Al in de jaren twintig filmen Nederlanders hun vakantie in Spanje. Idyllische dorpjes, rustieke stranden, exotische bloemen en planten, spannende stierengevechten en genieten van de zon. Vakantie is dan nog lang niet voor iedereen weggelegd en al helemaal niet in het buitenland. Vakantie begint als onbetaald verlof, pas na de Tweede Wereldoorlog krijgen veel Nederlanders bovenop betaald verlof een extra vakantietoeslag.
Langzaamaan weten Nederlanders hun angst voor anders eten, voor pech langs de weg en andere talen te overwinnen. Vanaf eind jaren zestig worden de Spaanse kusten volgebouwd en in de jaren zeventig komt de eerste golf massatoeristen.
Spanje is niet alleen in de zomer populair onder Nederlanders. Begin jaren zeventig trekken Nederlanders al naar Spanje om daar te overwinteren. Lachen om het weerbericht in Nederland, gezellig samen met andere landgenoten en vooral geen gekke culinaire uitstapjes. Of zoals een vrouw die op het punt staat voor twee maanden naar Spanje te vertrekken het verwoordt in het programma Dagje Ouder in 1970: “Nou, ik ben niet van plan om olijfolie te gebruiken, want we hopen daar gezond te blijven.” De oudere overwinteraars zien ook de lage prijzen als groot voordeel van Spanje, maar enkele jaren later komt daar verandering in. In 1985 wordt er in het programma Aktua flink geklaagd over Spanje: mensen die al jaren dezelfde vakantie boeken, zijn opeens honderden guldens duurder uit. Volgens een NIPO-onderzoek uit 1989 gaan er minder Nederlanders naar Spanje door de te hoge prijzen, gedaalde service, slechte infrastructuur, groeiende criminaliteit en achtergebleven voorzieningen op kleine vakantieluchthavens.
Maar bij gebrek aan oudere vakantiegangers, zijn er altijd nog de jongeren die ondertussen de Spaanse costa’s hebben omarmd als favoriete ‘poel des verderfs’. Klagen gezinnen met kinderen en stelletjes in 1986 nog tegen Konsumentenman Frits Bom over de helse busrit naar Spanje met een gemiddelde reistijd van vijfentwintig uur, jongeren laten zich hier niet door tegenhouden... De feestende, zuipende en zich misdragende jongeren zorgen begin jaren 2000 voor een imagoprobleem voor Spanje, maar toch is het altijd een populair vakantieland gebleven onder Nederlanders.
De afgelopen jaren hebben landen als Tunesië, Turkije, Egypte en Griekenland minder verdiend aan Nederlandse toeristen volgens het Centraal Bureau voor Statistiek, onder meer door aanslagen waarbij toeristen omkwamen. En welke landen profiteren daarvan? Frankrijk en Spanje.
Het recht om niet te hoeven werken
Met vakantie gaan is lange tijd alleen weggelegd voor de elite. Een jaarlijks dagje uit met de kerk is al een grootse gebeurtenis en verder wordt er het hele jaar door gewoon gewerkt. Je mag blij zijn dat je werk hebt. Vakantie krijg je niet zomaar.
In 1911 lukt het de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond, gesteund door de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) voor het eerst vakantiedagen af te dwingen. In eerste instantie is dat onbetaald verlof. Het enige recht dat mensen dan krijgen is om niet te hoeven werken. Een jaar later lukt het hen ook om in hun vakantieweek doorbetaald te krijgen. Dat is in die tijd nog vrij bijzonder. In de jaren 20 strijden allerlei andere beroepsgroepen voor vakantie en willen dan ook hun loon doorbetaald krijgen, met wisselend succes.
Pas na de Tweede Wereldoorlog krijgen veel Nederlanders naast vakantiedagen en doorbetaling van loon, ook nog een toeslag om daadwerkelijk op vakantie te kunnen gaan. De vakbonden gebruiken bij de strijd voor vakantie als argument dat dit ook in het voordeel van de werkgevers is. Uitgeruste werknemers zouden immers harder werken. Zo vinden werkgevers en werknemers dat wanneer je vakantie hebt je dan ook met vakantie moet. Aangezien dat meer kost dan thuisblijven, heeft men ook een vakantietoeslag nodig. Hoewel voor de meeste werknemers inmiddels afspraken over vakantiedagen in hun cao’s zijn opgenomen, wordt pas in 1966 het recht op vakantie wettelijk vastgelegd in Nederland.
In het fragment uit1937 zien we mensen die zich de werkkleding van het lijf rukken, de luiken sluiten, de reisfolders erbij nemen en de koffers pakken. De jaarlijkse volksverhuizing die men vakantie noemt kan beginnen.
Kamperen moet je leren
Na de bevrijding is er een overschot aan legertenten, waarmee je goedkoop en makkelijk de vrijheid kan vieren. Helemaal vrij kamperen is alleen niet de bedoeling. Er zijn wel een aantal regels waar elke kampeerder zich aan dient te houden: geen lawaai, rommel opruimen en geen ongehuwde stellen samen in één tent. “Een heet keteltje zet je niet in het gras, daar neem je dus iets anders voor zoals een kistje, geen gele plekken maken”, aldus ANWB-mentor Wielinga in de uitzending van Andere Tijden uit 2003.
Het kampeergedrag moet dus verbeteren. In de Nederlandse kampeerwereld bestaat al vanaf 1936 de kampeerkaart. Deze kaart is een verplichte registratie voor iedereen die wil kamperen. De ANWB start in 1942 met het organiseren van kampeercursussen onder leiding van ANWB-mentoren. Pas wanneer je een ANWB-oefenkamp succesvol afrondt, verdien je een zogenaamd kampeerpaspoort. Het kamperen gebeurt op aangewezen kampeerterreinen, maar als houder van een kampeerpaspoort mag je ook op kampeerplekken staan waar de ‘gewone’ kampeerkaarthouder niet mag komen.
“Wie kamperen gaat: neem zo weinig mogelijk bagage mee”, zegt een kampeerder in deze aflevering van Binnen en Buiten de Grenzen uit 1964. Andere kampeerders zien dit soort goedbedoelde adviezen vanaf de jaren zestig steeds meer als bemoeizuchtig en betuttelend. De behoefte aan de opvoedende kampeercursussen van de ANWB neemt snel af. We zoeken het zelf wel uit.
Het tijdperk van de kampeercursussen ligt inmiddels ver achter ons, in 1974 zijn de kampeerkaart en het kampeerpaspoort afgeschaft. De ANWB behoudt desondanks zijn opvoedende karakter. Vandaag de dag volg je er een caravancursus of aanhangwagentraining.
Vakantieangst
Op vakantie gaan, kan dat zonder risico’s? “Het is de bedoeling dat het allemaal goed gaat, maar ja, je weet het nooit”, waarschuwt Aart Gisolf, televisiedokter in één van de eerste medische programma’s in Nederland: Artsenij. Het is mei 1980 en hij bevindt zich in een vliegtuig vol vakantiegangers onderweg naar het Spaanse Málaga. De Nederlandse toeristen hebben er zin in, maar zijn ze wel goed voorbereid?
Vooral in de begindagen van het toerisme hebben Nederlanders last van ‘vakantieangst’. Ze vrezen het onbekende eten, de enge buitenlanders, pech onderweg en vooral de ziekenhuizen met incompetente artsen en smerige naalden. De ANWB introduceert daarom in 1956 de “Reis- en Kredietbrief” die hulp biedt aan vakantiegangers in noodgevallen. De reisbureau’s proberen de angst zoveel mogelijk weg te nemen door de vakantiegangers al van tevoren te waarschuwen.
Bij aankomst in Málaga staat een reisleidster voor de toeristen klaar: “Het is nooit zo leuk om uw vakantie te beginnen met waarschuwingen, maar het blijkt echt nodig te zijn.” Ze wijst de toeristen vooral op de risico’s voor kinderen. “De felle zon hier in Spanje is niet dezelfde als in Nederland.” Ouders moeten oppassen dat ze niet verbranden. Televisiedokter Gisolf geeft ook nog advies aan de kijker: “Als u uzelf insmeert, gebruikt u dan melk of crème en geen olie, want daar bakken ze hier de garnalen in.”
Een ander probleem waar de vakantiegangers tegenaan lopen, zijn de “vreemde gerechten”. Volgens de televisiedokter zijn erg veel Nederlanders daar bang voor: “vreemde schaaldieren, vreemde vissen, vreemde kruiden, ze denken dat je daar maag-darmstoornissen van krijgt”. Toch wordt ongeveer 50% van de reizigers daadwerkelijk ziek op vakantie. Het zijn onbekende bacteriën die bijvoorbeeld diarree veroorzaken. Vooral het andere kraanwater is een risicofactor. Desondanks houden al die buitenlandse gevaren de Nederlanders niet tegen. Vanaf de jaren '80 trekken steeds meer vakantiegangers in de zomer naar het warme Zuid-Europa.
Vragen?
Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?
Neem dan contact op met de redactie: