Het Zweeds Wittebrood
“Ik zie het nog helemaal voor me. De vliegtuigen vlogen laag, de bomluiken gingen open en daar kwamen ze: honderden mooie wittebroden. Ze zeilden aan witte parachutes naar beneden. Toen we ze kregen was het heerlijk: het smaakte als cake.”
Dit is één van de vele getuigenverhalen over het Zweeds Wittebrood. Het brood wat eind februari 1945, midden in de hongerwinter, voor de bevolking van Nederland komt. Honderden van deze herinneringen zijn er. De verschillende verhalen hebben allemaal minstens twee dingen gemeen: de heerlijke smaak en het feit ze allemaal historisch onjuist zijn. Het Zweeds Wittebrood krijgt men in 1945 namelijk niet via vliegtuigen aangevoerd, maar via de eigen bakker of kruidenier.
Al decennia lang worden er artikelen gepubliceerd met het ware verhaal van de aanlevering van het Zweedse Wittebrood. Steevast worden deze artikelen gevolgd door vele reacties van mensen die schrijven dat ze het toch echt met eigen ogen hebben gezien: de Zweedse Wittebroden die aan kleine parachutes uit vliegtuigen werden gegooid. Hoe kan het dat dit zo’n hardnekkig misverstand is wat maar blijft bestaan?
Een verklaring is waarschijnlijk dat het wordt verward met de voedseldroppings van mei 1945. Beide hulpacties kwamen als een geschenk uit de hemel; het Zweeds Wittebrood als redmiddel in de hongerwinter en de voedseldroppings vanaf 30 april 1945 luidden het einde van de oorlog in.
De hongerwinter
In oktober 1944 moet de bevolking van de grote steden in West-Nederland het doen met één kilo aardappels en 1 brood per persoon per week. Op dat moment is het zuiden van Nederland al bevrijd. Door de algemene spoorwegstaking en de bevroren rivieren en kanalen wordt dat ratsoen gedurende de hongerwinter nog veel kleiner.
Ruim 17.000 mensen sterven door ondervoeding en kou in de hongerwinter. Als zestienjarige jongen maakt Van Duin in Den Haag die zware winter mee: “Ik heb op de zwarte markt wel eens 250 gulden voor een brood betaald. Zo’n tekort was er. Door het gebrek aan eten was mijn smaak volkomen afgestompt, ik had een half jaar niks goeds gegeten. Die suikerbieten deden pijn in je keel. We hebben ook weken lang behangplaksel gegeten. Tapéoka. Daar maakten we pap van. Een vriend van mijn vader had een behangzaak. Daar hadden we het van gekregen toen mijn vader nog maar 47 kilo woog. Het smaakte vreselijk en later zagen we dat er arsenicum in zat. Maar ja, je maag raakte er vol van en dat was het enige dat telde.”
Tijdens de hongerwinter wordt niet alleen de hoeveelheid voedsel minder, ook de kwaliteit gaat achteruit. Bakker Piet Vlaming bakt gedurende de hele oorlog brood in zijn bakkerij in Grootebroek. “In de oorlog heb ik wat rotzooi gebakken. Vreselijk voor een vakman, om brood te bakken dat niet smaakt. Mensen leverden zelf meel aan bij ons aan. Het meel was aangevuld met groene erwten, vermalen tulpenbollen en soms zelfs stro”. De bakkers hebben meer problemen dan brood wat niet smaakt. Er is geen elektriciteit voor de machines en geen brandstof voor de ovens. “Dus we gingen bomen snoeien en splijten en gooiden eigenlijk alles maar in die ovens wat brandbaar was. We deden dit samen met alle bakkers uit het dorp want het was natuurlijk beter om maar één oven brandend te houden”.
De berichten over de zware omstandigheden in de grote steden in West-Nederland doen Minister-President Gerbrandy in Londen besluiten toestemming te vragen voor voedselhulpverlening. Op 16 december 1944 schrijft hij aan Generaal Eisenhower dat ‘de Nederlandse regering niet kan aanvaarden dat lijken bevrijd zullen worden’. De geallieerden gaan akkoord met enige voedselhulpverlening en het Rode Kruis neemt de organisatie op zich. Vanuit het neutrale Zweden komen eind januari 1945 drie vrachtschepen vol met meel de haven van Delfzijl in. Vanuit Delfzijl wordt het meel langzaam over Nederland verdeeld.
Een half brood en een pakje margarine
Vanaf 27 februari beginnen bakkers het Zweeds Wittebrood te bakken. Bakker Vlaming: “Toen kwam het Zweeds Wittebrood. Het was gewoon witbrood, maar van goed meel en dat waren we niet meer gewend. Heerlijk om mee te werken.” Voor het bakken van het Zweeds Wittebrood wordt de elektriciteit weer aangesloten. Niet in alle bakkerijen, er wordt per streek één centrale bakkerij aangewezen.
“Ik was de centrale bakkerij. De kneedmachine kon zijn werk dus weer doen. We werkten toen dag en nacht. Met zes bakkers uit het dorp werkten we in ploegen. Na de oorlog waren we natuurlijk weer gewoon elkaars concurrenten, maar op dat moment werkten we zij aan zij.” De volgende ochtend staan de klanten volgens Vlaming in de rij. Voor iedereen boven de vier jaar was er een half Zweeds Wittebrood en een klein pakje Zweedse margarine. Lekkerder dan cake is het volgens velen.
De gedachten aan het brood roepen herinneringen op. Het werden rituelen bij velen thuis. Elke dag sneed moeder voorzichtig een plakje voor iedereen of de kinderen mochten juist helemaal zelf weten hoe ze hun halfje wittebrood over de week verdeelden. Van Duin heeft het Zweeds Wittebrood op de foto vastgelegd. “Met de Leiconcamera van mijn vader heb ik een foto gemaakt van het Zweeds Wittebrood. Een soort stilleven. Je ziet het brood en de boter erbij. En het rare is dat er ook een vaas met tulpen bijstaat. Achteraf gek, want dat was tot dat moment ons voedsel”. Ook de heer Schimmel die in Den Haag opgroeide, herinnert zich het Zweeds Wittebrood. “Het brood kwam begin maart. Ik weet dat nog precies want op 3 maart brandde na het Bezuidenhoutbombardement onze straat af. Ik zag iedereen naar buiten vluchten en de meeste mensen hadden het Zweeds Wittebrood onder hun arm geklemd. Dat was ons kostbaarste bezit. Geld had geen enkele waarde meer. Alleen voedsel had waarde. En het lekkere Zweedse Wittebrood was het kostbaarste van alles”.
Onderhandelingen in Achterveld
Het Zweeds Wittebrood is een groot geschenk voor de Nederlandse bevolking. Helaas is het een lichtpuntje van korte duur en is de winter van 1944-45 niet alleen zeer streng, maar ook zeer langdurig.
In maart en april 1945 is het nog steeds zeer koud. In het bezette westen van Nederland zijn de voorraden brandstof al lang op en men probeert hout uit leegstaande huizen te halen en stukken hout uit de tram en spoorwegbielzen. In de grote steden raakt het leven ontwricht en veel vrouwen en kinderen ondernemen hongertochten naar het noorden en oosten van het land om daar voedsel te halen. Soms krijgen ze het van de boeren, vaak ook wordt er geruild tegen bijvoorbeeld sieraden. De regering in Londen probeert met man en macht een vorm van noodvoedselvoorziening voor de bezette gebieden in Nederland op touw te zetten.
Eind april zien de geallieerden in dat er inderdaad noodhulp in gang moet worden gezet. Een bijeenkomst met belangrijke heren wordt georganiseerd. Van 28 tot en met 30 april 1945 vindt die bijeenkomst in een schoolgebouw in het dorpje Achterveld plaats. De Duitse Reichskommisar in Nederland Seyss-Inquart en de geallieerden komen daar in het bijzijn van Prins Bernhard samen. De Prins arriveert in Achterveld in de lievelings Mercedes van Seyss-Inquart. Die auto is enige tijd ervoor door het verzet ingepikt en aan de prins gegeven. Volgens Bernhard is Seyss-Inquart ontdaan toen hij zag wie de nieuwe eigenaar van de auto was. Prins Bernhard: “Wij kwamen dus op die dertigste april daaraan en het is de eerste keer geweest sinds 1936 dat ik de verjaardag van mijn vrouw ben vergeten, want we waren dermate vol van wat ons te doen stond dat mijn officieren en ik daar niet aan hebben gedacht.” Bernhard vertelt dit in de NTS serie De Bezetting met Lou de Jong.
Het is duidelijk dat de oorlog ten einde loopt en dat Duitsland op korte termijn moet capituleren. Er wordt over voorwaarden van capitulatie gesproken, maar vooral over de voedselvoorziening in bezet Nederland. Het doel van de bijeenkomst is een zo snel mogelijke maximale voedselbevoorrading door geallieerde vliegtuigen. Prins Bernhard: “We gingen het schoolgebouw binnen en begonnen de onderhandelingen waarbij heel spoedig duidelijk werd dat het het beste was dat er aparte commissies kwamen die zich bezig hielden met vervoer ter land en de voedseldroppings.” De gesprekken vinden plaats zonder tolk en de voertaal is Engels. Als op een gegeven moment één van de Nederlanders geen Engels blijkt te spreken en zijn betoog dan in het Duits wil houden, grijpt Bernhard in: “Dat vond ik verkeerd en toen heb ik gezegd: ‘nee, zegt u het maar in het Nederlands, dan zeg ik het wel in het Engels’”.
In Achterveld komen de deelnemers overeen dat er voedseldroppings boven de bezette Nederlandse gebieden plaats zullen vinden. Er worden bepaalde droppingszones afgesproken die gemarkeerd en beschermd zullen worden. Het voedsel zal op open velden worden gedropt bij Den Haag, Gouda, Leiden, Alkmaar, Utrecht, Schiphol, Vogelenzang, Ypenburg, Kralingsche Plas en Hilversum. De droppings zullen worden aangekondigd via Radio Oranje en worden tussen 28 april en 8 mei uitgevoerd door de Britten en de Amerikanen. De Britten noemen het heel toepasselijk operatie Manna, genoemd naar de passage uit de bijbel Ex. 16:15: “Manna is het voedsel dat God dagelijks uit de hemel neer deed dalen, om de Israëlieten tijdens de veertigjarige doortocht door de woestijn van voedsel te voorzien”. De Amerikanen geven hun operatie de titel Operatie Chowhound, de bijnaam voor soldaten die twee keer opscheppen in de mensa. Hoewel de partijen in Achterveld pas op 30 april de overeenkomst rond hebben met daarin de afspraak dat de Duitsers niet op de vliegtuigen met voedsel zullen vuren, beginnen de Engelsen op 28 april al met de voedseldroppings boven bezet Nederland.
Operatie Manna: ‘…en het regende voedsel’
Airbomber Birch van het 109de squadron schiet bijna vol als hij praat over zijn deelname aan Operation Manna. “Ik heb de vluchten van 29 en 30 april meegemaakt en dat is iets wat ik nooit zal vergeten.” Birch en zijn collega Snowball van het 550ste squadron waren pioniers in het uitvoeren van deze reddingsoperatie; het welslagen van een voedselvlucht.
De dagen voor 29 april moet Birch in Engeland oefenen met het droppen van zandzakken uit de Lancasterbommenwerper. Dit doen ze parallel aan de landingsbaan. Ze oefenen net zo lang tot ze er uit zijn precies hoe laag ze het toestel moesten laten vliegen om zo weinig mogelijk zakken te laten scheuren bij het neerkomen. Er wordt besloten dat de vliegtuigen lager dan 100 meter moeten vliegen om het voedsel goed aan te laten komen. Op sommige plekken zullen de vliegtuigen zelfs tot 50 meter duiken. “Die 30ste april was het een prachtige en heldere dag”, aldus Snowball. In de bommenwerpers waren ze altijd gewend geweest om op grote hoogte over Nederland naar Duitsland te vliegen en na het lossen van de bommen op grote hoogte terug te keren. “Dit was compleet nieuw voor ons. We vlogen over bezet gebied en konden alles goed zien: de overstromingen, de steden en ook de mensen. Iedereen die kon zwaaien was aan het zwaaien”.
Het doel was de paardenracebaan Duindigt in Wassenaar. Het witte hek rond de baan vormde een mooi punt voor de vliegers om midden in hun voedselpakketten te gooien. De uitbundig zwaaiende mensen door heel Den Haag en Wassenaar doet de angst van de vliegers snel vergeten. Want op deze eerste twee missiedagen van Operatie Manna is de wapenstilstand met Duitsland om de voedselvoorziening op gang te brengen nog niet rond. Birch en Snowball zien de Duitse soldaten in hun stellingen zitten en de lopen van hun geweren volgen de Lancasters, maar er wordt niet geschoten. Birch: “Bij de debriefing na afloop van de missie hadden velen van ons tranen in de ogen van ontroering. Maar we waren ook heel blij omdat we de Nederlandse bevolking hadden zien zwaaien. We waren natuurlijk ook zo blij omdat de Duitsers niet op ons geschoten hadden. We vlogen zo laag met onze Lancasters dat als ze besloten hadden te schieten, we geen enkele kans gehad zouden hebben.”
De Britten in hun Lancasterbommenwerpers en de Amerikanen in hun B17s hebben tussen 29 april en 8 mei meer dan 5200 vluchten met voedsel in plaats van bommen uitgevoerd. In totaal is er meer dan 11.000 ton voedsel in de bezette Nederlandse gebieden gedropt. De voedselpakketten bevatten onder andere melkpoeder, meel, eipoeder, ingeblikt vlees, chocolade, thee, koffie en biscuits. De droppings uitgevoerd op Duindigt door Birch en Snowball werden door de heer Schimmel gevolgd. Hij werkte als vrijwilliger bij de luchtbescherming Bezuidenhout en moest helpen bij het verzamelen van de voedselpakketten. “We stonden klaar op de renbaan van Duindigt. In de eerste Lancaster zat een verkenner die iets naar beneden gooide waardoor een harde sirene afging. Toen zijn we snel onder de tribunes van de renbaan gekropen want je moest natuurlijk niets van die zware voedselpakketten op je hoofd krijgen. Terwijl ik onder de tribune zat, zag ik overal om me heen en boven mij voedselpakketten vallen. Het was een hard geluid, het regende voedselpakketten, het kwam als manna uit de hemel.”
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: