Meer geschiedenis? Kijk op NPOKennis.nl
↳ Enter om te zoeken
17 mei 2005

Geloof in kernenergie

Andere Tijden Geloof in kernenergie Blauw Licht
Bekijk Video
28 min

Een eeuwige belofte

Het is 1953. In de algemene vergadering van de Verenigde Naties houdt de Amerikaanse president Eisenhower een toespraak: “The United States would be more than willing - it would be proud to take up with others principally involved, the development of plans whereby peaceful use of atomic energy would be expedite.” Eisenhower pleit voor samenwerking op het gebied van vreedzaam gebruik van kernenergie. Zijn speech is niet geheel onbaatzuchtig: steeds meer Europese landen werken aan de bouw van kernreactoren.

Zo zijn twee jaar eerder, in 1951, Nederland en Noorwegen al in staat gebleken een reactor te bouwen. En dat terwijl vooral Nederland zwaar gehavend uit de oorlog is gekomen. Nederland levert uranium en Noorwegen zwaar water, waarmee in Kjeller in de buurt van Oslo de eerste reactor op het Europese vasteland kan worden gebouwd. Het lijkt de Verenigde Staten beter om, wanneer ze de verspreiding van kennis niet kunnen stoppen, zoveel mogelijk controle te houden op het gebruik van kernenergie. Het Atoms for Peace Program dat Eisenhower in werking stelt, geeft landen de kans splijtstof te huren, mits ze toezeggen dat ze die alleen zullen gebruiken voor vreedzame doeleinden.

Kernenergie wordt in de jaren vijftig gezien als dé energiebron van de toekomst. De Nederlandse regering is bezorgd over de snel slinkende energievoorraden van ons land. De olie- en kolenvoorraden worden kleiner, terwijl de technologische vooruitgang juist om meer energie vraagt. Prof. dr. ir. Hugo van Dam, emeritus hoogleraar reactorfysica in Delft, zegt hierover: ‘Nederland zou steeds meer olie nodig hebben, en olie zouden we moeten importeren. Er was nog helemaal geen sprake van een aardgasbel. Dus men was bepaald ongerust dat toch op vrij korte termijn de afhankelijkheid van Nederland van het buitenland zou toenemen.’ En afhankelijkheid van het buitenland is niet wat de regering wil. In oktober 1957 kopt Het Parool: “ALLEEN ATOOMKRACHT UITKOMST VOOR ENERGIEBEHOEFTE. Grote afhankelijkheid van Midden-Oosten is zeer gevaarlijk”. Kernenergie, opgewekt in eigen land, is dus de toekomst. In hetzelfde jaar stelt minister Zijlstra van Economische Zaken aan de Kamer voor om tegen 1975 “reeds de helft van de gehele elektriciteitsproductie” te verzorgen met kerncentrales. Daarna zou dat nog meer kunnen worden.

De belofte van kernenergie is groot. Uit een klein beetje uranium kan enorm veel energie worden gehaald. Zo maken de Verenigde Staten een onderzeeër, de Nautilius, die op een paar pond uranium onder de ijskap van de Noordpool door kan varen, waar dat anders 11 miljoen liter olie had gekost. Wetenschap en politiek zijn enthousiast over de mogelijkheden van de techniek. Maar het grote publiek kent kernenergie toch vooral ook door de kernwapens. Hun eerste kennismaking met het fenomeen was de bom op Hiroshima in augustus ’45. Van Dam: ‘We leefden toen in een periode waarin ook de kernwapens nogal eens de aandacht trokken. Er werden proeven mee genomen, zelfs gewoon in de atmosfeer, en dat kon je dan in de bioscoop zien op het witte doek. Nou, toen kwam er dus een heel sterke actie om te laten zien: we kunnen deze krachten ook gebruiken voor vreedzame doeleinden.’ Overheid en bedrijfsleven willen het Nederlandse publiek graag voorlichten over de belofte die kernenergie met zich meedraagt. En zo opent in 1957 de tentoonstelling Het Atoom haar deuren, op de luchthaven Schiphol.

Juliana kijkt in de reactor
Juliana kijkt in de reactor

Het Atoom

Eindeloze energiebron

De tentoonstelling heeft tot doel kernsplitsing voor de bezoekers begrijpelijk te maken, met als belangrijkste les: zonder kernenergie een recessie in welvaart. Ook moet de aandacht gevestigd worden op het technische en wetenschappelijke potentieel van Nederland. De tentoonstelling wordt met veel tamtam geopend door Prins Bernhard, die ook voorzitter is van het indrukwekkende Ere-Comité van bekende binnen- en buitenlanders, die maar wat graag hun naam aan de tentoonstelling verbinden. ‘Er bood zich een nieuwe energiebron aan. Iedereen wilde er bij zijn’, vertelt Van Dam. ‘Zelfs ene Joop den Uyl, gemeenteraadslid in Amsterdam, wilde ook graag in het Ere-Comité zitten.’

Hoofdattractie van de tentoonstelling is een werkende kernreactor. Het is er weliswaar een met een zeer klein vermogen, maar het is de eerste keer dat er een werkende reactor in ons land te zien is. De kernreactor is een zogenaamde zwembadreactor: hij zit in een zeven meter diep bassin dat van boven af open is en waar het publiek in kan kijken naar de blauwe gloed van het zogenoemde Tsjerenkov-licht. Van Dam herinnert zich nog goed hoe enthousiast het publiek was. ‘Dat had een geweldige aantrekkingskracht. Mensen stonden in lange rijen rustig een uurtje te wachten om te mogen kijken.’ Zelf is Van Dam in 1957 een zeventienjarige scholier. Hij fietst nog drie keer terug naar de tentoonstelling, om de reactor te kunnen zien. ‘Dan zag je dus zo’n geheimzinnig blauw licht, en dat was het bewijs van de nieuwe energie die ons ter beschikking zou komen. En dat iedereen fascineerde. Zelfs de grootste leken stonden gebogen over de rand van dat ding.’

De tentoonstelling besteedt ook aandacht aan andere moderne techniek. Zo staat er een grote rekenmachine die, zo juicht het Polygoon Journaal, ‘het werk van tienduizenden rekenaars kan overnemen’. Ook wordt een robot gedemonstreerd, in de media aangeduid als ‘kunsthanden’, en is er een attractie in de vorm van een elektronische keuken. Deze Keuken van de Toekomst bevat onder meer een afwasmachine en een magnetron. Alles gaat automatisch. Maar dat kost wel energie. Gelukkig is daar de kernenergie. Die eindeloze energiebron, die volgens Einstein “de weg naar het paradijs zal openen”, zo staat te lezen in het programmaboekje van Het Atoom. Van Dam: ‘Dat is een uitspraak waar ik natuurlijk geweldig om moet lachen. Maar dat werd toen uitermate serieus genomen. Het was een beetje het motto in die jaren.’

Voor straling zijn de bezoekers van Het Atoom niet bang. ‘Men had in die tijd denk ik erg veel vertrouwen in de wetenschap en in wetenschapsmensen. Men ging er gewoon van uit: het zal wel goed zijn’, analyseert Van Dam. ‘Je zat toen nog in de uitloop van de wederopbouw na de oorlog. En dankzij de techniek waren we er snel weer bovenop gekomen. Het is nu misschien wat moeilijk voor te stellen, maar techniek en wetenschap stonden heel hoog aangeschreven.’ Over de eventuele gevaren van kernenergie hoor je niemand. Zelfs na een vrij groot ongeluk in een Britse centrale, ook in 1957, is er geen paniek. Hoewel in alle kranten staat dat er radioactief jodium in de atmosfeer is terechtgekomen, raakt niemand opgewonden. Daarvoor is het geloof in de techniek en de vooruitgang, waarvan kernenergie hét symbool is, te groot. Van Dam: ‘De tijd dat iedereen nog enthousiast was. Daar denk je met weemoed aan terug.’

De komst van Dodewaard

Van geloof naar argwaan

Het enthousiasme van de jaren vijftig neemt in de jaren zestig nauwelijks af. De tijd van de wederopbouw, waarin de techniek overal oplossingen voor bood, is weliswaar voorbij, maar het geloof in de vreedzame toepassing van kernenergie blijft bestaan. En dus is het tijd voor een kerncentrale. Er wordt besloten eerst een proefcentrale te bouwen. ‘Die moest er komen omdat we natuurlijk het vak moesten leren. Want een kerncentrale is toch weer een complexer iets dan bijvoorbeeld een reactor’, aldus Van Dam.

Aanvankelijk is het idee meteen een grote centrale neer te zetten. Maar na de ontdekking van de gasbel bij Slochteren in 1959, wordt energie opeens weer erg goedkoop. Zo goedkoop, dat kernenergie er voorlopig niet mee kan concurreren. Na lang wikken en wegen besluiten regering en energiebedrijven tot het bouwen van een kleine centrale van zo’n 54 megawatt, zodat eventueel verlies beperkt blijft. ‘Er heerste heel sterk de mening: we moeten dat in Nederland van A tot Z kunnen doen. We moeten niet alleen de wetenschap beheersen, maar ook de industrie kunnen inzetten om dat soort dingen te bouwen.’ vertelt Van Dam over de eerste helft van de jaren zestig.‘Nederland was een typisch industrieland, en die grootschalige industrie moest natuurlijk meegaan met zijn tijd’.

General Electric ontwerpt de centrale, die moet komen in het Gelderse Dodewaard. Eind 1967 gaat de centrale elektriciteit leveren. De officiële opening is in maart 1969. Koningin Juliana opent de centrale feestelijk. Ze moet een hendel over halen waarmee het vermogen van de reactor kan worden opgevoerd. Maar dat gaat niet helemaal goed. Het moet een paar keer over. ‘Je moest dat met een bepaald gevoel doen’, legt Frits van Werven, medewerker van het eerste uur, uit. ‘De derde keer ging het wel goed en was er luid applaus. Maar de koningin was niet erg ingenomen met het geheel. Ze ging heel ongeïnteresseerd naar buiten staan kijken en liet de boel de boel. Dat was heel demonstratief.’

Het enige protest tegen de komst van de centrale komt van een lokale visclub: door de bouw van de centrale zal hun viswater afgesloten worden van de Waal. Maar daar blijft het bij. Frits van Werven vertelt: ‘Het werd volledig geaccepteerd. Want er was helemaal geen weerstand tegen kernenergie. Er was ook een vorm van onbekendheid.’ Zo vroeg zijn overbuurman of er nou andere elektriciteit uit het stopcontact kwam en moest Van Werven op feestjes vaak uitleggen wat ze nu precies deden bij de centrale. Hij kijkt met plezier terug op de beginperiode bij Dodewaard. En ook zijn voormalig collega Kees Holtman, die dertig jaar bij het bedrijf heeft gewerkt, zegt: ‘Ik heb daar een verschrikkelijk leuke tijd gehad.’

De eerste jaren is er vrijwel geen beveiliging van het terrein. Er is een slagboom met een portier, maar er staat geen hek om de centrale. En er worden veel rondleidingen gegeven voor belangstellenden. Die krijgen dan een film te zien en krijgen vervolgens de toegankelijke gebieden van het bedrijf te zien. ‘In die periode werd dat nog door het eigen personeel gedaan. En dan kwam er weer een klas MBO’ers of plattelandsvrouwen of Lions…’, lacht Van Werven. Geen vuiltje aan de lucht, die eerste periode. Maar begin jaren zeventig begint de opvatting over kernenergie te veranderen.

Kritiek

35 nieuwe kerncentrales

In 1972 oppert minister Langman van Economische Zaken aan het kabinet Biesheuvel de bouw van 35 kerncentrales in Nederland. Hoewel dat aantal niet door de regering wordt overgenomen, staat de overheid nog altijd positief ten opzichte van het gebruik van kernenergie. De bouw van de centrale in Borssele, die de eerste commerciële kerncentrale in Nederland moet worden, is in volle gang. Maar in wetenschappelijke kringen begint de twijfel toe te slaan. En zoals in de jaren vijftig het enthousiasme voor kernenergie uit de Verenigde Staten kwam overwaaien, zo zijn het nu de kritische geluiden die van over de oceaan Europa binnenkomen.

De Amerikaan dr. John Gofman is een van de eerste wetenschappers die kritiek levert op het gebruik van kernenergie. De gevolgen in geval van een ongeluk zijn groter dan gedacht, en er is geen oplossing voor het radioactief afval. In 1972 spreekt Gofman op een congres in Zürich, Zwitserland, genaamd ‘Energie, Mens en Milieu’. Hij praat vurig over de gevaren van kernenergie. Voor de jonge Nederlandse wetenschapper Eric-Jan Tuininga, die later professor ‘maatschappelijke aspecten der wiskunde en natuurwetenschappen’ aan de Vrije Universiteit zou worden, is het de eerste keer dat hij zulke negatieve geluiden over kernenergie hoort. Terug in Nederland schrijft Tuininga, op dat moment werkzaam bij TNO, een artikel in het tijdschrift Atoomenergie, getiteld: ‘Kernenergie, oplossing of probleem?’.

Op het congres in Zürich is ook lerares Jannie Möller aanwezig. Zij heeft in 1970, toevallig, ergens op een tafel in een tuincentrum in Duitsland een brochure gevonden, waarin ook de gevaren van kernenergie en kernafval aan bod komen. Möller: ‘Ik had toen nog nooit over kernenergie gehoord. Wel over de atoombom, maar niet over kernenergie. (…) Ik bladerde de brochure door en ik schrok geweldig. En ik dacht: dit moet men in Nederland ook weten.’ Möller en Tuininga ontmoeten elkaar op het congres, en het klikt. In Nederland zoeken ze contact en beginnen een werkgroep om in eigen land een kritisch geluid tegen kernenergie te laten horen.

Deze Werkgroep Kernenergie besluit een alternatieve nota te schrijven voor het plan van minister Langman. Vanwege zijn werk bij TNO heeft Tuininga vooraf inzage in deze nota, en kan daardoor de Alternatieve Kernenergienota schrijven met dezelfde opbouw, maar met tegenovergestelde argumenten. De werkgroep zoekt ook contact met een aantal Groningse wetenschappers, dat op hetzelfde moment begonnen is de risico’s van kernenergie te onderzoeken. De nota ontwaart vier dilemma’s: radioactieve straling, veiligheid, proliferatie (verspreiding van kernwapentechnologie) en afval. Werkgroep Het Atoom zorgt ervoor dat de twee nota’s vrijwel in dezelfde week worden gepubliceerd, zodat er ruchtbaarheid aan wordt gegeven. Tuininga: ‘De reacties op de nota waren een beetje meesmuilend. Ja, een paar hobbyisten hebben in de avonduren ook wat geschreven. Alleen de pers, die vond het interessant.’ Veel effect heeft de Alternatieve Kernenergienota dus niet. Maar het is wel de eerste keer dat wetenschappers de politiek hun kritiek op kernenergie laten horen.

Bezinning

Voorzichtig protest

Begin jaren zeventig zijn maatschappelijke protesten nog minimaal. Massademonstraties doen zich tot aan de jaren tachtig niet voor. De strijd tegen de kernenergie begint met wat kleine groepjes die bezwaren laten horen, zoals die van Tuininga en Möller, en met petities van omwonenden van de kerncentrales. Voorjaar 1973, nog voor de grote oliecrisis, besluit de overheid tot de Kalkarheffing. Deze heffing op de energierekening van drie procent moet de bouw van een snelle kweekreactor in Kalkar bekostigen. Kernenergiecentrale Kalkar zal net over de grens in Duitsland komen en aan Nederland, België en Duitsland stroom gaan leveren. Iedere stroomgebruiker moet er rechtstreeks aan meebetalen. In Groningen weigert Wim Smit, een jonge fysicus, zijn heffing, van maar liefst ƒ 1,02, te betalen. Hij wordt daarop zes weken lang afgesloten van gas, water en licht, en dat terwijl het buiten vriest en sneeuwt. Wim Smit krijgt volop aandacht in de media.

Deze kleine daad van verzet vindt navolging in het hele land, zeker nadat Saartje Burgerhart (pseudoniem van journaliste Cri Stellweg) in haar column in de Volkskrant aangeeft een Kalkar-weigeraar te zijn. De heffing raakt iedereen in de portemonnee en gooit daardoor enige olie op het vuur van de beginnende maatschappelijke discussie over kernenergie. Smit spant met een groepje medestanders een proces aan tegen de elektriciteitsbedrijven. Hoewel ze de zaak uiteindelijk bij de Hoge Raad verliezen, komt Ruud Lubbers, die in 1973 minister van Economische Zaken is geworden in het kabinet Den Uyl, de weigeraars tegemoet: ze moeten wel betalen, maar dat mag aan een fonds dat alternatieve energiebronnen onderzoekt.

In dat jaar plaatsen actievoerders bij de nieuwe kerncentrale in Borssele een verkeersbord: verboden voor (zwangere) vrouwen en kinderen, om te waarschuwen tegen het feit dat stralingsnormen afgestemd zijn op volwassenen. Maar veel verder dan dit soort kleine acties komt het protest niet. En de 35 kerncentrales van Langman zijn dan wel van de baan, Lubbers opteert in 1974 nog altijd voor de bouw van drie nieuwe kerncentrales in Nederland. Een extra centrale in Borssele, één op de Maasvlakte en één in de Flevopolder.

In het kabinet Den Uyl zit ook Boy Trip, minister van Wetenschapsbeleid voor de Politieke Partij Radicalen (PPR), een partij die tegen kernenergie is. Maar Trip, afkomstig uit het bedrijfsleven, wist helemaal niets van kernenergie. Tuininga vertelt: ‘Trip wist helemaal niet wat kernenergie was. En hij belde een aantal mensen op, waaronder mijzelf en zei: kom mij eens vertellen waarom ik er tegen moet zijn. Toen hebben we een groepje gevormd, en dat is Bezinningsgroep Energiebeleid geworden.’ Trip brengt de Bezinningsgroep in contact met Lubbers. Ze mogen bij hem op bezoek komen, en geven hem argumenten om de drie geplande kerncentrales af te blazen. ‘Hij bleef onaangeroerd’, verzucht Tuininga, ‘en toen is het idee begonnen er een mooie lobby van te maken. In plaats van weer alleen een nota, een alternatieve nota’.

De Bezinningsgroep wil dus meer doen dan weer een tegen-nota schrijven. ‘De Alternatieve Kernenergienota was vooral tégen kernenergie’, legt Tuininga uit. ‘Wat we bij de Bezinningsgroep gedaan hebben is gezegd: we gaan niet per definitie tegen kernenergie zijn. We gaan gewoon kritisch zijn over deze beslissingen. (…) Een bekende truc natuurlijk, om niet primair dwars te liggen, maar gewoon vragen te stellen. En dat heeft ook gemaakt dat wij een breed gedragen club werden, waar ook mensen in zaten die helemaal niet zo tegen kernenergie waren. Maar gewoon vonden dat deze beslissing te snel werd genomen’.

Geslaagde lobby

Faustiaans dilemma

De Bezinningsgroep, die hecht samenwerkt met de pas opgerichte Verenging voor Milieudefensie, schrijft een bezinningsnota, waarin de overheid wordt opgeroepen voorlopig geen nieuwe kerncentrales meer te bouwen. ‘Daarom is ook het woord bezinningsgroep gebruikt’, aldus Tuininga, ‘een reflectie op: is dit wel de goede beslissing’. De Bezinningsgroep probeert de maatschappelijke aandacht voor de kernenergiediscussie te vergroten, en verzamelt zoveel mogelijk informatie over het onderwerp. Jannie Möller: ‘We waren er dag en nacht mee bezig. Echt dag en nacht. Je wist precies wat die had gezegd en die had gezegd. En je wist ook: het moet nu omslaan, anders wordt het op de rails gezet.’

Het draagvlak voor discussie over kernenergie wordt steeds groter. ‘Kernenergie is een soort Faustiaans dilemma’, zo analyseert Tuininga. ‘Aan de ene kant: stel dat het lukt, dan heb je enorm veel energie. Maar je moet wel veel aan die veiligheidsmaatregelen inleveren.’ Hij vervolgt: ‘Sommigen waren alleen bang voor de straling, anderen voor de klap, anderen voor wapens. Dus je had eigenlijk een soort samenballing van milieu- en vredesbeweging tegelijkertijd.’

De Bezinningsgroep vertaalt haar nota in 1976 naar een paginagrote advertentie in de landelijke dagbladen. Ze vindt 1200 mensen, van natuurkundigen en politici tot theologen en economen, bereid de advertentie te ondertekenen. “Leden van de Tweede Kamer, geef ons het voordeel van de twijfel”, luidt de kop. “Binnenkort overweegt u een eventuele verdere toepassing van kernenergie in Nederland. Bij niet vreedzaam gebruik van kernsplijting kan de wereld vernietigen. Bij vreedzaam gebruik voor de opwekking van elektriciteit komt een grote hoeveelheid radioactief afval vrij. Dit kan een ernstig gevaar betekenen voor mens en omgeving”.

De advertentie is de kroon op de geslaagde lobby van de Bezinningsgroep, en vindt weerklank in de politiek. In 1977 wordt besloten inderdaad af te zien van de bouw van nieuwe kerncentrales. Want in het kabinet Den Uyl, zo is inmiddels duidelijk, zijn de meningen over kernenergie ernstig verdeeld. De PPR was, zo zei Lubbers, ‘van het begin af aan tegen’, de PvdA was verdeeld. In 1977 wordt besloten de plannen voor de bouw van de nieuwe centrales door te schuiven naar een volgend kabinet. Het jonge ARP-Kamerlid Jan van Houwelingen speelt in die discussie een belangrijke rol. Van Houwelingen, die uitgebreid sprak met de Bezinningsgroep van Tuininga, overtuigt zijn fractie van zijn bezwaren tegen kernenergie.

Daarbij ontbreekt het politieke draagvlak. Maar Lubbers, ‘in principe’ een voorstander van kernenergie, geeft toe dat het gebrek aan steun in de samenleving daarbij een grote rol heeft gespeeld. Lubbers voelt het niet als een zware politieke nederlaag: ‘Je hebt wel eens beslissingen die door merg en been gaan. Dat was dit niet. Daarvoor was mijn standpunt te gematigd’. Bovendien, zo schetst Lubbers, verkeerde Nederland vergeleken met andere landen toch min of meer in een luxepositie. Nederland had uiteindelijk toch het aardgas. Noorwegen, waar ook geen kerncentrales werden gebouwd, had olie. Maar een land als Zweden, dat geen van beiden had, kreeg weer wel kernenergie’.

Van uitstel komt uiteindelijk afstel. De plannen voor nieuwe kerncentrales zijn er wel, maar geen kabinet dat het durft door te zetten. Lubbers stelt het als minister-president in 1985 nog eens voor. Een nieuwe centrale erbij misschien. Eentje. Een jaar later ontploft er een kerncentrale in de Sovjet-Unie, in een plaats waar tot dan nog nooit iemand van had gehoord: Tjernobyl. Daarmee is de discussie over nieuwe centrales in Nederland voorgoed voorbij.

Het oude optimisme over de onbegrensde mogelijkheden van de techniek is dan definitief omslagen in milieupessimisme. Techniek is niet langer iets goeds wat ons vooruitgang brengt, maar een kwaad dat in verkeerde handen kan vallen. In de jaren tachtig zullen actievoerders in groten getale demonstreren voor de sluiting van de twee Nederlandse centrales. Maar de echte triomf voor de tegenstanders is – met veel stillere trom – al in 1977 geboekt: nieuwe centrales zullen er niet meer komen.

Research: Hasan Evrengün, Janna Laeven, Yfke Nijland
Regie: Matthijs Cats, Paul Ruigrok

Geïnterviewden Bronnen
  • Van Werven en Holtman
    Van Werven en Holtman
  • Möller
    Möller
  • Geboeid door Straling en Strategie

    H. van Dam en F. de Jong, Geboeid door Straling en Strategie (Zutphen, 2003).

  • Techniek in Nederland in de twintigste eeuw

    J.W. Schot (red.), Techniek in Nederland in de twintigste eeuw (Zutphen, 2000).

  • Kerntechniek in Nederland 1945-1974

    G.P.J. Verbong, Kerntechniek in Nederland 1945-1974 (’s-Gravenhage, 1998).

  • Maria Austria Instituut

    Foto’s tentoonstelling Het Atoom, Maria Austria Instituut, Amsterdam.

  • Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid nacht

    Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid

    Bezoek de website hier:

Vragen?

Heeft u vragen, ideeën of opmerkingen?

Neem dan contact op met de redactie: