren’ sloeg. Het eindigde in een bloedige massamoord.
Naar het Noorden
Half januari 1947 splitste Westerling, met toestemming van kolonel De Vries, het Depot Speciale Troepen. Hijzelf bleef op de thuisbasis Makassar en onderluitenant Vermeulen trok met 60 man naar het noorden. Het verzet, dat inmiddels grotendeels was verjaagd uit de hoofdstad Makassar, concentreerde zich inmiddels daar, in het district Pinrang. En dus zou Vermeulen een zware klus krijgen. Op 13 januari 1947 meldde Vermeulen zich in Paré Paré bij majoor Stufkens, die de leiding had over de reguliere KNIL-eenheden ter plekke. Stufkens was goed voorbereid op de komst van Vermeulen. De autoriteten in Makassar hadden hem uitgebreid ingelicht over de methode-Westerling en de bevoegdheden van Vermeulen.
De DST'er Vermeulen en de KNIL'er Stufkens besloten dat er direct de volgende dag een voorbeeld gesteld zou worden. De bevolking moest weten dat er voortaan met harde hand tegen elke vorm van verzet werd opgetreden. Op 14 januari lieten ze vijfentwintig terroristen uit de gevangenis naar het autobusstation in Paré Paré overbrengen. Daar werden ze in rijen opgesteld. Vermeulen hield een korte toespraak waarin de schuld van de gevangenen werd vastgesteld, daarna opende hij het vuur. De dode lichamen werden in een gemeenschappelijk graf gegooid. Dat was nog maar het begin van de noordelijke veldtocht van Vermeulen. In de daarop volgende dagen voerde Vermeulen, ondersteund door commandant Stufkens en commandant Ryborz , in de omtrek 'zuiveringen' uit volgens de methode Westerling waarbij steevast tientallen doden vielen - meer dan bij Westerling. Ook werden vaker, net zoals op de eerste dag, gevangenen uit de plaatselijke gevangenis gehaald en geëxecuteerd.
Maar het verzet viel volgens de militairen niet te breken zolang sommige adellijke leiders buiten schot bleven. Vermeulen drong daarom bij zijn meerdere, kolonel De Vries te Makassar, aan op toestemming om de - inmiddels gevangen genomen - adellijke personen te mogen liquideren. Op 22 januari belegde kolonel De Vries een vergadering waarbij onder andere de resident Cachet en de officier van justitie Veldhuis aanwezig waren om de kwestie te bespreken. Onder de hoge heren was aanvankelijk aarzeling ten aanzien van deze politiek gevoelige kwestie. Maar uiteindelijk gingen ze toch akkoord. Wel moest volgens de vergadering rekening worden gehouden met de plaatselijke gebruiken. Adellijk bloed mocht niet over de aarde vloeien want dat zou het gebied onvruchtbaar maken. Verdrinken of levend begraven was volgens de vergadering geen alternatief. En dus werd geopperd de slachtoffers op een prauw voor de kust te executeren. De te volgen lijn was dus al voor Vermeulen uitgestippeld. Maar eerst moest er, al was het voor de formaliteit, een onderzoek ingesteld worden naar de schuld van de betreffende personen. Nadat een commissie die schuld binnen drie dagen had vastgesteld, was er voor het DST'er geen hindernis meer om tot executie over te gaan. Er was slechts één kleine uitzondering gemaakt. Vanuit Batavia - waar men blijkbaar ook op de hoogte was van de plannen - kwam het uitdrukkelijke bevel de datoe (vorstelijk leider) van Soeppa te sparen.
Geëxecuteerd of verdronken
Op 28 januari zetten het DST en het KNIL een grote militaire actie tegen Soeppa in. Bij de zuiveringen in dit gebied kwamen ruim tweehonderd personen om. Vier adellijke personen die met de datoe van Soeppa gevangen zaten, werden op een prauw voor de kust doodgeschoten. Daarnaast werden 15 overige gevangenen op verschillende plekken geëxecuteerd. Ook de datoe kwam uiteindelijk om het leven. Tot zover de feiten die zijn opgetekend in rapporten en officiële verklaringen. Vermeulen beweerde later dat de datoe trachtte te ontvluchten en daarom werd doodgeschoten. Bovendien beweerde hij in een interview dat Willem IJzereef in 1983 met hem had, dat er nooit mensen op een prauw zouden zijn doodgeschoten. De getuigen in het huidige Indonesië vertellen weer een ander verhaal.
Zo vertelt S. Sapada, dochter van één van de adellijke leiders in Soeppa: “Mijn vader was uitgesproken nationalist, ook al in de jaren dertig, een aanhanger van Boemkarno. Hij vond dat de adel het volk moest helpen. Daarom weigerde hij om met de Nederlanders samen te werken. In januari zat mijn vader al in de gevangenis. Daarna brachten ze hem uit de gevangenis over naar Soeppa. Daar waren tweehonderd man verzameld. Er werd hem gezegd: kijk, dit is jouw volk. Als je met ons meewerkt dan willen we je leven redden. Maar hij wilde niet en daarom werd de helft van de mensen neergeschoten. Opnieuw kwam de vraag. Maar hij zei: nee, je kan mij en mijn volk neerschieten. Maar ze schoten niet op mijn vader. Want als het bloed van mijn vader op de grond zou vallen, dan zou dat betekenen dat de oogst zou mislukken. Dus mijn vader gooiden ze met een steen in de oceaan.”
De 80-jarige A. Wanrang te Soeppa bevestigt het verhaal van de verdrinkingsdood. Hij heeft het van anderen gehoord, want zelf zat hij op dat moment in de gevangenis op verdenking van wapenbezit. “Ze wilden drie mensen vermoorden. Maar er werd gezegd: bind ze vast en breng ze naar de kust. En toen werden ze in zee gegooid met een steen. En na twee dagen, dat werd me verteld, kwamen de lichamen weer boven water. De bewoners zagen het: alle lichamen werden gevonden in Marabungan-beach.” Het verhaal van Wanrang over de acties in Soeppa sluiten wel aan bij de officiële versie. Hij vertelt dat Soeppa inderdaad een belangrijke basis was voor de guerilla en dat er veel Javanen in het gebied zaten. Om drie uur ’s nachts begon de omsingeling van het dorp door de Nederlandse militairen. Iedereen werd naar een veld gebracht. Daar werden ongeveer tweehonderd mannen vermoord. Ook de broer en de vader van Wanrang. Maar Wanrang voelt geen wrok en zoekt aarzelend naar de motieven voor het optreden van de Nederlandse militairen: “Ze zochten de guerrilla. Zij zeiden altijd ‘rampok’. Misschien waren ze boos omdat we vrij wilden zijn. Ze schoten de mensen een voor een dood. Ze schoten ze altijd in de kop.”
Galung Lombok
Het Depot Speciale Troepen onder leiding van Vermeulen was na de actie in Soeppa nog niet klaar. Een paar dagen later, op dinsdag 1 februari 1947, vond het grootste drama plaats. Het was vroeg in de ochtend en nog donker toen Nederlandse militairen enkele dorpen in de buurt van Madjene in het noordelijke deel van Zuid-Celebes uitkamden. Volgens de inlichtingendienst zouden opstandige nationalisten die dag Madjene aanvallen. Zoals gebruikelijk werden eerst alle bewoners uit hun huizen gehaald en bijeengedreven op een drooggevallen rijstakker. Daar dreunde Vermeulen de namen op van negenentwintig mannen die eerder al waren opgepakt, maar weer waren vrijgelaten. Voor hem stond het vast: dit waren terroristen – om de eenvoudige reden dat ze bij hun aanhouding in het bezit bleken van papieren met het zegel van de verzetsorganisatie Angkatan Laoet Republik Indonesia. Daarmee stond ook hun straf vast: de kogel.
De onderluitenant wees drie helpers aan en met z’n vieren schoten ze de negenentwintig ieder een kogel door het hoofd. De ‘zuivering’ (zoals Vermeulen het zelf noemde) was begonnen. Vervolgens liet hij zestien mannen apart zetten. Alle zestien waren gevangenen, die met maar één bedoeling uit gevangenis waren gehaald en naar deze plek gebracht: om te worden doodgeschoten. Na deze executie begon pas de eigenlijke zuivering. Aan de dorpsoudste vroeg Vermeulen of er misdadigers onder de bijeengedreven dorpelingen waren. Ook zij werden doodgeschoten. Weigerde de dorpsoudste iets te zeggen, dan werden er willekeurige slachtoffers gekozen. Kapitein Ryborz van het KNIL assisteerde bij de executies. Binnen een uur werden ruim tweehonderd Indonesiërs vermoord. De rijstakker werd een dodenakker.
Nog tijdens de executies vernam Vermeulen dat een paar kampongs verderop mogelijk een patrouille van het Depot was aangevallen. Drie Nederlandse militairen van de Speciale Troepen zouden zijn gedood. Vermeulen ging direct op onderzoek uit. In de tussentijd gaf commandant Stufkens aan Ryborz de opdracht door te gaan met de executies. Nog eens dertig doden. Van Groenendaal, die zelf niet bij deze acties aanwezig was maar met Westerling elders op Celebes zat, hoorde later van zijn maten wat er met de DST’ers was gebeurd. “Die drie hebben zich laten verleiden door een meid! Ze waren op patrouille en in de berm van de weg aan het uitrusten. En toen kwam er een mooie meid en die verzocht ze mee in de kampong te gaan. Ze waren zo dom om dat te doen en zijn gelijk in de pan gehakt! Ze hebben ze naderhand gepontomd – in mootjes gehakt - teruggevonden.” Hoe Vermeulen zijn mannen precies heeft aangetroffen, is niet duidelijk. Maar het zal behoorlijk akelig geweest zijn. Volgens een plaatselijke getuige had de guerrilla de militairen aan de kant van de weg in een boom gehangen met afgesneden penis in de mond. Bij terugkomt was Vermeulen in ieder geval woedend.
De wraak van Vermeulen
Uit wraak liet Vermeulen de mannen die uit dezelfde kampong afkomstig waren als de overvallers apart zetten. Wat volgde, had alles van een wilde schietpartij. Na enkele verschrikkelijke minuten waarin gericht gevuurd werd op de wanordelijke groep kampongbewoners kwam majoor Stufkens uit de bosjes waar hij, naar hij later beweerde, ‘zijn behoefte’ deed, en stopte de vuurpartij. Van de 115 mannen uit Segeri lagen er vijfenzeventig dood op de grond. Van de inwoners van Tahlolo bleken er zestig vermoord. De anderen, minder dan de helft, slaagden erin aan het vuur te ontkomen. Op de rijstakker lagen ook nog de lichamen van de mannen die vroeger in de ochtend waren gefussilleerd. In totaal bleken er die dag 364 doden te zijn. De lichamen werden in een massagraf geworpen. Daarna werden verschillende kampongs in brand gestoken en met de grond gelijk gemaakt.
Volgens latere verklaringen van Vermeulen vluchtten de mannen en werd daarna pas het vuur geopend. Maar volgens een oude blinde man in Galung Lombok ging het precies andersom: “Ze brachten alle mensen naar dit dorp en ze begonnen op iedereen te schieten. Toen ze begonnen te schieten, probeerde ik met tien andere mensen weg te lopen. We liepen zigzag, maar negen werden vermoord, alleen ik kon zigzaggend wegkomen. Er werden ook kinderen vermoord. Dat was per ongeluk...ze stonden ernaast.” Een andere plaatselijke getuige, B. Lahir, vertelt: “Ze brachten alle mensen naar Galung Lombok, ook vrouwen en kinderen. Ze selecteerden de mensen die uit Segeri kwamen. En alle mensen uit Segeri werden vermoord.” Onder de slachtoffers was ook de vader van Lahir. Hijzelf zat, als klein kind, op dat moment op de rug van zijn vader maar werd nog net door zijn oma gered. “Ze duwden m’n vader een geweerloop in de mond.” De oom van Lahir kon zichzelf redden door onder de lijken te kruipen, bloed op zijn gezicht te smeren en te doen of hij dood was. Zelfs toen de Nederlandse militairen nog eens op het stapeltje lijken trapten om te controleren of iedereen dood was, verraadde de oom van Lahir zichzelf niet.
Het zijn slechts een paar getuigenissen van mensen die het nog na kunnen vertellen. Er zijn later wel pogingen gedaan een reconstructie van het bloedbad te maken maar plaatselijke ooggetuigen zijn nooit eerder gehoord. Dat blijkt alleen al uit het feit dat het drama officieel bekend werd onder de noemer ‘de vuurpaniek van Galung Galung’. Maar bij navraag in het dorp Galung Galung, 60 jaar later, verwijzen de bewoners naar 15 kilometer verderop: het bloedbad had plaats in Galung Lombok! Zestig jaar lang de verkeerde naam, het verkeerde dorp... De getuigen wijzen niet alleen de exacte geografische locatie aan, maar kleuren het schrikwekkende beeld dat uit de officiële rapporten opdoemt met nog gruwelijker details; vermoorde kinderen...daar maakten de rapporten geen melding van. Het zou, gezien de vastgestelde vergissing in de plaatsnaam, toch waar kunnen zijn. Misschien weer iets dat ‘buiten de boekjes bleef...’.
Officiële rapporten
Tegen instructie en gewoonte in maakte KNIL-majoor J. Stufkens geen rapport op van wat er gebeurd was op de rijstakker. De gebeurtenissen in Galung Lombok zijn pas later gereconstrueerd. Maar toen was onderluitenant Vermeulen al lang weg van Celebes. Hij verliet op 5 februari 1947, dus vlak na het drama in Galung Lombok, het eiland en ging (op verlof?) naar Java. Westerling beweerde later dat hij Vermeulen had weggezonden nadat hem de laatste gruwelijkheden ter ore waren gekomen maar dat is niet zwart op wit vastgelegd. Niets in de officiële papieren duidt erop dat de gebeurtenissen in Galung Lombok destijds voor commotie zorgden.
Geruchten van bestuursambtenaren over het optreden van KNIL-militairen (en dus niet van het Depot Speciale Troepen!) te Paré Paré deden procureur-generaal Felderhof te Batavia vrezen dat "het plegen van dergelijke excessen weleens waarheid" zou kunnen zijn. Hij vroeg daarover op 7 februari aan Veldhuis, de officier van justitie te Makassar, opheldering. Nogmaals, Galung Lombok was daarbij niet in het geding, het ging om eerdere acties. Terwijl het antwoord van Veldhuis uitbleef, stroomden meer geruchten bij Felderhof binnen. Dat had tot gevolg dat Felderhof op 21 februari een vergadering met generaal Spoor en generaal-majoor Buurman van Vreeden bijeenriep. Opeens gingen de ontwikkelingen snel: de vergadering besloot het noodrecht, dat juist na het drama Galung Lombok was toegekend aan alle officieren, in te trekken. Tegelijkertijd werd kolonel De Vries opgedragen het vertrek van het Depot Speciale Troepen voor te bereiden. Op 4 maart was het zover: Westerling vertrok van Zuid-Celebes, uitgewuifd door enkele duizenden inwoners die 'spontaan'naar de haven waren gekomen.
Inmiddels waren geruchten over het optreden van het Depot Speciale Troepen tot Nederland doorgedrongen. Er werden kamervragen gesteld. Een onderzoekscommissie onder leiding van mr. Enthoven moest de kwestie onderzoeken. Na anderhalf jaar, eind 1948, meldde het eindrapport van de commissie dat er sprake was van excessen. Zo waren o.a. de gebeurtenissen te Galung Galung (sic!) volgens de commissie te ernstig om géén strafvervolging in te stellen. Generaal Spoor en Van Mook waren het hiermee eens en het kabinet in Den Haag stemde in met een gerechtelijk vooronderzoek. Raadsheer-commissaris G.L. Paardekooper werd hiermee belast. Dat onderzoek lag in de herfst van 1949 ter tafel, vlak voor de souvereiniteitsoverdracht. Volgens afspraak zouden de lopende zaken van het Indisch Militair Gerechtshof worden overgedragen aan Nederland. Maar met het rapport Paardekooper gebeurde dat niet. Waarschijnlijk omdat het politiek te gevoelig lag. Het rapport kwam niet naar Nederland, de Nederlandse vertegenwoordiging in Indonesië liet weten dat het "te dik was om er een afschrift van te maken". Daarop besloot KVP-minister Van Maarsseveen van verdere vervolging af te zien; zonder dossier was er geen beginnen aan.
Ondertussen bleef de kamer aandringen en werd een tweede onderzoekscommissie uitgezonden. De juristen Mr. Van Rij en Mr. Stam kregen de opdracht volledig verslag uit te brengen van de gebeurtenissen op Celebes ten tijde van het standrecht. Tijdens hun onderzoek bleek bewijsmateriaal verdwenen. Toch verzamelden Van Rij en Stam veel getuigenissen en feiten. Pas in augustus 1954 brachten ze hun vernietigende rapport uit. Vermeulen, Ryborz en Stufkens waren verantwoordelijk voor misstanden, maar zij niet alleen. Volgens de juristen konden ook "de burgerlijke autoriteiten, die hun handelingen goedkeurden, verzwegen, aanmoedigden of door de vingers zagen" niet buiten schot blijven. Het rapport werd aangeboden aan het derde kabinet Drees. Eerder al had Drees laten weten niet voor de vervolging van Westerling te voelen. Zo'n affaire zou, kort na de overdracht, te veel politiek gevoelig stof doen opwaaien. En hoe zou de ministerraad het kunnen verantwoorden om Westerling buiten vervolging te stellen en de drie andere mannen wel aan te klagen?
Zo verdween de hele affaire Celebes in een la. Het rapport Van Rij Stam werd niet openbaar gemaakt. Pas in 1969, toen een tv-uitzending van Achter het Nieuws de wandaden in Indonesië oprakelde, kwamen de conclusies van het rapport naar buiten. De uitzending leidde tot publieke verontwaardiging en een nieuw onderzoek: de excessennota. Celebes was daarin slechts een klein onderdeel, want het onderzoek betrof alle wandaden die in het naoorlogse Indonesië onder Nederlandse verantwoordelijkheid waren gepleegd. Consequenties had de nota verder ook niet, behalve dat Westerling in de discussie voor velen het symbool werd van alle excessen die in voormalig Nederlands-Indië hadden plaatsgevonden. Opnieuw ging de kwestie daarmee in feite in de doofpot.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: