De eerste Nederlander op de Zuidpool
“Snak naar langharige stoeipoezen in plaats van diepvriespinguïns, studeer Frans, verbindingen worden beter...” schrijft Piet Verschoor in 1964 in een telegram aan zijn ouders. Verschoor zit op dat moment honderden kilometers van huis temidden van sneeuw en ijs. Hij neemt deel aan de eerste Belgisch-Nederlandse Zuidpoolexpeditie die op 8 december 1963 de haven van Antwerpen verlaat.
Het Polygoonjournaal toont in de bioscopen het vertrek van de expeditie en levert bijbehorend commentaar: “Het is voor het eerst dat Nederlanders deel uitmaken van een Zuidpoolexpeditie. De vier dapperen zijn: de jonge natuurkundige ingenieurs Buis en Rietman, de meteoroloog Van Ameijde en de telegrafist Verschoor. Het afscheid van de familie viel niet mee. Pas over anderhalf jaar zal men elkaar terugzien. De ‘Magga Dan’ brengt de expeditieleden via het warme Afrika, waar Kaapstad de laatste pleisterplaats zal zijn, naar de Zuidpool waar men in januari hoopt te arriveren.”
Na een reis van bijna twee maanden, waarin de Deense ijsbreker ‘Magga Dan’ de laatste kilometers door ijsschotsen moet ploegen, komt eindelijk een metershoge witte wal in zicht: Antarctica. Het meest onherbergzame continent van de wereld is geheel volgens plan op 21 januari 1964 bereikt. Voor Verschoor, en in feite voor het hele vaderland, een historisch moment: “Ik was, voor zover ik kon nagaan, de eerste Nederlander die op de Zuidpool voet aan wal zette. Om het moment te accentueren heb ik direct een plasje gedaan.”
Met dit kleine gebaar treedt de telegrafist bij wijze van spreken in de voetsporen van beroemde Zuidpoolhelden als Scott, Amundsen en Shackleton. Maar hij kan geen fiere nationale vlag laten wapperen. Daarvoor is Nederland ongeveer een halve eeuw te laat. Andere landen voerden eind negentiende en begin twintigste eeuw primitieve en barre ontdekkingstochten op Antarctica uit. Ons land doet officieel - er bestaat een gerucht dat een onbekende Nederlander in de jaren ’20 met een buitenlandse expeditie op de Zuidpool is geweest en Verschoor dus niet de eerste was – pas mee als de kaarten zijn geschud en een verblijf in het koudste gebied op aarde relatief comfortabel is geworden.
De ontdekking van de Zuidpool
Vanaf het VOC-schip ‘Blijde Boodschap’ zou in 1599 al een glimp opgevangen zijn van Antarctica. In het logboek staat althans geschreven dat het schip “soo verre Suytwaerts is ghedreven namelijck op vier en tsestich graden besuyden de Straet op die hoochte wesense sach nit Suyden leggen heel hooch Berchachtig landt vol Sneeuw als het Land van Noorweghen heel wit bedekt”. Maar de officiële ontdekking wordt toegeschreven aan de Rus Von Bellinghausen en de Brit Edward Bransfield die in 1820 vanaf de zee de ijzige vlakte aanschouwen.
Vanaf dat moment bloeit de interesse voor de Zuidpool: het laatste gebied op aarde dat nog door geen mens is betreden en nog in kaart gebracht moet worden. Vooral wetenschappers staan te trappelen om toegang te krijgen tot het uitgestrekte gebied – met een grootte die gelijk is aan die van Europa en Noord-Amerika samen -, dat evenals de Noordpool een schat aan relevante gegevens herbergt, die een inzicht kunnen bieden in wereldwijde fenomenen zoals de ontwikkeling van het weer, atmosferische storingen en aardmagnetisme.
Terwijl Nederland op initiatief van het Koninklijk Meteorologisch Instituut tussen 1878 en 1884 zeven wetenschappelijke expedities naar de Noordpool onderneemt, proberen andere naties (Noorwegen, Groot-Brittannië, Zweden, Duitsland, Frankrijk en België) uit alle macht de Zuidpool te bereiken. In 1895 wordt het continent voor het eerst betreden en twee jaar later voert de Belgische Adrien de Gerlache een spectaculaire expeditie uit.
De jonge marineofficier De Gerlache vaart op 16 augustus 1897 met de driemaster ‘De Belgica’ de haven van Antwerpen uit. Aan boord is een internationaal gezelschap van wetenschappers waaronder ook Roald Amundsen, de Noor die ruim een decennium later geschiedenis schrijft door als eerste ter wereld de noordwestelijke doorgang over te varen. In de wateren rond Antarctica vriest ‘De Belgica’ vast in het ijs zodat het schip niet meer terug kan keren. Noodgedwongen overwinteren de expeditieleden op het ingevroren schip bij temperaturen van rond de 45 graden onder nul. De mannen aan boord krijgen scheurbuik en lijden aan ernstige bloedarmoede. Ze overleven door zeehonden en pinguïns te eten.
Pas na twee jaar is ‘De Belgica’ weer terug in Antwerpen. Maar dan is, ondanks alle ellende, waaronder zelfs twee sterfgevallen, de faam groot: Gerlache en zijn mannen zijn de eersten die de gevreesde Antarctische winter hebben getrotseerd. Bovendien brengt de expeditie een lading aan monsters en wetenschappelijke gegevens terug. Vanaf het schip is een volledige jaarcyclus aan waarnemingen verricht die later in een 10-delige serie ‘Rapports Scientifiques’ worden uitgegeven. De reis plaatst België in één keer in het centrum van de wereld van poolonderzoekers.
Levensgevaarlijke expedities
Steeds dieper proberen de ontdekkingsreizigers tot Antarctica door te dringen en het is niet voor niks dat de periode rond de eeuwwisseling de ‘heroïsche fase’ in de Zuidpoolexpedities wordt genoemd. De bitterkoude temperaturen, sneeuwstormen, spleten en gletsjers moeten met relatief primitieve middelen overwonnen worden. Dat kost niet zelden levens. Zo heeft de beroemde race tussen de Noor Roald Amundsen (die al ervaring opdeed tijdens de reis met De Gerlache) en de Engelsman Scott naar de geografische Zuidpool een tragisch einde. ‘
Na een reis per schip begint Scott zijn tocht over het ijs op 2 november 1911. Hij wordt begeleid door vier expeditieteams die op diverse plekken voorraden aanleggen voor de terugweg. Daarbij maken ze gebruik van motortractors die met vijf kilometer per uur twee ton materiaal kunnen voortslepen. Op 18 januari 1912 bereikt Scott eindelijk het doel: de geografische Zuidpool. Maar tot zijn grote verbazing staat er een verlaten tent en is er al een Noorse vlag gepland. Roald Amundsen is de Engelse expeditie een maand voor geweest.
De terugweg wordt voor de verbitterde mannen een martelgang. Het expeditielid Evans valt en komt te overlijden. Kapitein Oates kan vanwege bevroren en verminkte voeten niet meer verder. Hij offert zichzelf op door de sneeuw in te wandelen en niet meer terug te komen. Begin maart, de mannen zijn dan bijna twee maanden op weg terug naar de bewoonde wereld, spreekt de radeloosheid uit Scott’s dagboek: “Het is wanhopig koud. We spreken over niets anders dan voedsel... Zo kunnen wij het niet langer volhouden; dat is zeker... de bodem blijft verschrikkelijk, de koude ontzettend en onze lichamelijke gesteldheid gaat hard achteruit. Wij zijn er slecht aan toe – god helpe ons!”
Maar de hulp komt te laat. Overvallen door een sneeuwstorm kunnen de drie overgebleven expeditieleden hun tent niet meer verlaten. Een reddingsexpeditie vindt de bevroren lichamen van de mannen in hun tent. Ze worden in het ijs begraven, met boven hun hoofd een primitief monument van blokken bevroren sneeuw.
Ook verhaal van de beroemde reis van de Ier Shackleton is er één van onvoorstelbaar barre omstandigheden en doorzettingsvermogen. Zijn schip de ‘Endurance’ vertrekt op 4 oktober 1914 vanuit Buenos Airos met 70 honden en 27 man aan boord. Vier maanden later loopt het schip vast: ingevroren in de ijszee. Maanden ligt het schip tussen het ijs, de mannen brengen aan boord de Antarctische winterperiode door.
In oktober van het jaar daarop begint het ijs te kruien. De ‘Endurance’ wordt gekraakt, de masten van het zeilschip knakken als rietjes en de bemanning moet het schip verlaten. Er volgt een kilometerslange tocht over het ijs. De mannen lopen en lopen, praktisch onbeschut. De honden houden het niet vol en vallen dood neer. Ook vijf van de expeditieleden zien de bewoonde wereld niet terug. De overige 22 avonturiers worden uiteindelijk in augustus 1916, een jaar later, wel gered.
De kolonisatie van het ijs
In de loop der jaren zetten vertegenwoordigers van heel wat naties, soms ten koste van mensenlevens, voet aan wal op Antarctica. Door de voortschrijdende techniek wordt het steeds makkelijker te overleven in het gebied ten zuiden van de 60ste Zuidelijke breedtegraad waar de koudste temperatuur ooit gemeten 88 graden onder nul is.
Onder de codenaam Operation Deep Freeze I onderneemt Amerika in 1955 een wetenschappelijke expeditie waarbij ook een permanent onderzoeksstation wordt opgericht. Het is dan technisch mogelijk op de kilometersdikke ijskap verblijfplaatsen te bouwen en er zo goed en zo kwaad als het gaat te ‘wonen’. Kort daarop, in het kader van het derde Internationale Geofysische Jaar 1957, bouwen ook andere landen, waaronder België, onderzoeksstations.
Het is de zoon van de negentiende eeuwse Belgische held Adrien De Gerlache, namelijk Gaston de Gerlache, die na een langdurige politieke lobby het Belgische kabinet bereid vindt een expeditie te financieren. Met twee Noorse zeilschepen bereikt de expeditie aan het eind van 1957 de kust van Maud Dronning Land. Dit is een extra moeilijk en ontoegankelijk gebied: de hoge witte ijskliffen kunnen vanaf de zee alleen beklommen worden doordat opgehoopte sneeuw op sommige plaatsen een soort trap vormt.
Ongeveer 14 kilometer landinwaarts wordt een station opgericht: de koning Boudewijn-basis. Die basis is opgenomen in een internationaal netwerk en dient als observatiepost voor geologische en geografische verkenning van het naburige kustgebied en gebergte. Naast het wetenschappelijk programma worden ook tochten ondernomen met tractors, hondensleeën en vliegtuigen. Hierdoor is het mogelijk kaarten van de kust en van de bergketens te maken. Op die manier wordt een nieuw gebergte ontdekt: het koningin Fabiola gebergte.
Na een jaar (en dus één overwintering) komt een nieuwe expeditieploeg de vorige afwisselen zodat de wetenschappelijke waarnemingen een permanent karakter krijgen. Na het eerste jaar krijgt Gaston de Gerlache bij terugkeer van de Belgische koning de titel van baron. Maar na drie overwinteringen (in 1957, 1958 en 1959) begint bij de Belgische regering het enthousiasme te verflauwen: het geld is op.
Nederland gaat meedoen
België vraagt hulp. In 1960 komt het eerste verzoek aan Nederland om de Boudewijn-basis over te nemen. Iets wat Nederland niet meteen wil. Maar later dat jaar stellen onze zuiderburen voor om samen te werken zodat de kosten gedeeld kunnen worden. Het verzoek komt binnen via het ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa), dat wel wat voor de suggestie voelt. Meedoen aan de basis biedt Nederland immers de kans om ook een rol te spelen bij de verdere internationale samenwerking op het continent.
In het jaar van de tweede Belgische expeditie hebben de twaalf landen die actief zijn op de Zuidpool (Argentinië, Australië, België, Chili, Frankrijk, Japan, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Groot-Brittannië, VS, SovjetUnie en Zuid-Afrika) het Scientific Committee on Antarctic Research opgericht. Dit comité stelt zich tot doel het Antarctisch gebied goed te beheren en wetenschappelijk onderzoek te coördineren door middel van projectgroepen, symposia, uitwisseling van gegevens, kaarten en personeel. In december 1959 bekrachtigen de betreffende landen de afspraken nog eens in het Antarctica Verdrag. Dit verdrag roept Antarctica officieel uit tot continent voor vrede en wetenschap; militarisering en nucleaire proeven zijn verboden, de wetenschap moet worden bevorderd en claims van individuele landen op het gebied worden niet gehonoreerd.
Daarmee is Antarctica het enige gebied ter wereld dat niet bestuurd wordt door een soevereine staat maar wordt beheerd door een groep landen die op één of andere manier (wetenschappelijke) inspanningen hebben verricht op het continent. Nederland doet niet mee en levert dus ook geen bijdrage aan de formulering van de hooggestemde idealen rond Antarctica. Alleen al om een kleine vinger in de pap te veroveren, zou Nederland volgens BuZa best een bijdrage kunnen leveren aan de Belgische expedities.
De wetenschappelijke wereld in Nederland staat echter niet te springen om naar de Zuidpool af te reizen. Volgens de Koninklijke Academie voor Wetenschappen is het onderzoek op Antarctica weinig aantrekkelijk, niet urgent en onbelangrijk. Nederland heeft een wetenschappelijke traditie in de tropen en daarop moet het onderzoek volgens de geleerden geconcentreerd blijven. BuZa trekt alle argumenten uit de kast om de wetenschappers over te halen.
Zo schrijft het ministerie in een brief aan de collega’s bij Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en Verkeer en Waterstaat dat er een geruime kans bestaat dat de Russen het Boudewijn-station over zullen nemen wanneer Nederland en België de plaats vacant laten. Maar ook dit Koude Oorlogsargument maakt nauwelijks indruk en krijgt de weinig enthousiaste geleerden aanvankelijk niet over de streep. Maar België blijft aandringen en uiteindelijk is de KNAW in 1962 zover dat ze een Nederlands Comité voor Antarctisch Onderzoek opricht dat de samenwerking met de Belgen moet coördineren.
Het Comité krijgt 650.000 gulden subsidie uit de pot voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek om de eerste stappen van Nederland richting de Zuidpool mogelijk te maken. Een grote rol in het Comité is weggelegd voor het KNMI omdat de Belgen ons land uitgenodigd hebben vooral het meteorologisch onderzoek op zich te nemen. In 1963 reizen drie onderzoekers van het KNMI en een telegrafist van de marine als vertegenwoordigers van Nederland met de Belgen mee het avontuur tegemoet.
De eerste Nederlandse expeditie
Bij aankomst is de 23-jarige telegrafist Verschoor onder de indruk. “Het eerste wat je ziet is een enorme massa sneeuw en ijs. De eerste paar dagen reed ik met een snowcat heen en weer tussen het schip en de basis die ongeveer 25 kilometer verderop lag. En als je dan de motor van de snowcat uitzette, dan was het stil. Maar ook echt oorverdovend stil. Het was een immense stilte waarbij je je enorm nietig voelt. En dan die enorm vlakte. De hoofdkleur van sneeuw is natuurlijk wit. Maar als je in de buurt van sleten en kloven komt krijgt de sneeuw een blauwachtige gloed.”
De eerste Belgisch-Nederlandse expeditie bouwt op de plek van het oude Boudewijn-station een nieuw onderkomen. Dat betekent keihard werken, pionieren ook temidden van de sneeuw. Verschoor: “Wij wisten dat ons schip twee of drie weken later weer zou vertrekken anders zou het misschien invriezen. Dus het was puur een kwestie van overleven om zo snel mogelijk de spullen van het schip naar de basis over te brengen en de basis op te bouwen. Dat was twaalf uur werken en twaalf uur vrij. En als je vrij was, lag je óf in een tent óf in de oude basis die we onder de sneeuw gevonden hadden bij temperaturen van min 15 graden. Dat was behoorlijk afzien. Maar het betekende ook dat je na het eerste half jaar in je eigen verdiende bedje kon kruipen. Dat gaf enorme voldoening.”
Voor de Antarctische winter invalt, staat het basisstation overeind. Het is als het ware een groot geprefabriceerd clubhuis met geïsoleerde wanden, dat in de loop van een paar maanden totaal onder de sneeuw verdwijnt. Verschoor: “Het was verbazingwekkend hoe ontzettend snel de basis insneeuwde. Dat betekende dat we na vrij korte tijd de ruimte alleen nog aan de bovenzijde konden verlaten.”
Het leven van de expeditieleden speelt zich voor een groot deel van de tijd af in de basis. Daar wordt - verstoken van daglicht - gegeten, gedronken, gelezen, kortom, geleefd. Een tamelijk luxe leven gezien de bizarre omstandigheden. Een apart ‘power’-gebouw met generatoren zorgt voor elektrisch licht en verwarming. Keuken en douche hebben stromend water door grote hoeveelheden sneeuw te laten smelten. Er is een leefruimte met een eettafel, een zitje, er zijn boekenkasten (met boeken) en er is zowaar een bar.
Alle 14 expeditieleden kunnen zich terugtrekken in een eigen slaapkamertje. Van tijd tot tijd wordt er een film gedraaid, er zijn grammofoonplaten en de Belgische kok zorgt voor gastronomische hoogtepunten die een goed restaurant waardig zijn. Waar aan de oppervlakte alleen nog antennes en schoorstenen uitsteken, en de trap naar buiten telkens langer gemaakt moet worden omdat de sneeuw zich steeds meer ophoopt, bestaat onzichtbaar voor de buitenwereld een veilig hol.
De rauwe werkelijkheid
Het nieuwe Boudewijn-station dient ook als basis voor de tweede (waaraan negen Nederlanders meedoen) en de derde (met zes Nederlandse deelnemers) Belgisch-Nederlandse expeditie. De groepen wisselen elkaar telkens af in januari, tijdens de Antarctische zomer; het schip brengt de nieuwe ploeg en neemt de oude na enkele weken mee terug. Wanneer het schip vertrokken is, blijven de mannen op Antarctica maandenlang alleen op elkaar aangewezen. Contact met de buitenwereld is moeizaam. Slechts heel af en toe komt er bezoek. Stations van andere landen zijn al snel ongeveer 700 kilometer verderop.
Arend Meerburg, lid van de derde expeditie: “Je hebt praktisch geen transportmiddelen. Alleen in de zomer hebben we heel kort bezoek gehad van de Japanners, die hadden een prachtige ijsbreker. En de Zuid-Afrikanen zijn langs geweest. En na een jaar was er een Russische club die een paar weken bij ons gelogeerd heeft in onze noodbasis. Ze maakten een nieuwe geologische kaart van een groot stuk van Antarctica en ze kwamen met vliegtuigjes, vlogen een paar duizend kilometer over de sneeuw met een soort Russische Dakota. Ik heb nog steeds een pakje sigaretten dat ik toen van ze gekregen heb.”
Piet Verschoor, die bij de eerste expeditie als telegrafist verantwoordelijk is voor de verbindingen, luistert regelmatig naar de Wereldomroep of andere radiozenders en blijft zodoende op de hoogte van het nieuws in de buitenwereld. Met z’n allen horen ze Beatlesnummers door de basis schallen zonder te weten hoe de groep eruit ziet en wat voor hype de band in Europa veroorzaakt. Maar het contact is niet altijd optimaal en soms valt alles stil. Verschoor: “Het was de tijd van de Koude Oorlog en als het dan opeens helemaal stil was daarbuiten en ik kreeg met niemand contact dan dacht ik: ze zullen nu toch niet de atoombom hebben laten vallen en dat wij als enige nog in leven zijn?”
Ook het zenden en ontvangen van telegrammen gaat vaak ontzettend moeizaam. Klaas van der Veen (tweede expeditie) noteert op 27 juni 1965 in zijn dagboek: “Precies een halfjaar geleden vertrokken we van het vliegveld in België. Het is ellendig dat juist nu de telegrafische verbindingen zo slecht zijn. Het telegram dat ik de 15e aan de telegrafist heb gegeven, is nog steeds niet weg. Al die tijd dat mijn verloofde Willetje in Frankrijk zit heeft ze nog niets van mij gehoord. Haar liefde wordt wel hevig op de proef gesteld. Daar ik volkomen machteloos ben, kan ik slechts hopen en vertrouwen.” Maar de radio dient vooral om wetenschappelijke gegevens door te geven aan het internationale basisstation en dat gebeurt met grote regelmaat. Dat vertrouwen van Klaas was overigens niet misplaatst, Willetje en hij zijn inmiddels al jaren gelukkig getrouwd.
Naar buiten
Behalve voor corvee, het opgraven van voorraden uit de sneeuw, moeten de expeditieleden ook regelmatig naar buiten voor onderzoek. Er wordt, volgens de deelnemers, hard gewerkt. Klaas van der Veen: “Ik was chef meteorologie en wij deden elke 3 uur metingen”. In een speciale afdeling van de basis wordt waterstof gemaakt waarmee ballonnen opgelaten kunnen worden. Aan die ballonnen hangt een zender die temperatuur, luchtvochtigheid en luchtdruk meet. Het is soms een hele toer in de kou de ballonnen de lucht in te krijgen.
Daarnaast worden ook andere observaties gedaan. Arend Meerburg: “We hadden natuurlijk meteorologische waarnemingen, dus dat was elke dag ballonnen oplaten. Maar ik deed ook ozononderzoek, dus ik moest naar de zon kijken of naar de maan en waarnemingen doen aan de grond.” Rob Kraan heeft als specialiteit luchtelektriciteit en meet de spanning tussen de ionosfeer en de aarde: “Hier kan dat niet vanwege de vuile atmosfeer maar daar is het heel schoon dus daar kan dat wel.”
Terwijl de Nederlanders in het kader van hun onderzoek vooral op en rond de basis blijven, trekken de Belgen er vaker op uit. Tony van Autenboer, geoloog en leider van de derde Belgisch-Nederlandse expeditie, doet onderzoek in de bergen en blijft liefst zo lang mogelijk weg tot de winter invalt en er bijna geen daglicht meer is. Hij overnacht met een compagnon in een tent bij temperaturen van 50 graden onder nul. Voor Van Autenboer niet onaangenaam: “Dit soort lage temperaturen zijn er alleen wanneer de wind vrijwel stil ligt en de lucht droog is. Een speciale, heldere atmosfeer waarin aangeraden wordt je niet te veel in te spannen.”
In de tent slapen de expeditieleden op rendierhuiden en met dubbele slaapzakken. ‘s Morgens is de ademhaling in ijskristallen terug te vinden op het tentdoek. Het ergste zijn de sneeuwstormen, dan is het gezichtsveld beperkt tot nul: “Alsof je in een glas melk rondloopt”. Het is dan onmogelijk om te lopen en je moet in je tent zien te overleven. Voor Van Autenboer, die al meerdere expedities heeft meegemaakt, is dit het ware Poolleven. Maar tijdens de winter van die derde expeditie op de basis komt een droevig bericht per gecodeerd telegram: het Boudewijn-station wordt opnieuw gesloten. Al het gereedschap en de instrumenten moeten worden ingepakt om in 1967 definitief de plek te verlaten.
Het einde
Tijdens de voorbereiding van de derde expeditie ontstaat in de commissie die de expedities vanuit Nederland voorbereid verdeeldheid over de voortzetting. Er zijn twijfels over de resultaten en het ad-hoc karakter van de expedities. Alleen wanneer het onderzoek voor een lange tijd gegarandeerd kan worden, heeft het nog enige zin. Maar ZWO beslist jaarlijks over het budget en wil geen garanties voor langere termijn geven. Omdat het geld voor de derde expeditie al is gereserveerd, gaat deze nog door.
In totaal hebben de drie expedities 7 miljoen gulden gekost, waaraan Nederland een derde heeft bijgedragen. Uit een evaluatierapport blijkt dat het onderzoek voornamelijk bestond uit het doen van routinewaarnemingen op de basis (met betrekking tot meteorologie, aerologie, straling, geomagnetisme, ionosfeer, poollicht, atmosferische radioactiviteit en ozon). Ook de deelnemers zijn in de evaluatie van mening dat het onderzoek te zeer een ad-hoc karakter draagt. Volgens het rapport zijn de kansen op nieuw innoverend poolonderzoek onvoldoende benut en waren de deelnemers onvoldoende voorbereid en opgeleid voor het veldonderzoek in Antarctica.
De resultaten zijn volgens de NCAO dus teleurstellend, een reden om de expedities stop te zetten. Maar ongetwijfeld speelt ook mee dat de jaren zestig bruisen van de wetenschappelijke activiteiten. Er leven talloze internationale onderzoeksplannen met voor de leek onbegrijpelijke afkortingen als SCAR, SPARMO, ELDO en ESRO. Er zijn voorstellen om een Europese sterrenwacht op te richten op het Zuidelijk Halfrond, en om een Internationaal Biologisch Programma te starten. Men wil onderzoek naar Hoge Energie Fysica en Oceanografisch onderzoek naar het Continentale Plat bij Suriname. En dat alles moet bekostigd worden uit de ZWO-begroting en dus de rijksbegroting, die niet oneindig rekbaar is.
De Zuidpool heeft, in het licht van de enorme wereld die wetenschappelijk nog veroverd moet worden, geen prioriteit meer. Of eigenlijk had de Zuidpool in Nederland al nooit prioriteit; we deden mee onder druk van Buitenlandse Zaken en van België, maar van harte was het nooit gegaan. Bovendien lijkt ook in België de bodem van de schatkist leeg: er zijn geluiden dat een vierde expeditie vanuit België niet meet gefinancierd kan worden. Wanneer, op het laatste nippertje, blijkt dat de Belgische regering toch weer een bedrag ter beschikking stelt, is in Nederland de beslissing al genomen. Het ZWO-geld is aan andere doelen vergeven. Daarmee komt er een definitief einde aan de Nederlandse bijdrage voor Antarctisch onderzoek.
Niet voor niks?
Bij terugkeer van de derde expeditie wordt Arend Meerburg geïnterviewd voor het journaal dat inmiddels de kritische toon van het NCAO heeft overgenomen. Op de vraag “Wat gebeurt er nu met deze resultaten?" kan Meerburg alleen maar vaag antwoorden: “Dat weet ik niet precies. Maar bepaalde resultaten, bijvoorbeeld over de ozon, worden gepubliceerd en opgestuurd naar bepaalde centra in de wereld die dat verzamelen en die studies kunnen maken over hoe het in de hele wereld verandert.”
Klaas van der Veen kaatst achteraf de bal terug naar de organisatie: “Wij moesten daarheen omdat we mee wilden praten over het Antarctisch verdrag, we wilden graag opgenomen worden in de Antarctische club. En wij gingen er naartoe als jonge wetenschappers. Maar als je echt wetenschap wilt bedrijven, moet je natuurlijk ervaren wetenschappers nemen. Wij waren op het KNMI maar een paar maanden opgeleid en dan kun je niet zeggen dat je een ervaren wetenschappelijk meteorologische onderzoeker bent”.
Toch vindt Arend Meerburg de expedities niet mislukt: “Ik denk dat het goeie expedities waren. Misschien had het beter gekund, maar vooral als we er een aantal jaren mee door waren gegaan. Want je begon net een beetje knowhow op te bouwen en toen werd het weer afgebroken, dat was heel jammer.” Van Autenboer bevestigt dat het hele project eigenlijk was gebaseerd op waarnemingen over lange tijd, minstens 10 jaar. Pas na een gestage stroom van gegevens, ingebed in andere internationale waarnemingen, hadden de data werkelijk waarde gekregen.
Pas in de loop van de jaren ’80 wordt, ook door de druk van de milieubeweging, het onderzoek op Antarctica weer door Nederland opgevat. Vanaf 1984 doet Nederland met een minimum programma weer mee aan het internationale onderzoek. In 1988 dreigt het programma opnieuw stilgelegd te worden door geldgebrek maar het kabinet neemt uiteindelijke een ferm besluit: er zal vier jaar lang extra geld voor Antarctisch onderzoek beschikbaar zijn en tegelijkertijd wordt het consultatieve lidmaatschap van het Antarcticaverdrag aangevraagd. Om die aanvraag te ondersteunen vertrekt in 1990 een Nederlandse expeditie naar Antarctica. Nog voor deze expeditie is gearriveerd, wordt Nederland als consultatief land geaccepteerd en mogen we meestemmen over de toekomst van Antarctica. Sinds 1994 worden er meerjarenprogramma’s opgesteld.
Arend Meerburg is tevreden over de huidige ontwikkelingen: “We zijn terug op allerlei manieren, Nederland doet op het ogenblik vrij veel aan Antarctisch onderzoek. Het is alleen jammer dat het toen is afgebroken en bovendien, dat is het gekke, dat deze eerste drie expedities van de Nederlanders een beetje vergeten zijn. Al die mensen die daarna gegaan zijn, die weten helemaal niet wat wij gedaan hebben, dat wij bestaan hebben.”
In ieder geval zijn de expeditieleden van toen Antarctica nog niet vergeten. Het is een unieke ervaring die vooral Klaas van der Veen lyrisch verwoordt: “Het is niets, maar het is ook alles. Je hebt daar een oneindige horizon, een vreselijke zuivere lucht. Je leeft als het ware op 10 km. hoogte. Hier heb je op die hoogte ijskristallen van de bewolking maar daar heb je de bewolking aan de grond. Je ziet daar ‘halo’s’, mooie gekleurde bogen, de sneeuw heeft oneindig veel kleuren... Ik heb daar iets ervaren wat je daarna nooit meer vindt: totale rust. Dat is geweldig.. Het was vergelijkbaar met een tochtje naar de Maan, denk ik.”
Beeldmateriaal en muziek
BEELD
Belgisch Nederlandse Antarctische expedities 1964-1966, archief KNMI
Beeld en Geluid, Hilversum
Pivefilms: Pieter Buis, Rob Kraan, zomercampagne 1965, Nederland-Belgie Antarctische campagne 1963
ARCHIEF
Dia's uit privecollecties
MUZIEK
Salvatore Adamo, Les Filles du Bord de Mer (1965)
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: