Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
20 september 2006

'Doe mij maar zo'n Koreaantje!'

Doe mij maar zo'n koreaantje
Bekijk Video
27 min

Gedreven door idealisme reageren duizenden Nederlandse gezinnen op de oproep van De Hartog en geven aan een Koreaans kind te willen adopteren. Het 'adoptie-Koreaantje' wordt een hype. Tussen 1970 en 1988 komen ruim vierduizend Koreaanse kinderen naar Nederland. Onvoorbereid, vol enthousiasme, maar ook zeer naïef wordt de eerste generatie buitenlandse adoptiekinderen, nu zo'n 35.000, verwelkomd. De adoptiegolf uit Korea komt in 1988 tot een abrupt einde, als de Olympische spelen in Seoel worden gehouden en de Koreaanse overheid liever met een wat moderner imago dan 'kinderexporteur' in de media komt. Andere Tijden spreekt met betrokkenen van het eerste uur. Marjory de Hartog, de vrouw van de schrijver, ouders, kinderen, maartschappelijk werkers. Een uitzending over het idealisme, het amateurisme en de roze wolk van de beginjaren van de internationale adoptie.

Koreaans kindje

Adoptiegolf

‘Doe mij maar een Koreaantje!’

‘Al red je er maar één’. Het is de spontane oproep tot adoptie van bestseller-schrijver Jan de Hartog op de bank bij Mies Bouwman. Een zin die samen met de beelden van zijn Koreaanse dochtertjes in 1968 een ware adoptiegolf ontketent. Dankzij de macht van de beeldbuis raakt Nederland in de ban van het kansarme ‘derdewereld-weesje’ en de taboes rond adoptie verdwijnen als sneeuw voor de zon. Het nieuwe fenomeen ademt het idealisme van de flower power. Maar de roze wolk houdt niet lang stand...

Dit jaar is het vijftig jaar geleden dat adoptie in Nederland juridisch mogelijk werd. Maar ondanks de invoering van de adoptiewet in 1956 bleven de taboes bestaan. Een geadopteerd kind dat op de hoogte was van zijn status, was eerder uitzondering dan regel. Alles was geoorloofd om te verbergen dat de adoptie-ouders in veel gevallen geen kinderen konden krijgen. Totdat begin jaren zeventig het adopteren van kinderen uit derdewereldlanden is zwang raakt. Kinderen van wie het uiterlijk niets verhult over de afkomst.

Jan de Hartog bij Mies

‘Al red je er maar één’

Directe aanleiding voor een heuse adoptiegolf is het optreden van de populaire schrijver Jan de Hartog in het televisieprogramma Mies en scene van Mies Bouwman. Een filmploeg is naar de Verenigde Staten afgereisd vanwege de succesvolle broadway-musical ‘I do! I do!’, een bewerking van De Hartog’s toneelstuk ‘Het hemelbed’. Aansluitend staat een interview met de ‘writer in residence’ zelf op het programma. Maar die opnames nemen een onverwachte wending. Enkele dagen ervoor heeft het schrijversechtpaar de zorg voor twee Koreaanse weesjes op zich genomen en promt roept De Hartog op tot hulp aan de vele duizenden vondelingen en weeskinderen in Zuid-Oost Azië. Vietnam spreekt tot ieders verbeelding maar ook in Zuid-Korea is de situatie nog steeds schrijnend, zo lijkt hij televisiekijkend Nederland op het hart te willen drukken.

Duizenden Amerikaanse soldaten zijn na de oorlog (1950-1953) in het gebied gebleven om de status quo te handhaven. De jarenlange stationering heeft consequenties: een flinke aanwas van ‘halfbloedjes’. Het zijn baby’s die verstoten worden. “Ze werden niet alleen gediscrimineerd, ze bestonden eenvoudigweg niet,” zegt Liesbeth Graatsma, maatschappelijk werkster en in de jaren zeventig contactbemiddelaar voor Korea. “Koreanen kenden geen bevolkingsregistratie zoals hier, maar een familieregistratie die beheerd werd voor de familie-oudste. Zo iemand zou nooit een buitenechtelijk kind accepteren. Die kinderen hadden eenvoudigweg geen toekomst.”

De Quakers, een religieuze gemeenschap waartoe De Hartog behoorde, zijn in de Verenigde Staten één van de drijvende krachten achter de adoptie van deze kinderen. Daar is het de beroemde schrijfster Pearl Buck, die met zes geadopteerde kinderen het ‘goede voorbeeld’ geeft. Marjory, de Engelse echtgenote van Jan de Hartog, leest een boek over het adoptiewerk van Buck. Ze is hier zo van onder de indruk dat ze bij het uitbreken van de Vietnamoorlog zelf werk wil maken van de opvang van weesjes. “Ik ben bij allerlei organisaties gaan leuren dat ze aandacht moesten schenken aan deze kinderen. Vooral ook in Vietnam,” herinnert Marjory de Hartog zich. Maar pas in 1975 wordt in Vietnam de vrede getekend, en voor die tijd krijgen weinigen toegang. Het echtpaar raakt betrokken bij de vrijwilligersorganisatie van Buck. En voor ze er erg in hebben heeft huize De Hartog er twee Koreaanse zusjes er.

Niet veel later figureren de Koreaanse Eva en Julia in de uitzending van Mies Bouwman. Twee vrolijke kleuters in een zonovergoten Amerikaanse buitenwijk. Er is geen betere reclame denkbaar voor adoptie. Maar het vlammende betoog van De Hartog helpt ook. ‘Al red je er maar één’, wordt zo’n uitspraak die impact heeft. En dan gebeurt er iets waar niemand rekening mee houdt. De telefoon bij de VARA houdt na de uitzending niet op met rinkelen. “We wisten niet wanneer het uitgezonden werd, maar plotseling ging midden in de nacht de telefoon. Mies hing hysterisch aan de lijn,” herinnert Marjory de Hartog zich. “Ze wist niet wat ze moest met al die telefoontjes: ‘Wat vertellen we die mensen? Kunnen ze naar jullie bellen?’ was haar vraag.” In totaal bellen die avond en de dagen daarop ruim duizend mensen voor ‘een Koreaantje’.

Sang en An de Klonia
Sang en An de Klonia

Vietnam, de pil, de bijstandswet

Redenen te over voor een kindje uit het buitenland

Hoe kan een spontane uitspraak in één televisieprogramma zo’n massale reactie ontketenen? In 1967 domineert groeiende kritiek op de Vietnamoorlog het tijdsbeeld. De televisie brengt de oorlog in de huiskamer en miljoenen gezinnen zijn getuige van de verschrikkingen, waarbij vooral de beelden van overvolle kindertehuizen en verwaarloosde, ondervoede kinderen enorm aangrijpen.
Ondertussen neemt in eigen land het aantal adopties af door de introductie van de pil in 1962, waardoor het aantal ongewenste zwangerschappen vermindert, en de nieuwe Algemene Bijstandswet in 1963. Deze garantie van een bestaansminimum voor iedere burger leidt tot een daling van het aantal afstandskinderen. In steeds meer gevallen adviseert de hulpverlening jonge ongehuwde moeders hun kind zelf op te voeden.

De adoptiewet (1956), die in Nederland relatief laat geïntroduceerd wordt, betekende in de kern dat het geadopteerde kind in juridische zin volledig kind van de adoptie-ouders wordt. Toch behielden de biologische ouders tot 1978 het recht om het afstand doen van hun kind via de rechter terug te draaien. Volgens F. ten Siethoff, destijds secretaris van de Adoptieraad, een adviescommissie voor het ministerie van Justitie en de rechtbank, was het één van de redenen om naar het buitenland uit te wijken. “Het was de dreiging dat de echte ouder een belemmering zou opwerpen. Met een kind van ver is de familie ook wat verder weg.”

Als langzamerhand duidelijk wordt wat de oorlogen in Zuid-Oost Azië betekenen voor tienduizenden ontheemde kinderen is er weinig meer nodig dan een emotioneel betoog van een populaire spreker. Een nieuw maatschappelijk fenomeen doet zijn intreden: de adoptie van derdewereldkinderen.

In een Koreaanse hut
In een Koreaanse hut

Polderidealisme

‘Vol is vol’

Er komt een actiecomité met als doel de hulpverlening op gang te brengen voor kinderen in nood. Buitenlandse adoptie is slechts één van de middelen. Maar politiek liggen de inspanningen gevoelig. “In Nederland was het argument dat het land te vol was. Er was serieuze angst voor een immigratiegolf,” zegt Marjory de Hartog. Ook F. ten Siethoff, oud-secretaris van de Adoptieraad, herinnert zich terughoudendheid op het ministerie van Justitie. “Er werden richtlijnen opgesteld. Daarin stond ondermeer dat je het kind niet mocht opnemen als niet zeker was dat de afstand goed geregeld was. Verder kwam er een hele bureaucratie bij kijken. In de praktijk betekende dit dat het moeilijk was die kinderen hier te houden. Zo kwam er een rem op de ongebreidelde binnenkomst.”

Maar het ministerie had ook morele bezwaren. De vrees bestond dat kinderen uit een geheel andere cultuur naar Nederland halen tot allerlei problemen zou leiden. De overgang zou veel te groot kunnen zijn en allerlei moeilijkheden in de opvoedsituatie werden voorspeld. Ook vreesde men voor kinderhandel. Ten Siethoff : “Achteraf gezien werden we vanuit de samenleving voor een voldongen feit gesteld. Er waren al die particuliere initiatieven. De praktijk heeft ons ingehaald. Er was niets geregeld. Men kwam gewoon met die kinderen binnen. En je kon ze ook niet terugsturen.”

“Ik herinner me een vesting die bestond uit rijen kleine huisjes. Het was er primitief, ik sliep op een matje en als er al eten was aten we rijst, alleen maar rijst. Ik weet nog dat ik het er prima naar mijn zin had totdat oma ziek werd en niet meer voor mij kon zorgen. Toen moest ik voor haar koken. Er kwam wel eens een vrouw langs, waarvan men zei dat ze in Seoul werkte. Ik denk dat zij mijn moeder was. Maar als je me vraagt wist je op dat moment dat die vrouw je moeder was, dan zeg ik nee. Daarvoor kwam ze te weinig. Mijn vader heb ik nooit gekend. Die was waarschijnlijk al terug naar de VS, voordat ik geboren werd.”
Aan het woord is Sang de Klonia, nu negenendertig, en één van de eerste honderd kinderen uit Zuid-Korea die in Nederland worden geadopteerd. Hij is vier als hij komt. “Ik zat voor het eerst in de auto en voor het eerst in het vliegtuig. Het was echt een uitje met andere kinderen. Een leuke dag totdat we in de ontvangsthal op Schiphol kwamen. Ik dacht hier klopt iets niet. Dit is foute boel.” Maatschappelijk werkster Liesbeth Graatsma begeleidt in de tijd de vluchten. “De reis duurde bijna 32 uur. Je was lang met die kinderen geweest en dan krijg je toch een beetje een band. Vaak hadden die kinderen heerlijk gespeeld onderweg maar schoten ze op Schiphol in de stress. We probeerden ze rustig te houden, maar als zo’n kind blijft panieken dan is er maar één oplossing: kinderen en ouders zo snel mogelijk naar de auto wegwerken.”

Zo gemakkelijk als de eerste kinderen, eenmaal op Schiphol, een nieuw leven in werden ingeduwd, zo precair lag hun komst bij de autoriteiten. Politieke druk moest de overheid uiteindelijk doen inschikken. Erie den Doolaard is de verpersoonlijking van deze lobby. Zij is de vrouw van De Hartogs goede vriend en collega A. den Doolaard. Het verblijf van het schrijversechtpaar op de Veluwe fungeert als tijdelijk postadres voor de vele brieven die na De Hartogs oproep binnenstromen. Niet alleen zij, maar ook Mies Bouwman, ontvangen ladingen brieven van ouders die zich beschikbaar willen stellen. Eén van hen is An de Klonia, de adoptiemoeder van Sang: “Nederlandse kinderen waren niet in voorraad en toen kwam dit op onze weg en wij dachten bingo! Dus dat was aanmelden en kijken wat er gaat gebeuren. Want ze mochten toen helemaal Nederland nog niet binnen. We hadden al een kind, maar waren overtuigd dat we iets moesten doen om er tenminste één te redden..”

Lange wachttijden

Marcel van Dam is in 1971 ombudsman voor de VARA. Na vele brieven van klagende ouders wijdt hij meerdere afleveringen aan de ingewikkelde adoptieprocedure, die ook tot ophef leidt in de Tweede Kamer. De opstelling van het ministerie is D’66 Kamerlid Bert Schwarz een doorn in het oog, zo blijkt uit het kamerdebat van januari 1972: ‘Nederland is relatief rijk en absoluut vol, zoals een tram vol kan zijn, waarin iedereen normaal zonder discriminatie wordt toegelaten. Maar als de tram vol is mag er niemand meer in. (…) Aan het afremmen van de immigratie van buitenlandse werknemers heeft de regering nog vrijwel niets gedaan. Wel levert het Departement van Justitie een bijdrage tot het indammen van de immigratiestroom, die ik niet waardeer, namelijk het beperken van de toelating van buitenlandse pleegkinderen.”

In 1967, het jaar dat De Hartog zijn oproep doet bij Mies Bouwman, is nog meer dan tachtig procent van het totaal aantal geadopteerde kinderen van Nederlandse afkomst. Acht jaar later is bijna de helft van de geplaatste kinderen van buitenlandse afkomst en ruim éénderde Koreaans. Maar de vraag overtreft het aanbod. Ouders moeten eindeloos wachten voordat ze een kindje kunnen adopteren. Eerst is er de wachttijd voor het gezinsonderzoek, dan is er de wachttijd voor de feitelijke adoptie. In sommige gevallen kan die oplopen tot 7 jaar. An de Klonia moet 3,5 jaar wachten op haar Sang. “Ja, dat wachten, dat was een moeilijke periode. Het leeftijdsverschil met ons eerste kind begon een rol te spelen. Daarom wilden we toen liever een wat ouder kind. Dan was het verschil niet zo groot met onze eerste.”

Korea

Exporteur van baby’s

In de daarop volgende jaren maakt Korea’s internationale adoptieprogramma een grote populariteit door. Begonnen als initiatief om verstoten kinderen van gemengd ras te redden, ontwikkelt internationale adoptie zich tot een laatste uitvalsbasis voor kinderloze ouders uit de middenklassen in Europa en de VS. De Vietnamoorlog zet het probleem van de derdewereld-kinderen op de kaart. Ook An de Klonia en haar man lopen mee in protesten tegen de oorlog. “We waren anti-militaristisch ja. Vanaf de eerste demonstraties waren we erbij,” zegt De Klonia. “Het zijn verdomme altijd de militairen die de kinderen veroorzaken. Dat is in Nederland ook gebeurd met de Duitsers en de Canadezen.” Vietnam verleent echter pas toegang na 1975 als de vrede is getekend. Daarom wijkt men uit naar een ander land.

Internationale adoptie wordt in deze jaren haast synoniem aan adoptie vanuit Korea, waar de lijntjes kort zijn en de autoriteiten goed meewerken. Maar het land wil geen zaken doen met Erie Den Doolaard. Want ze is ‘een huisvrouw op de Veluwe’, zo herinnert Will Schütte het. “Dat was niet officieel genoeg. Er moest een heuse instantie in het leven worden geroepen.” Wil Schütte krijgt de opdracht een Stichting voor Interlandelijke Adoptie (SIA) op te richten. Tot die tijd is ze medewerkster bij FIOM, de Federatie Instellingen Ongehuwde Moederzorg, die tot dan toe belast is geweest met adoptie. Lang was adoptie immers inherent aan de zorg voor ongehuwde moeders.

Maar de tijden veranderen en Schütte krijgt van haar baas te horen: “Zou jij niet met de SIA aan de slag willen?” en hij voegt er aan toe: “Maar dan moet je zelf de financiering regelen.” Schütte lobby’t her en der in het netwerk van haar man, een hoge ambtenaar bij Defensie, en in haar eigen netwerk. Bij de KLM regelt ze naar eigen zeggen een riante regeling om de kinderen zo goedkoop mogelijk hier te krijgen en ook op het ministerie van Justitie weet ze haar invloed te laten gelden. “Ik denk dat die mannen hebben gedacht, ach dat vrouwtje moet ook wat te doen hebben. In het begin ging alles echt op zijn janboerenfluitjes. Niemand wist hoe het moest.” In de Haagse Schoolstraat huurt ze een zolder. De rotanstoeltjes haalt ze uit haar eigen huis.Van een ‘vrindje’ krijgt ze multomappen en bij de KLM regelt ze een riante regeling om de kinderen zo goedkoop mogelijk over te vliegen. Schutte:” We kwamen overal binnen en vaak verlieten we de vergadering weer met grote toezeggingen. Ze dachten dat het een bevlieging van verveelde huisvrouwen was. Vandaag adoptie, volgend jaar weer wat anders. Maar dat liep anders.”

Sang als puber
Sang als puber

De desillussie van de jaren tachtig

‘Straallazerus in de cel’

Dat de bekritiseerde terughoudendheid van het Ministerie van Justitie ook een andere, meer gegronde reden heeft, blijkt in de loop van de jaren tachtig. Nederland kent inmiddels ruim 13.000 kinderen uit de Derde Wereld die door Nederlandse ouders zijn geadopteerd. De baby’s en kleuters uit de hausse van toen, zijn de pubers van de jaren tachtig. Via de media ontstaat een beeld van probleemgevallen doordat ontgoochelde ouders van uit huis geplaatste kinderen de publiciteit zoeken. Ook Sang wordt uit huis geplaatst. “Op een gegeven moment ging het mis. Kleine criminaliteit enzo,” herinnert An zich. Ze richt zich tot Sang: “Tot je straallazerus in de cel zat en de politie hier aan de deur kwam. Dat is echt de druppel geweest. Toen hebben ze er een spoedopname van gemaakt.” Sang: “Ik was onhoudbaar en onhandelbaar. Dat had achteraf gezien alles met mijn adoptie te maken. Het wordt onderschat wat het betekent om vanuit een Oosterse cultuur hier naar toe te komen. De gedachte was en is dat je het hier automatisch beter doet.”

Toch benadrukt Liesbeth Graatsma, vanaf het eerste uur als maatschappelijk werkster betrokken bij de SIA, dat het in veel gevallen wel goed is gegaan. Maar dat er in die eerste jaren een te groot optimisme is geweest over het verloop van de adoptie, moet ze beamen. “We dachten allemaal die kinderen zitten in de knel en in het land van herkomst zijn er geen oplossingen. Die hadden we hier wel. Dus we wilden die kinderen helpen. We dachten: het is even wennen, maar het gaat wel lukken. Met geduld en liefde dan kom je er wel. Dat is wat later de roze wolk werd genoemd.”

Koreaanse baby op Schiphol
Koreaanse baby op Schiphol

De Olympische Spelen van ‘88

De druppel die de emmer deed overlopen

Met de negatieve berichtgeving in de media draait het positieve beeld over de internationale adoptie en daarmee daalt het aantal adoptieaanvragen fors. Tussen 1980 en 1989 zelfs met zestig procent. Naast de kritische geluiden in de pers, vermelden de eerste resultaten van onderzoek naar adoptie, bijzondere opvoedproblemen voor adoptieouders. Ook zijn de economische omstandigheden minder positief: de eerste grote bezuinigingsronde van de overheid doet zijn intrede.

Maar niet alleen de vraag, ook het aanbod neemt af. In Aziatische landen verandert de politieke houding ten aanzien van adoptie. De toegenomen welvaartsstandaard, in Korea van 248 dollar per hoofd van de bevolking in 1970 naar 2268 dollar in 1987, gaat hand in hand met een groeiend zelfbewustzijn. Binnenlandse adoptie wordt gestimuleerd en er komt een sterkere roep om het stoppenzetten van de ‘export van baby’s’.

In Korea wordt deze tendens gemarkeerd door de Olympische Spelen van ’88. Een jaar voordat de wereldschijnwerpers op Korea worden gericht vindt een politieke omwenteling plaats. In juni 1987 luiden studentenprotesten, stakingen en een massaal volksoproer het einde in van 25 jaar militair gezag. De nieuwe vrijheid van meningsuiting biedt ruimte voor een kritisch geluid, maar de adopties gaan onverminderd door. Eén jaar later tijdens de Spelen in Seoul presenteert Korea zich trots als een nieuwe geïndustrialiseerde democratie. Maar westerse journalisten grijpen de gelegenheid aan om een ander beeld van het land te laten zien en presenteren Korea als ‘s werelds grootste exporteur van kinderen. Het is de druppel die de emmer doet overlopen. Tijdens de Spelen verdwijnt geen enkel kind meer over de grens. En het jaar daarna is het aantal adopties significant gedaald. In Nederland van 107 plaatsingen in 1988 naar 13 in 1989. Korea lijkt van haar imago als baby-exporteur verlost. In Nederland vindt gaandeweg de jaren negentig weer een lichte opleving plaats in het aantal adoptieaanvragen. Inmiddels spant China de kroon. Maar nog steeds wacht ieder jaar een beperkt aantal Koreanen een nieuw leven in Nederland.

Sang de Klonia
Sang de Klonia

De cijfers

Onderzoek naar gedragsproblemen

In 1979 wordt in Nederland voor het eerst onderzoek gepresenteerd naar adoptie van buitenlandse kinderen. Prof. Dr René Hoksbergen, bijzonder hoogleraar Adoptie, benoemt in zijn boek 'Adoptie van kinderen uit verre landen' specifieke opvoedproblemen. Maar harde conclusies blijven uit omdat de kinderen om wie het gaat nog te kort in ons land zijn. Pas eind jaren tachtig verschijnt het eerste grote landelijke onderzoek van kinderpsychiater Frank Verhulst. Zijn bevindingen leggen de problemen onomwonden bloot: buitenlandse adoptiekinderen komen vergeleken met 'gewone kinderen' vier maal zo vaak in aanraking met politie en justitie, ze volgen drie keer zo vaak speciaal onderwijs, het aantal uithuis plaatsingen ligt zes maal hoger en een kwart heeft professionele hulp nodig.

Toch spreken onderzoekers elkaar ook tegen. Zoals hoogleraar Femmie Juffer, zelf adoptieouder, die vorig jaar nog onderzoeksresultaten presenteerde die een einde moesten maken aan de vele mythes rond het onderwerp. Zij stelt dat buitenlandse adoptiekinderen weliswaar meer gedragsproblemen hebben dan niet-geadopteerden, maar dat de marges gering zijn. Prof. Hoksbergen zoekt juist geregeld de publiciteit om te wijzen op de 'omvang en intensiteit van de gedrags- en opvoedingproblemen'. Die zijn volgens hem 'vele malen groter dan bij in Nederland geboren kinderen'. Hij pleit nog steeds voor betere nazorg.

Maar wie het echt weten zijn de bijna 35.000 buitenlandse kinderen die inmiddels door Nederlandse ouders zijn, of worden, grootgebracht. Daarvan komen er 4.099 uit Korea. Aan Sang de Klonia, toen één van de eersten de vraag: Is het plezierig om geadopteerd te zijn? "Van mij had het niet gehoeven. Had mij maar daar gelaten. Wat er dan gebeurd was is een moeilijke vraag. Ik was waarschijnlijk dood geweest. Maar het gaat er om wat erger is: sterven van de honger of sterven van verdriet."

Tekst en research: Ariane Kleijwegt
Regie: Hein Hoffmann
Eindredactie: Laura van Hasselt

Geïnterviewden Bronnen
  • Will Schütte
    Will Schütte
  • Liesbeth Graatsma
    Liesbeth Graatsma
  • Marjory de Hartog
    Marjory de Hartog
  • De Kinderen

    Jan de Hartog, De Kinderen (1968).

  • Adoptie van kinderen uit verre landen

    René Hoksbergen, Adoptie van kinderen uit verre landen (1979).

  • The adopted Koreans

    Tobias Hübinette, The adopted Koreans – diaspora, politics and the construction of an ethnic identity (2002).

  • Vijftig jaar adoptie in Nederland

    René Hoksbergen, Vijftig jaar adoptie in Nederland: Een historisch-statistische beschouwing (2006).

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: